Rufus le fantôme Flashcards
1
Q
daarom
A
pour cela
2
Q
zelfs, hetzelfde, dezelfde, eens
A
même
3
Q
een tijdje
A
un temps
4
Q
dan, daarna
A
puis
5
Q
denken, bespreken
A
se dire
6
Q
zwaaien, schudden, roeren
A
agiter
7
Q
in principe, eigenlijk
A
en gros
8
Q
spraakzaam, praatziek
A
bavard
9
Q
onverbeterlijk
A
incorrigible
10
Q
de staking
A
la grève
11
Q
de staking
A
la grève
12
Q
schaamte, schande, verlegenheid
A
la honte
13
Q
eisen, verlangen, verzoeken
A
exiger
14
Q
sterven
A
mourir
15
Q
oke
A
d’accord