Hoofdstuk 8 deel 2 Flashcards
Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit
Welke twee zijn op te vatten als specifieke varianten van begripsvaliditeit
En welke twee zijn eraan verwant.
Antwoord
1. Synthetische validiteit en soortgenoot validiteit
2. Indrukvaliditeit en incrementele validiteit
Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.
Deze validiteit is van belang voor praktische toepassingen van tests in de selectie en de beroepskeuze
psychologie.
Antwoord:
Syntethische validiteit.
Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.
Deze vorm van validiteit richt zIch op identificeerbare en op zichzelf zinvolle onderdelen van het
criteriumgedrag in plaats van op het complexe criterium als geheel bijvoorbeeld men kan zich in
plaats van een globaal criterium zoals leidinggeven ook richten op de elementen hieruit zoals
organisatie of vriendelijkheid in de omgang et mensen.
Antwoord Syntethische validiteit.
Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.
Dit staat ook bekend als congruent validity.
Antwoord: soortgenoten validiteit.
Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.
Deze validiteit wordt ookwel Face validity genoemd.
Antwoord
Indrukvaliditeit
Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.
Deze validiteit richt zich vooral op functie elementen die een component kunnen zijn van
verschillende functies in plaats van de functie of de taak als geheel
Antwoord Synthetische validiteit.
Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.
Deze validiteit geeft de mate aan waarin een test correleert met een andere test waarvan wordt
aangenomen dat die dezelfde eigenschap meet. Van deze vorm va validiteit is bijvoorbeeld sprake
wanneer men een nieuw geconstrueerde test voor technisch inzicht vergelijkt met een reeds
bestaande en als zodanig erkende test het is dan niet de bedoeling die andere test orestaties te
voorspellen maar vast te stellen in hoeverre de nieuwe test inderdaad technisch inzicht meet. Het
gaat hierbij dus in feite om een onderdeel ban het proces va bergipsvalidering.
Antwoord:
Soortgenootvaliditeit. Congruent validity
Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.
Dit houdt in dat gemeten naar de subjectieve indruk van de leek of de psycholoog zelf, de relatie
tussen test en criterium of de betekenis van de test zonder meer duidelijk? 339. Deze indruk hoeft
niet door empirist onderzoek gesteund worden.. men spreekt van deze vorm van validiteit zolang
hiervoor nog geen empirische bevestiging is gevonden vooral omdat dit vanwege ogenschijnlijke
evidentie niet noodzakelijk is. Het is niet altijd een nuttige en soms een brij gevaarlijke eigenschap
ban de test.
Antwoord
Indrukvaliditeit.
Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit
Deze validiteit ( Sechrest, 1963) betreft de verbetering van de voorspelling met behulp van een test
ten opzichte van voorspellingen die kunnen gedaan worden op basis van veelal reeds aanwezige
informatie. Voorbeelden van zulke informatie zijn levesloopgeschiedenis en vooropleidingen. Het
gaat hier om de vraag of gezien een verhoging van de validiteit het gebruik van de test naast de reeks
in gebruik zijnde informatie gerechtvaardigd is.
Antwoord.
Incrementele validiteit
En we zijn hiermee aangekomen op het terrein van predicatieve validiteit.
Wat is juist.
A bij bepaling van predictive validiteit word uitgegaan van een gegeven criterium
B bij bepaling van predictive validiteit word niet uitgegaan van een gegeven criterium
Antwoord.
A de centrale vraag is dan hoe goed dit criterium valt te voorspellen. Daarbij kan dit criterium in de
toekomst heden of verleden liggen.
Wat is juist
1 normaal gesproken beschikt men niet over over de criterium infotmatie
2 normaal gesproken beschikt men niet over over de criterium infotmatie
Antwoord
2 men beschikt niet over die info want deze test word juist gebruikt om deze info in te schatten, als
men die info al had was deze test niet nodig geweest.
Wat wordt gebruikt om de lineaire benadering te bepalen
Antwoord
Regressieanalyse.
Hoe moet men zich een criterium voorstellen ?343. we onderscheiden drie typen.
A uiteindelijk criterium.
b.tussentijds criterium
c.onmiddelijk criterium.
Met welke wordt bedoelt intremediate,
B
Hoe moet men zich een criterium voorstellen ?343. we onderscheiden drie typen.
A uiteindelijk criterium.
b.tussentijds criterium
c.onmiddelijk criterium.
Met welke wordt bedoelt uiteindelijk.
a
Hoe moet men zich een criterium voorstellen ?343. we onderscheiden drie typen.
A uiteindelijk criterium.
b.tussentijds criterium
c.onmiddelijk criterium.
Met welke wordt bedoelt imidiate.
C
hiermee wordt het uiteindelijke allesomvattende uiteindelijke doel van een concrete
procedure bedoelt.
Zo zal het …….. bij de selectie van medische studenten betrekking hebben op hun totale
professionele bijdrage aan de medische zorg. Het uiteindelijke criterium bij de selectie van
uitvoerende werknemers in een onderneming zal gericht zijn op de functievervulling en de
bijdrage aan de doelstelling van de organisatie gedurende de gehele loopbaan binnen de
onderneming.
