Rufus le fantôme 2 Flashcards
1
Q
gel/forst
A
le gel
2
Q
op zoek naar/ op jacht naar
A
à l’affût
3
Q
op hun hoede
A
sur le qui-vive
4
Q
stijgen
A
monter
5
Q
draaien, verdraaien, ombuigen
A
tordre
6
Q
stinken
A
empester
7
Q
ineenkrimpen, ineenduiken
A
(se) recroqueviller
8
Q
luisteraar
A
un auditeur
9
Q
hooivork
A
une fourche
10
Q
op geraken
A
vint à manquer
11
Q
een takje
A
une brindille
12
Q
weinig, amper, nauwelijks
A
guère
13
Q
gelden, waard zijn
A
valoir
14
Q
de actie die je uitvoert als je eten kookt
A
faire cuire
15
Q
onderin, op de bodem
A
au fond
16
Q
een pan, kookpot
A
une marmite
17
Q
stiekem, in het geheim
A
en cachette
18
Q
verzamelen, (op) halen
A
ramasser
19
Q
strikken zetten
A
poser des collets
20
Q
veranderen in
A
transformer en
21
Q
gefluister
A
(un) murmure
22
Q
de rand
A
la lisière
23
Q
naderen
A
approcher
24
Q
uitkijken naar
A
guetter
25
wachten, uitkijken naar (participe pres)
guettant
26
vergaren, verzamelen
amasser
27
een beest
une bête
28
de vacht
la fourure
29
schillen, pellen
peler
30
lippen van een dier
les babines (fem.)
31
hangende
pendantes
32
zijn blik/ogen
son regard
33
de adem
la haleine
34
een wolk
un nuage
35
dik, dicht, zwaar
épais
36
bek, smoel, mond
la geule
37
gegrom, gebrul
un grondement
38
doorgronden, afspeuren
scruter
39
een plukje
une touffe
40
het gebladerte
la frondaison
41
omdraaien, omkeren
retourner