hoofdstuk 8 deel 3 Flashcards
Twee stellingen. welke is juist
I. objectiviteit betekent dat de constructeur geen invloed heeft op de testscore.
II bij een hoge interbeoordelaars correlatie zegt iets over de predictieve validiteit.
**Beide stellingen zijn onjuist
I. Objectiviteit betekent dat de constructeur geen invloed heeft op de testscore:
Eenvoudige uitleg: Objectiviteit heeft te maken met consistentie en eerlijkheid bij het beoordelen van testscores, niet noodzakelijk met het feit dat de maker geen invloed heeft. Zelfs als een test objectief is, kan de maker nog steeds de inhoud en het ontwerp van de test beïnvloeden. Dus, deze stelling is onjuist.
II. Bij een hoge interbeoordelaarscorrelatie zegt iets over de predictieve validiteit:
Eenvoudige uitleg: Interbeoordelaarscorrelatie heeft te maken met de mate waarin verschillende beoordelaars tot vergelijkbare resultaten komen. Het heeft niet direct betrekking op predictieve validiteit, die gaat over de mate waarin een test toekomstig gedrag kan voorspellen. Dus, een hoge interbeoordelaarscorrelatie betekent niet per se dat de test goed is in het voorspellen van toekomstig gedrag. Deze stelling is daarom ook onjuist.
‘de mate waarin de test aan zijn doel beantwoordt’.Het doel is altijd de samenhang tussen de testscore en een criteriumscore vast te stellen
validiteit
betrouwbaarheid
validiteit
wat is juist
a Bij een criterium denkt men doorgaans aan een praktisch-relevante variabele die in het heden wordt gerealiseerd, zoals school- of beroepssucces of de reductie van neurotische symptomen na psychotherapie.
Een criterium kan echter ook in het verleden liggen, bijvoorbeeld een belangrijke gebeurtenis in de jeugd. Omdat er in beide gevallen sprake is van een voorspelling en het criterium buiten het testge-drag zelf ligt, wordt gesproken van predictieve validiteit
b Bij een criterium denkt men doorgaans aan een praktisch-relevante variabele die in de toekomst wordt gerealiseerd, zoals school- of beroepssucces of de reductie van neurotische symptomen na psychotherapie.
Een criterium kan echter ook in het verleden liggen, bijvoorbeeld een belangrijke gebeurtenis in de jeugd. Omdat er in beide gevallen sprake is van een voorspelling en het criterium buiten het testge-drag zelf ligt, wordt gesproken van predictieve validiteitBij een criterium denkt men doorgaans aan een praktisch-relevante variabele die in de toekomst wordt gerealiseerd, zoals school- of beroepssucces of de reductie van neurotische symptomen na psychotherapie.
b Bij een criterium denkt men doorgaans aan een praktisch-relevante variabele die in de toekomst wordt gerealiseerd, zoals school- of beroepssucces of de reductie van neurotische symptomen na psychotherapie.
Een criterium moet altijd praktisch-relevant te zijn, maar kan ook van theoretische aard zijn
Een criterium hoeft niet altijd praktisch-relevant te zijn, maar kan ook van theoretische aard zijn
bEen criterium hoeft niet altijd praktisch-relevant te zijn, maar kan ook van theoretische aard zijn
Het is denkbaar dat een test gezien wordt als een middel om een psychologisch begrip te meten. In zo’n geval is men geïnteresseerd in de begripsvaliditeit.
Het is denkbaar dat een test gezien wordt als een middel om een psychologisch begrip te meten. In zo’n geval is men niet geïnteresseerd in de begripsvaliditeit.
A
WAT is juit
Beklemtoond wordt dat validiteit een begrip is met een algemeen-wetenschappelijk karakter. Inzicht in de psychologische betekenis van test- en criteriumscore is noodzakelijk om het validiteitsbegrip inhoud te geven.
Beklemtoond wordt dat validiteit geen begrip is met een algemeen-wetenschappelijk karakter. Inzicht in de psychologische betekenis van test- en criteriumscore is noodzakelijk om het validiteitsbegrip inhoud te geven.
a Beklemtoond wordt dat validiteit een begrip is met een algemeen-wetenschappelijk karakter. Inzicht in de psychologische betekenis van test- en criteriumscore is noodzakelijk om het validiteitsbegrip inhoud te geven.