A uiteindelijk criterium.
b.tussentijds criterium
c.onmiddelijk criterium.
Uiteindelijk criterium.
Welke criterium ligt in de tijd ver verwijderd van het tijdstip van testen, en welke criteriums
liggen dichterbij.
- Het uiteindelijke criterium ligt ver verwijderd en het tussentijds en onmiddellijke
criterium dichterbij liggen. - Het ongoddelijke en tussentijdse criterium liggen ver verwijderd en het
uiteindelijke criterium dichterbij’.
- Het ongoddelijke en tussentijdse criterium liggen ver verwijderd en het
- Het uiteindelijke en onmiddellijke criterium liggen ver verwijderd en het tussentijdse
ligt dichterbij.
Antwoord
1.
Nadere bepaling van het criteriumbegrip Soorten criteriums:
* Ultimate criterium: uiteindelijk.
* Intermediate criterium: tussentijds.
* Immediate criterium: onmiddellijk.
Bij deze 3-deling spelen 2 problemen die vaak onvoldoende gescheiden worden:
* Tijd: een uiteindelijk criterium kan ver in de tijd verwijderd liggen van het ogenblik van testen,
terwijl het tussentijds en onmiddellijk criterium korter bij zijn.
* Abstractieniveau van de doelstelling: beschikbaarheid van het criterium: niet te ver? Niet te
veelomvattend? Kan het criterium geoperationaliseerd worden (is het wel meetbaar)? Kan het
gekwantificeerd worden
Over welke criterium gaat het volgende (344).Deze criterium is meer zichtbaar. Het is een
concretisering van het uiteindelijke organisatiedoel in termen van zichtbare resultaten. Dit
criterium vertegenwoordigd het laagste niveau van abstractie in de hierarchie van relevante
doelstelling. Bij deze genoemde uiteindelijke doeleinden zou men zich als ….. cirteria kunnen
voorstellen, respectievelijk de sociale aangepastheid of redzaamheid van de client,
vaardigheden en kennis van diverse schoolbakken van de scholier, en de arbeidsprestaties
van de werknemer
1 onmiddelijke criterium
2 conceptuele criterium
3 uiteindelijke criterium
Antwoord.
Cocneptuele criterium. Van dit conceptuele criterium wordt vervolgens een criteriummaat
afgeleid. Deze criteriumaten zijn expliciete ondubbelzinnige uitspraken of scores die
betrekking hebben op criteriumgedrag of criteriumprestaties dit bedoelen we impliciet met
de term criterium.
Wat is juist.
1. Het criterium gedrag is waarneembaar en registreerbaar
- Het criteriumprestatie is waarneembaar en registreerbaar
- Het criterium en criteriumprestatie zijn beide waarneembaar en registreerbaar
Antwoord
Derde antwoord en ze zjjn relevant voor het conceptuele criterium.
Wat is juist.
1 vaak zijn criteriummaten kwantitatieve operationaliseringen van het criteriumgedrag.
2 vaak zijn criteriummaten kwaltitatieve operationaliseringen van het criteriumgedrag.
Antwoord.
1. Hoeverre deze operationaliseringe geslaagd is is opzich weer een validiteitsvraag.,in
dit geval inzake het criterium.
Opzet van een test of testbatterij met predictieve validiteit 346.
In het kiezen van tests en het opzetten van een testbatterij worden 6 fases onderscheiden:
Fase 1. Operationalisering van het criterium in een zo exact mogelijke criteriummaat.
Fase 2. Keuze en constructie van tests.
Dit kan in meer of mindere mate gebaseerd zijn op een psychologische analyse van het
criteriumgedrag en van de eisen die daaraan gesteld worden.
Fase 3 Proefafneming van bestaande of nieuwe tests:
bij een bestaande test is proefafneming enkel nodig indien de populatie afwijkt.
* Populatie en steekproef: aangezien betrouwbaarheid en validiteit wel gevoelig zijn voor
variatie in de spreiding maar niet voor variatie in het gemiddelde van de testscores, zijn
afwijkingen tussen steekproef en populatie qua gemiddelde minder erg dan qua spreiding.
Om de representativiteit van een steekproef te bevorderen, kan men werken met een
gestratificeerde steekproef. Het is handig om in een vooronderzoek wel extreme gevallen
mee te nemen.
