T8 Flashcards
Validiteit is te omschrijven als ‘de mate waarin de test aan zijn doel beantwoordt’.Het doel is
altijd de samenhang tussen de testscore en een criteriumscore vast te stellen
bij deze validiteit wordt een schatting verkregen door na te gaan in welke mate
de voorspellingen, gedaan op basis van de testprestatie, worden bevestigd door gegevens of observaties verzameld op een later tijdstip.
concurrent validity
Predictive validity
Predictive validity
Merk op dat predictive validity uitdrukkelijk niet samenvalt met de eerder genoemde predictieve
validiteit, die ook op paradictie en postdictie betrekking kan hebben.
heeft betrekking op de relatie tussen testprestatie en op een later
tijdstip verkregen criteriumprestaties. De predictive validity komt zeer dicht in de buurt van de
predictieve validiteit maar is dus wel temporeel (tijd) voorspellend opgevat.
predictive validity
concurrent validity
content validity
construct validity
predictive validity
heeft betrekking op de relatie tussen testprestaties en tegelijkertijd
verkregen criteriumprestaties
predictive validity
concurrent validity
content validity
construct validity
concurrent validity
heeft betrekking op de vraag in hoeverre een test
een adequate representatie is van het universum van situaties, kennisinhouden of vaardigheden waarover conclusies moeten worden getrokken met betrekking tot de onderzochte.
Een nadeel van inhoudsvaliditeit is dat het vaststellen ervan vooral een kwestie is van oordelen en
niet van empirische toetsing. Onderzoek naar de inhoudsvaliditeit zou feitelijk neerkomen op een
onderzoek naar de begripsvaliditeit
predictive validity
concurrent validity
content validity
construct validity
De content validity of inhoudsvaliditeit
validiteit wordt geëvalueerd door te onderzoeken welke psychologische kwaliteiten een test meet. Bij constructvalidering gaat het eerst om het uitvinden welke begrippen zouden kunnen worden gezien als een verklaring voor de testprestatie, vervolgens om het afleiden
van toetsbare hypothesen uit de theorie waarin het construct een plaats heeft, en tenslotte om het
uitvoeren van een empirisch onderzoek om deze hypothesen te toetsen.
De definitie van contruct validiteit is iets meer omvattend dan de definitie van begripsvaliditeit
d.De construct
richt zich op identificeerbare en op zichzelf zinvolle onderdelen
van het criterium gedrag in plaats van een complex criterium als geheel. Uit de afzonderlijke geprediceerde elementen wordt dan vervolgens de voorspelling van het gehele criterium gesynthetiseer
De synthetische validiteit
De congruent validity of soortgenoot validiteit
De synthetische validiteit
geeft de mate aan waarin een test correleert
met een andere test waarvan wordt aangenomen dat die dezelfde eigenschap meet.
c.Van face validity of indruksvaliditeit is sprake indien, naar de subjectieve impressie van de
leek of de psycholoog zelf, de relatie tussen test en criterium of de betekenis van een test zonder
meer duidelijk is
De synthetische validiteit
De congruent validity of soortgenoot validiteit
r incremental validity
De congruent validity of soortgenoot validiteit
wordt de verbetering van de voorspellingen (van een criterium met
behulp van een test) ten opzichte van de reeds voorhanden zijnde informatie bedoeld.
De synthetische validiteit
De congruent validity of soortgenoot validiteit
r incremental validity
Onder incremental validity
1 Wanneer de predictive validity laag is, kan men het criterium opsplitsen in enkele deelcriteria en de correlatie tussen de testscores en de deelcriteria bepalen. In een dergelijk onderzoek
is men geïnteresseerd in de
a begripsvaliditeit.
b incrementele validiteit.
c soortgenootvaliditeit.
d synthetische validiteit.
D
Zelftoets 2 Wanneer deskundigen het erover eens zijn dat een nieuwe test het begrip neuroticisme beter meet dan een bestaande test, heeft de nieuwe test een grotere
a begripsvaliditeit.
b incrementele validiteit.
c voorspellende validiteit.
d synthetische validiteit
A
Zelftoets 3 Een intelligentietest correleert slechts 0.10 met een criterium. Hieruit kan worden geconcludeerd dat
a de test nauwelijks een beroep op intelligentie doet.
b de test onbetrouwbaar is.
c het criterium nauwelijks een beroep op intelligentie doet.
d het criterium onbetrouwbaar is.
e a en b.
f niet te beantwoorden zonder verdere gegevens
F
Zelftoets 4 Kritiek op de validiteitsgeneralisatie van Schmidt en Hunter betreft voornamelijk het gebruik van
a te specifieke criteria.
b te globale criteria.
c overcorrectie voor steekproefgrootte.
d ondercorrectie voor steekproefgrootte
B
Zelftoets 5 Volgens critici van de validiteitsgeneralisatie van Schmidt en Hunter wordt de gezamenlijke invloed van artefacten
a overschat.
b onderschat.
c soms overschat, soms onderscha
A
Zelftoets 6 Het begrip effectiviteit heeft betrekking op
a het percentage kandidaten met een positieve testscore.
b het percentage in dienst genomen kandidaten met een positieve criteriumscore.
c de representatieve correlatie tussen een bepaalde categorie tests en criteria.
d b en c
C
Eindtoets 52 Onderzoek naar de relatie tussen testgedrag en criteriumgedrag is onderzoek naar
de
a efficiëntie.
b objectiviteit.
c validiteit.
C
Eindtoets 53 Wanneer men het heeft over ‘het criterium als representant van het bedoelde begrip’
dan heeft men het over de
a begripsvaliditeit.
b betrouwbaarheid.
c predictieve validiteit.
A
Eindtoets 54 Wanneer bijna alle tentamenvragen uit één hoofdstuk afkomstig zijn, heeft dat tentamen in de eerste plaats een geringe
a concurrente validiteit.
b inhoudsvaliditeit.
c predictieve validiteit
B
Eindtoets 55 Welke van onderstaande drie validiteitssoorten expliciteert de relatie tussen een bepaald criterium en de ‘achterliggende’ hypothese/theorie?
a congruent validity
b construct validity
c content validity
B
Eindtoets 56 Met ‘soortgenootvaliditeit’ (of: congruente validiteit) wordt bedoeld:
a dat de test even hoog correleert met een bepaald criterium als andere tests.
b de mate waarin een test correleert met andere tests die dezelfde eigenschap meten.
c een test waarvan de relatie met een criterium zonder meer duidelijk is, maar nog niet door empirisch onderzoek wordt ondersteun
B