ander 7 Flashcards
1
Q
le/la/les ….. que le/la/les ……
A
de …… als de…..
2
Q
aankaarten, spreken, praten
A
aborder
3
Q
zowel, evenveel,
A
autant
4
Q
zoveel als/ zowel als
A
autant … que
5
Q
interessant zijn voor/ van belang zijn voor
A
intéresser
6
Q
want
A
car
7
Q
omdat, want
A
parce que
8
Q
waarom
A
pourqoui
9
Q
doordat, aangezien
A
puisque
10
Q
vooral
A
surtout
11
Q
het is daarom
A
c’est pourquoi
12
Q
dus
A
donc
13
Q
kortom
A
enfin
14
Q
kortom 2
A
bref
15
Q
dus, dan
A
alors