Gericht leren voor tentamen vragenbundel Flashcards

1
Q

Eindtoets 1 De remmende invloed van de experimentele psychologie op de testontwikkeling is toe
te schrijven aan
a rigoureuze controle van variabelen.
b introspectieve methode.
c nauwkeurige verwerking van de uitkomsten.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eindtoets 2 Cattell bepleitte in 1890

a verder onderzoek naar de generaliseerbaarheid van verschillende wetten en hun onderlinge sa-
menhang.

b onderzoek naar individuele verschillen.
c onderzoek via observatie en introspectie ten behoeve van individuele diagnostiek.

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eindtoets 3 Een overeenkomst tussen Cattells en Galtons benadering is dat beide geïnteresseerd
waren in
a de toepassingen van de introspectieve methode.
b onderzoek met betrekking tot de experimentele methode.
c het onderzoek van individuele verschillen.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eindtoets 4 Binet en Simon stelden een test samen die een beroep deed op
a de veronderstelde basisfuncties van de intelligentie.
b de psychofysische eigenschappen.
c het oplossen van complexe problemen die zich voor het kind voordoen in het dagelijks
leven en de schoolpraktijk.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eindtoets 5 Binet hanteerde de empirische methode bij de opbouw van zijn test.
Hiermee wordt bedoeld dat de

a opgaven via de introspectieve methode werden beoordeeld op hun testgeschiktheid.

b testopgaven werden getoetst, foutieve opgaven werden verwijderd.

c de testopgaven aan een forum van deskundigen voorgelegd werden; alleen die opgaven werden
voor de uiteindelijke testselectie geselecteerd, waarover een consensus ‘geen geschiktheid’ was
bereikt.

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Eindtoets 6 Thorndike en Burt zetten de eerste stappen naar het construeren van educational
achievement tests. Met behulp van deze tests kan men
a achtergebleven kinderen herkennen.
b de prestaties van scholen vergelijken en achtergebleven kinderen vergelijken.
c de prestaties van scholen vergelijken.

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eindtoets 7 Non-verbale tests werden in de USA vooral geconstrueerd om
a immigranten eerlijk en minder afhankelijk van taal en cultuur te kunnen beoordelen.
b immigranten taalonafhankelijk te kunnen beoordelen.
c immigranten minder afhankelijk van hun cultuur van herkomst te beoordelen.

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eindtoets 8 Non-verbale tests werden ook gebruikt in een meer specifiek toepassingsterrein in het
intelligentieonderzoek, namelijk in
a onderzoek naar persoonlijkheidskenmerken ten behoeve van de diagnostiek.
b onderzoek naar de discrepantie tussen sensomotorisch functioneren en de verbale aanleg.
c onderzoek naar gehandicapten (motorisch en perceptueel gestoorden).

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eindtoets 9 De projectietest wordt vooral gebruikt voor
a het bepalen van het wiskundig inzicht.
b het bepalen van het vermogen tot het verplaatsen van de persoon zelf in andere situaties.
c het vaststellen van onbewuste motieven en behoeften.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eindtoets 10 Differentiële tests worden ontwikkeld om

a inzicht te verkrijgen in de structuur van de persoonlijkheid.

b inzicht te krijgen in specifieke functies.

c inzicht te krijgen in de structuur van de vaardigheden.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

TT bundel 1 01 De behoefte aan tests ontstond vanuit een drietal ontwikkelingslijnen, te weten
a de filosofie, de psychiatrie en de genetica.
b de psychiatrie, de experimentele psychologie en de genetica.
c de experimentele psychologie, de genetica en de filosofie.

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

TT bundel 1 02 Welke test kunnen we beschouwen als de eerste echte intelligentietest?
a de Binet-Simon test
b de Army-Alpha test
c de Stanford-Binet test

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

TT bundel 1 04 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
I In de VS werd tussen beide wereldoorlogen de nadruk gelegd op de totaliteit van de
persoon: op beleven, structuur en dynamiek.
II In Europa werd tussen beide wereldoorlogen de nadruk gelegd op het zo betrouwbaar en
objectief mogelijk bepalen van de score van de onderzochte op de test zelf.
a Alleen I is juist.
b Alleen II is juist.
c Zowel I als II is onjuist.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

TT bundel 1 05 Persoonlijkheidsvragenlijsten worden onder andere gebruikt in onderzoek naar
a persoonlijkheidskenmerken, onbewuste behoeften en onbewuste motieven.
b persoonlijkheidskenmerken, kwalitatieve aspecten van de prestatie en onbewuste behoeften.
c persoonlijkheidskenmerken, attitudes en interesses.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

TT bundel 1 08 De multi-factortheorie van Thurstone houdt in

a dat in alle intelligentietests twee factoren een rol spelen, te weten een algemene en een
specifieke factor.

b dat intelligentie wordt opgevat als een complex geheel van groepsfactoren, waarbij een
groepsfactor een voor sommige, maar niet voor alle tests gemeenschappelijke factor is.

c dat er een veelheid aan kwalificeerbare factoren is die de validiteitscores op een test kunnen
beïnvloeden.