Bij deze validiteit gaat het strikt genomen alleen om het succes waarmee toekomstige criterium-scores kunnen worden voorspeld. De mate waarin voorspellingen succesvol zijn, wordt doorgaans uitgedrukt ineen lineaire correlatiecoëfficiënt (symbool r). De vraag naar de reden dat een correlatie een bepaalde waarde heeft, dringt zich op (of behoort zich op te dringen) en leidt aldus tot theoreti-sche bezinning.
a predictive validiteit
b predictieve validiteit
b
bij deze validiteit wordt een schatting verkregen door na te gaan in welke mate de voorspellingen, gedaan op basis van de testprestatie, worden bevestigd door gegevens of observaties verzameld op een later tijdstip
a predictive validiteit
b predictieve validiteit
a
Merk op dat predictive validity uitdrukkelijk niet samenvalt met de eerder genoemde predictieve vali-diteit, die ook op paradictie en postdictie betrekking kan hebben.
wat is juist
Bij concurrent validity wordt de criteriumscore gelijktijdig met de testscore verkregen.
Bij concurrent validity wordt de criteriumscore niet gelijktijdig met de testscore verkregen.
a Bij concurrent validity wordt de criteriumscore gelijktijdig met de testscore verkregen.
is in het geding wanneer bestudeerd wordt of een test het universum van kennisinhouden, vaardig-heden, persoonlijkheidseigenschappen enz. op adequate wijze representeert. Voor het realiseren van deze vorm van validiteit is deskundigheid op het onderhavige vakgebied een vereiste. Deze vorm van validiteit wordt beoordeeld door na te gaan hoezeer testresultaten corresponderen met gelijktijdig beschikbare criteriumgegevens. Het verschil met predictieve validiteit ligt uitsluitend in het moment van verzamelen van gegevens.Content validity is niet te bepalen doormiddel van kwantita-tief onderzoek, omdat het niet mogelijk is het universum volledig te omschrijven. Hoogstens kan men met betrekking tot de representativiteit de mate van overeenstemming tussen beoordelaars uitreke-nen en op basis hiervan een schatting van de content validity maken.
a content validiteit
b construct valditieit
a
Deze wordt geëvalueerd door te onderzoeken welke psychologische kwaliteiten de test meet. Dit bestaat uit drie onderdelen:
- A)uitzoeken welke begrippen kunnen worden gezien als een verklaring van de testprestatie
- B)Het afleiden van toetsbare hypothesen uit de theorie waarin het construct een plaats heeft
- C)Het uitvoeren van een empirisch onderzoek om deze hypothese te toetsen.
De definitie van deze vorm van validiteit is iets meer omvattend dan de definitie van begripsvaliditeit. deze vorm van validiteit expliciteert de relatie tussen ene bepaald criterium en de “achterliggende hypothese”. Van deze vorm van validity is sprake wanneer gepoogd wordt de betekenis van testscores te verklaren in termen van psychologische begrippen. Op het eerste gezicht lijkt ook deze vorm van
validiteit niet toegankelijk voor een directe empirische benadering. Men kan echter met betrekking tot het veronderstelde begrip hypothesen opstellen en door toetsingsresultaten aantonen in welke mate een bijdrage tot de deze validity wordt geleverd.
deze validity leunt sterk aan tegen begripsvaliditeit, maar valt er niet mee samen
a content validity
b construct validity
c face validity
d congurent validity
construct valditieit
(een test die dezelfde eigenschap pretendeert te meten, neemt de plaats van het criterium in), geeft de mate aan waarin een test correleert met een andere test waarvan wordt aangenomen dat die dezelfde eigenschap meet.
a soortgenootvaliditeit
b synthetische validiteit
a
op intuïtieve gronden is min of meer duidelijk dat de inhoud van een bepaalde test van belang is voor de voorspelling van een bepaald criterium) indien naar de subjectieve impressie van de leek of psy-choloog, de relatie tussen test en criterium of de betekenis van de test “zonder meer duidelijk is”, maar vooralsnog niet door empirisch onderzoek wordt gesteund.
a Predictieve validiteit
b incremental validity of incrementele(toegevoegde) validiteit
c face-validity of indruksvaliditeit
face-validity of indruksvaliditeit
Benadrukt wordt dat men in de praktijk niet onbezonnen de correlatie tussen testscores en criterium-scores moet vaststellen. Zoals bij de samenstelling van een test een beroep wordt gedaan op theo-retische bezinning en vakkennis, zo dient ook ten aanzien van het criterium eerst te worden nage-gaan welke psychologische begrippen erin zijn vertegenwoordigd, en in welke mate. Een heldere visie op het zogenoemde conceptuele criterium is noodzakelijk alvorens men kan komen tot een duidelijke omschrijving van criteriumgedrag en een hieraan te ontlenen meetbare operationalisatie in de vorm van een criteriummaat.
a Predictieve validiteit
b incremental validity of incrementele(toegevoegde) validiteit
c face-validity of indruksvaliditeit
a
mbt predictiebe validiteit
Bij de interpretatie van een correlatie moet men rekening houden met de mogelijke invloed van tallo-ze methodologische en statistische artefacten,die per toepassingsgebied kunnen variëren. Bijvoor-beeld: in onderzoek naar schoolkeuze na het basisonderwijs is het een bekend verschijnsel dat de directeur van de basisschool zijn adviezen kan bijstellen nadat hij de uitslagen van schoolvorderin-gentoetsen heeft vernomen. Als de schoolvorderingentoets wordt gebruikt om te voorspellen welk advies de directeur uitbrengt, is er sprake van contaminatie van test en criterium; het is duidelijk dat contaminatie de validiteitscoëfficiënt flatteert.
