h8 zelftoets van vragenbundel Flashcards
Zelftoets 1 Wanneer de predictive validity laag is, kan men het criterium opsplitsen in enkele deelcri-teria en de correlatie tussen de testscores en de deelcriteria bepalen. In een dergelijk onderzoek is men geïnteresseerd in de
a begripsvaliditeit.
b incrementele validiteit.
c soortgenootvaliditeit.
d synthetische validiteit.
d
Stel je voor dat je een test hebt die niet zo goed is in het voorspellen van bepaald gedrag of resultaten in de toekomst. Wat je dan kunt doen, is het grote doel (criterium) in kleinere stukjes verdelen (deelcriteria). Je kijkt dan hoe goed de test overeenkomt met elk van deze kleinere stukjes.
Voorbeeld: Laten we zeggen dat je een test hebt die de studieprestaties van studenten niet goed voorspelt. Je kunt dan de testresultaten vergelijken met afzonderlijke dingen, zoals hun cijfers voor specifieke vakken of hun aanwezigheid op school.
Nu, wanneer je interesse hebt in de “synthetische validiteit,” betekent dit dat je kijkt naar hoe goed al deze kleine stukjes samen een beter beeld geven dan de originele test alleen. Met andere woorden, je combineert de informatie van de verschillende deelcriteria om een beter beeld te krijgen van wat je eigenlijk probeert te meten.
Dus, als de predictive validity laag is (de test voorspelt niet goed), kun je door naar de deelcriteria te kijken en synthetische validiteit te overwegen, proberen een completer beeld te krijgen van wat de test meet.
Zelftoets 2 Wanneer deskundigen het erover eens zijn dat een nieuwe test het begrip neuroticisme beter meet dan een bestaande test, heeft de nieuwe test een grotere
a begripsvaliditeit.
b incrementele validiteit.
c voorspellende validiteit.
d synthetische validiteit
a
Zelftoets 3 Een intelligentietest correleert slechts 0.10 met een criterium. Hieruit kan worden gecon-cludeerd dat
a de test nauwelijks een beroep op intelligentie doet.
b de test onbetrouwbaar is.
c het criterium nauwelijks een beroep op intelligentie doet.
d het criterium onbetrouwbaar is.
e a en b.
f niet te beantwoorden zonder verdere gegevens.
f
de correlatie vertelt ons hoe sterk twee dingen samenhangen. Een correlatie van 0.10 geeft aan dat de samenhang zwak is, dus de ene meting voorspelt niet heel goed wat er zal gebeuren met de andere meting.
Zelftoets 4 Kritiek op de validiteitsgeneralisatie van Schmidt en Hunter betreft voornamelijk het ge-bruik van
a te specifieke criteria.
b te globale criteria.
c overcorrectie voor steekproefgrootte.
d ondercorrectie voor steekproefgrootte
b
Zelftoets 5 Volgens critici van de validiteitsgeneralisatie van Schmidt en Hunter wordt de gezamen-lijke invloed van artefacten
a overschat.
b onderschat.
c soms overschat, soms onderschat.
a
Als critici zeggen dat “de gezamenlijke invloed van artefacten wordt overschat” in de validiteitsgeneralisatie van Schmidt en Hunter, bedoelen ze eigenlijk dat Schmidt en Hunter soms te veel nadruk leggen op factoren die de resultaten kunnen beïnvloeden, maar die eigenlijk niet zo belangrijk zijn.
Zelftoets 6 Het begrip effectiviteit heeft betrekking op
a het percentage kandidaten met een positieve testscore.
b het percentage in dienst genomen kandidaten met een positieve criteriumscore.
c de representatieve correlatie tussen een bepaalde categorie tests en criteria.
d b en c.
c
TT bundel 1 44 Bij een onderzoek naar de relatie tussen openheid en depressie vinden we wel een relatie tussen deze variabelen voor vrouwen, maar niet voor mannen. Hoe noemen we de variabele sekse in dit geval?
a een suppressor-variabele
b een moderatorvariabele
c een interveniërende variabele
b
als het effect van een variabele op een andere variabele verschilt afhankelijk van een derde factor (zoals geslacht), noemen we die derde factor een moderatorvariabele. In dit geval is ‘sekse’ de moderatorvariabele.
TT bundel 1 45 Wat betekent het als een test discriminante validiteit blijkt te bezitten?
a Dit betekent dat de testscores te weinig van elkaar verschillen om er conclusies aan te kunnen ontlenen.
b Dit betekent dat het criterium betrouwbaar gemeten wordt.
c Dit betekent dat de test slechts het bedoelde concept (trek A) en niet een ander concept (trek B) meet.
c
TT bundel 1 46 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
I De confirmerende validiteit onderzoekt of de oorspronkelijke hypothetische verklaring voor het test-gedrag bevestigd kan worden.
II De discriminante validiteit onderzoekt of concurrerende verklaringsmogelijkheden voor het testge-drag verworpen kunnen worden.
a Alleen I is juist.
b Alleen II is juist.
c Zowel I als II is juist.
c
Confirmerende Validiteit:
Wat is het: Het bekijkt of de oorspronkelijke ideeën of aannames die we hadden over waarom mensen zich op een bepaalde manier gedragen, eigenlijk kloppen wanneer we een test gebruiken.
Voorbeeld: Als we denken dat een test bedoeld is om intelligentie te meten, kijkt confirmerende validiteit of de testresultaten inderdaad in lijn zijn met wat we verwachten van intelligent gedrag.
Discriminante Validiteit:
Wat is het: Het controleert of andere mogelijke verklaringen voor het gedrag dat we meten, kunnen worden uitgesloten.