- Itemanalyse: indien de test nog moet worden geconstrueerd, moet men in een
vooronderzoek ook informatie verzamelen voor itemanalyse. Een homogene test kan
verkregen worden door factoranalyse (hoog correlerende items samen nemen in groepen) of
doordat de onderzoeker zelf items rechtstreeks in dezelfde test selecteert obv hun
onderlinge correlaties of hoge item-restcorrelaties. - Validatie van de testprocedure: een vergelijking met een toekomstig criterium kan jaren
duren, maar vergelijken met een gelijktijdig criterium (concurrent) vraagt weinig tijd en
wordt daarom vaak gebruikt, maar dit is niet altijd terecht, bvb motivatie en inzet kunnen
over tijd veranderen. - Vaststellen van de validiteit: de correlatie tussen de testscore en het de criteriumscore is
een aanduiding van de validiteit en wordt derhalve de validiteitscoëfficiënt genoemd. Door
de product-momentcorrelatie te nemen wordt aangenomen dat deze een rechte lijn
benadert, maar dat is niet altijd zo: - Kromlijnige relatie, bvb tussen motivatie en prestatie: hogere motivatie leidt tot een
betere prestatie, maar overdreven motivatie kan dit negatief werken op prestatie. - Heteroscedastische relatie: naarmate X toeneemt, neemt de spreiding van de waarde van
Y toe, bvb intelligentie X en studieprestatie Y. Tests kunnen ook nuttig zijn als supressor
variabele, bvb taalvaardigheid is voor een technische beroep onbelangrijk, maar
rekenvaardigheid wel, kandidate met een betere taalvaardigheid zouden in het voordeel
kunnen zijn, dus de scores dienen gecorrigeerd te worden. Daarnaast kunnen tests ook
functioneren als moderatorvariabelen: een variabele die zelf niet of nauwelijks hoeft te
correleren met een criteriumscore, maar die wel de relatie van andere variabelen met de
criteriumscore beïnvloedt, bvb een testscore correleert voor mannen, maar niet vrouwen en
dus is de correlatie in een gemengde populatie matig. Sekse is dan een moderatorvariabele.
* Samenstellen van de predictorbatterij: tests waarvoor een goed validiteit gevonden is
worden vervolgens gecombineerd in een maximaal voorspellende testbatterij. Vaak wordt
hiervoor multiple of meervoudige regressieanalyse gebruikt waarin testscores worden
gewogen en vervolgens opgeteld tot een voorspelling van de criteriumscore. Ideaal in een
testbatterij zijn tests die onderling laag correleren en allen hoog correleren met de
criteriumscore.
* Kruisvalidering of cross validation: het statistische voorspellingsmodel controleren op een
nieuwe representatieve steekproef van proefpersonen omdat er veel trial and error is en bij
het proberen van veel modellen is er een kanskapitalisatie. Men moet voorkomen om veel
modellen te proberen door uit te gaan van een theorie of rationele analyse. Goedkoper is de
steekproef aselect te splitsen en dan de kansmodellen van beide delen met elkaar
vergelijken. Als er dan weinig kanskapitalisatie is, zullen correlaties weinig verschillen.
Wat kan een reden zijn dat stratificeren bij een grote steekproef niet nodig is? P348
Wanneer bepaalde deelgroepen minder makkelijk bereikbaar zijn en zo alsnog
ondergerepresenteerd kunnen zijn
Zeker, laten we dit eenvoudig uitleggen:
Waarom stratificatie niet altijd nodig is bij een grote steekproef:
Soms, als je al een grote groep mensen hebt waaruit je je steekproef neemt, hoef je deze groep niet verder op te splitsen in kleinere groepen (strata). Stratificatie wordt vaak gebruikt om ervoor te zorgen dat alle verschillende soorten mensen goed vertegenwoordigd zijn. Maar als je al genoeg mensen in je steekproef hebt en ze zijn een goede afspiegeling van de hele groep, dan is het niet per se nodig om nog verder te stratificeren.
Wanneer stratificatie wel nodig kan zijn:
Soms zijn bepaalde groepen moeilijker te bereiken, zoals mensen in afgelegen gebieden. Zelfs als je een grote steekproef hebt, kunnen die moeilijk te bereiken groepen ondervertegenwoordigd zijn als je ze niet specifiek in overweging neemt. Dus, stratificatie kan belangrijk zijn als je ervoor wilt zorgen dat alle groepen, zelfs degene die moeilijker te bereiken zijn, eerlijk vertegenwoordigd zijn in je onderzoek.
Wat is het gevolg van variatiebeperking (restriction of range) op de betrouwbaarheid en
validiteit? P 351
Worden te laag geschat, doordat de uiteindelijke groep door uitval sterk verschilt van de
oorspronkelijke testgroep
Stel je voor dat je een test doet om de intelligentie van mensen te meten. Als je alleen maar mensen uit een beperkt bereik selecteert, bijvoorbeeld alleen studenten van een bepaalde universiteit, dan kan de betrouwbaarheid en geldigheid van je test worden beïnvloed.
Het gevolg van variatiebeperking (restriction of range) is dat de resultaten van je test mogelijk te laag worden ingeschat. Dit komt doordat de mensen die uiteindelijk deel uitmaken van je testgroep sterk verschillen van de oorspronkelijke groep waarvoor de test is ontworpen. Met andere woorden, als je alleen maar een beperkte groep mensen hebt getest, kunnen de resultaten niet representatief zijn voor de bredere populatie waarvoor de test bedoeld was.