mbt predictieve validiteit
Een validiteitsonderzoek heeft altijd betrekking op een deelsteekproef omdat van de personen die zijn afgewezen vanwege een lage testscore,geen criteriumscore beschikbaar is. De reden van afwij-zing is dat zij bij toelating vermoedelijk een lage criteriumscore zouden hebben behaald.De toegela-ten en hebben dus een beperkte range van testscores en hierdoor wordt de validiteitscoëfficiënt ge-drukt. Een andere bekende factor die de validiteit lager kan doen uitvallen, is een kromlijnig verband tussen test- en criteriumscore. De klassieke correlatiecoëfficiënt valt te laag uit omdat deze is geba-seerd op de vooronderstelling van een rechtlijnig verband.
Betekenis en begripsvaliditeit
Validiteit is primair van belang voor de toegepaste psychologie, maar herhaaldelijk wordt beklem-toond dat validiteits onderzoek een essentiële rol vervult in de empirische onderbouwing van theorieën. In laatste instantie levert validiteitsonderzoek een onmisbare bijdrage aan de construc-tie van een nomologisch netwerk, dat in principe bestaat uit een veelomvattend stelsel van psy-chologische begrippen en de verbanden ertussen. Voor het leveren van een bijdrage aan de ontwik-keling van een nomologisch netwerk is een helder begrip van de betekenis achter een operatio-nalisatie in de vorm van een test noodzakelijk.
De centrale vraag blijft: hoe moeten test- en criteriumgedrag en de relatie ertussen worden ver-klaard? Voor de beantwoording van deze vraag moet onderzoek worden gedaan waaraan men in
de praktijk zelden toekomt. Een tamelijk onduidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen structuur-onderzoek en relatieonderzoek. Factoranalyse is een van de bekendste statistische technieken om een complex van verbanden tussen vele variabelen terug te brengen tot een beperkt aantal meeromvattende dimensies.
Nogmaals betrouwbaarheid en validiteit
Naast factoranalyse is de multitrek-multimethode-benadering bekend als statistisch hulpmiddel bij het leveren van bijdragen aan het nomologisch netwerk. In essentie komt deze benadering erop neer dat het correlatiepatroon dat ontstaat bij de afname van meerdere tests voor meerdere eigen-schappen, geanalyseerd wordt op consistentie. De voornaamste eis is dat twee tests die dezelfde eigenschap pretenderen te meten, hoger met elkaar correleren dan twee tests die verschillende ei-genschappen pretenderen te meten. Confirmerende validiteit (=metingen van dezelfde eigenschap met verschillende tests moeten hoog met elkaar correleren) en discriminante validiteit (=metingen van verschillende eigenschappen moeten laag met elkaar correleren) zijn voorwaarden voor een verantwoord testgebruik.
(=metingen van dezelfde eigenschap met verschillende tests moeten hoog met elkaar correleren
a discriminante validiteit
b confimerende validiteit
b
metingen van verschillende eigenschappen moeten laag met elkaar correleren) zijn voorwaarden voor een verantwoord testgebruik
a discriminante validiteit
b confimerende validiteit
a
1.Drenth en Sijtsma bepleiten een omschrijving van validiteit waarbij het gaat om de vraag in hoever-re een test aan zijn doel beantwoordt. De vaststelling van de validiteit moet worden gebaseerd op de relatie tussen de test en andere variabelen of tests die alle zijn op te vatten als operationalisering van hypothetische begrippen
2.Vanuit een koppeling van de validiteit aan het doel van het testen vloeit een tweedeling voort:
** ten eerste kan het bij het testen primair gaan om de voorspelling van gedrag of een prestatie bui-ten de testsituatie.
** ten tweede kan het bij het testen expliciet gaan om het theoretische begrip zelf waarmee men een verklaring kan geven van het testgedrag.
b.Bij het eerste doel gaat het om de predictieve validiteit en bij het tweede doel gaat het om de be-gripsvaliditeit.
.Wanneer het doel van testen toelating, selectie, beroepsadvisering, classificatie of differentiële pre-dictie is, dan is de centrale validiteitsvraag in hoeverre de test daadwerkelijk een juiste voorspelling mogelijk maakt.
Wanneer het doel van testen een theoretische analyse van begrippen, het experiment ter toetsing van theorieën, het begrijpen of beschrijven van de onderzochte in psychologische termen is, dan is de centrale validiteitsvraag in hoeverre de test het bedoelde theoretische begrip dekt.