Voorbeeld: Stel dat we een test hebben ontworpen om angst te meten. Discriminante validiteit zou kijken of de testresultaten echt specifiek zijn voor angst en niet beïnvloed worden door andere dingen, zoals stress of somberheid.
In het kort: confirmerende validiteit checkt of onze oorspronkelijke ideeën kloppen, terwijl discriminante validiteit kijkt of andere mogelijke verklaringen kunnen worden uitgesloten.
TT bundel 1 47 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
I Concurrent validity is gelijk aan predictive validity met dit verschil dat bij concurrent validity testge-gevens en criteriumgegevens niet gelijktijdig verzameld worden.
II Content validity bekijkt in welke mate de inhoud van de test een universum van situaties, kennisin-houden of vaardigheden representeert waarover met betrekking tot de onderzochte persoon conclu-sies moeten worden getrokken.
a Alleen I is juist.
b Alleen II is juist.
c Zowel I als II is juist.
b
Content Validiteit:
Het kijkt naar hoe goed de vragen in een test alles omvatten wat we eigenlijk willen meten over een persoon.
Voorbeeld: Stel je voor dat we een test hebben over wiskunde. Content validiteit zou beoordelen of alle soorten wiskundevaardigheden die we belangrijk vinden, echt worden getest. Als de test alleen optellen behandelt, maar niet vermenigvuldigen, kan het zijn dat de content validiteit niet hoog is, omdat het niet alle aspecten van wiskunde weergeeft die we willen meten.
TT bundel 1 48 Bij de synthetische validiteit richt men zich op
a elementen van het globaal criterium.
b een globaal criterium.
c de correlatie met andere tests die dezelfde eigenschap meten.
a
TT bundel 1 49 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
I Een test kan voor het ene doel zeer valide zijn, en voor het andere doel helemaal niet valide zijn.
II Bij het testen gaat het altijd alleen om het testgedrag zelf.
a Alleen I is juist.
b Alleen II is juist.
c Zowel I als II is juist.
a
TT bundel 1 50 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
I Volgens Schmidt en Hunter zijn validiteitresultaten niet generaliseerbaar over organisaties, geogra-fische gebieden, functies en tijdsperioden.
II Tests voor cognitieve vaardigheden zijn volgens Schmidt en Hunter situatie-specifiek.
a Alleen I is juist.
b Alleen II is juist.
c Zowel I als II is onjuist.
c
TT bundel 1 51 Wat wordt bedoeld met contaminatie het criterium?
a Daarmee wordt bedoeld dat het criterium te complex is.
b Daarmee wordt bedoeld dat het criterium te simpel is.
c Daarmee wordt bedoeld dat de beoordelaar, wiens oordeel als criteriummaat gebruikt zal
worden weet heeft van de testcijfers of testuitslagen.
c
TT bundel 2 44 Onderzoekers vinden voor een specifieke test alleen een correlatie met ́depressie ́ voor het vrouwelijk deel van de respondenten. De moderatorvariabele is in dit geval
a depressie.
b het mannelijk deel van de respondenten.
c sekse.
c
TT bundel 2 45 In de multitrek-multimethode matrix van Campbell en Fiske wordt de heterotrek mo-no-methode overlap weergegeven door de correlaties tussen
a verschillende trekken gemeten volgens dezelfde methode.
b dezelfde trek gemeten volgens verschillende methoden.
c verschillende trekken gemeten volgens verschillende methoden
a
TT bundel 2 46 Wanneer de correlaties tussen de scores op vier tests in een testbatterij praktisch nul zijn
a zal het weglaten van een van de tests uit de testbatterij niet leiden tot informatieverlies.
b heeft men alle tests nodig om het testgedrag te kunnen verklaren.
c zal er slechts een onderliggende dimensie te ontdekken zijn.
b
TT bundel 2 47 Hoe wordt de concurrent validity gemeten?
a Door de correlatie te berekenen tussen de testscore en gelijktijdig met de testafname ver-zamelde criteriumgegevens.
b Door de correlatie te berekenen tussen de testscore en criteriumgegevens die pas op een later tijdstip verzameld kunnen worden.
c Door de correlatie te berekenen tussen de testscore en criteriumgegevens die op een eerder tijd-stip dan de testafname verzameld zijn.
a
TT bundel 2 48 De indruksvaliditeit of face-validity richt zich op
a de subjectieve impressie van de leek, of van de psycholoog zelf, dat de relatie tussen test en crite-rium zonder meer duidelijk is, bovendien wordt die relatie door empirisch onderzoek gesteund.
b de subjectieve impressie van de leek, of van de psycholoog zelf, dat de relatie tussen test en criterium zonder meer duidelijk is, zonder dat die relatie vooralsnog door empirisch
onderzoek wordt gesteund.
c de subjectieve impressie van de leek, of van de psycholoog zelf, dat de test een betrouwbare test is.
b
TT bundel 2 49 Het verband tussen “depressie-zoals-gemeten via een vragenlijst” en “depressie-zoals-gemeten via het oordeel van een arts”, is een indicatie voor
a validiteit.
b betrouwbaarheid.
c methode-variantie.
a
TT bundel 2 50 De crux van het verhaal van Schmidt en Hunter is dat
a validiteitsresultaten altijd situatie-specifiek zijn.
b validiteitsresultaten veelal generaliseerbaar zijn over organisaties, geografische gebieden, functies en tijdsperioden.
c validiteit altijd alleen geldt binnen een specifieke categorie van tests en functies.
b
TT bundel 2 51 Kruisvalidatie is bedoeld om
a de gevonden correlaties van een test te onderzoeken op hun robuustheid, door middel van een tweede onafhankelijke vergelijkbare steekproef.
b de correlatie tussen de subtests in een testbatterij aan te geven.
c de correlatie van de totaalscore op de hele testbatterij met het criterium aan te geven.
a