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

TT bundel 2 01 Welke obstakels ten aanzien van de testontwikkeling waren er vanuit de experi-
mentele psychologie?

a De exacte beschrijving van de onderzoekscondities en de rigoureuze controle van de
variabelen.

b Verschillen in scores tussen individuen werden als belangrijk beschouwd; complexe
sensorische en motorische functies bleven buiten beschouwing.

c Verschillen in scores tussen individuen werden als experimenteerfouten beschouwd;
complexe cognitieve en intellectuele processen bleven goeddeels buiten beschouwing.

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

TT bundel 2 02 De Stanford-Binet test voldeed aan twee zeer belangrijke testtechnische eisen.
Welke waren dit?

a De testleider paste de instructie aan het niveau van het kind aan en er werd gebruik
gemaakt van Europese normscores.

b De test heeft standaardinstructies en normen op basis van een representatieve
steekproef.

c De test bestaat uit aan de empirie getoetste testopgaven zodat men de score kon bepalen
door de antwoorden op de opgaven te wegen.

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

TT bundel 2 05 Projectietests, die tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog in zwang kwa-
men, werden sterk beïnvloed door

a de psychoanalyse.
b het behaviorisme.
c de cognitieve benadering van de mens.

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

TT bundel 2 06 De Army Beta test
a is een individueel af te nemen test, ter bepaling van de algemene intelligentie.
b is een test met een pantomimische instructie, die geen beroep doet op enige taalkennis of
verbale kwaliteit.
c Zowel a als b is juist.

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

TT bundel 2 07 Wat is kenmerkend voor het testgebruik in Europa in de jaren veertig en vijftig?
a De oriëntatie van de psychologie op de intuïtie van de psycholoog, het ‘verstehen’ en de
ontmoeting met de cliënt.
b De oriëntatie van de psychologie op de actuarische methode van voorspellen of beschrijven.
c Het gebruik van testscores om mensen in klassen in te kunnen delen.

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

TT bundel 2 08 Thurstone leverde een bijdrage aan het onderzoeken van de intelligentiestructuur.
a Hij concludeerde dat intelligentie bestaat uit twee factoren: een algemene (g-) factor en een
specifieke (s-) factor.
b Hij identificeerde zes factoren (verbaal, numeriek, ruimtelijk, woorden rijkdom, geheugen,
abstract redeneren) die nog heden ten dage belangrijke onderscheidingen in de intelligentie
theorie zijn. (inmiddels zeven met perceptuele snelheid)
c Hij concludeerde dat intelligentie een complex globaal begrip is dat niet in delen valt te
scheiden.

A

b

21
Q

In de wetenschap kreeg de test aandacht sinds
a aan het eind van de achttiende eeuw
b in het begin van de negentiende eeuw
c tussen WO I en II

A

b

22
Q

Wat meet een educational achievement test?

A

**achterstand van leerlingen en vergelijken scholen

22
Q

Zelftoets 1 Wat zal men in het algemeen in een verantwoorde gepubliceerde test tegenkomen?
a het testmateriaal
b de testformulieren
c de testhandleiding
d alle drie bovengenoemde alternatieven zijn juist

A

d

23
Q

Zelftoets 2 Bij testonderzoek streeft men doorgaans de volgende bedoeling(en) na:
a het doen van een voorspellende of beschrijvende uitspraak over de persoon.
b het verrichten van een differentiële analyse van de persoon.
c het verrichten van averechtse diagnostiek.
d geen van de drie bovenstaande alternatieven is juist.

A

a

24
Q

Zelftoets 3 Het impliciete van het testonderzoek is
a dat het vrijwel altijd gaat om differentiële diagnostiek.
b dat het vrijwel altijd gaat om de relatie tussen testscore en het criterium.

c dat het vrijwel altijd gaat om een vergelijking tussen de geteste persoon en andere men-
sen.

d geen van de drie bovenstaande alternatieven is juist.

A

c

25
Q

Zelftoets 5 De normtabellen van een test dienen voor
a het interpreteren van de testscore t.o.v. de prestaties van representatieve normgroepen.
b het interpreteren van de testscore t.o.v. de door de onderzoeker vooraf gestelde norm.
c het interpreteren van de testscore t.o.v. een norm (standaard) die is vastgesteld door een groep
deskundigen.
d geen van de drie bovengenoemde alternatieven is juist.

A

a

26
Q

Zelftoets 4 Het gebruik van een psychologische test is gerechtvaardigd
a indien de opdrachtgever dit wenst.
b als het gebruik ervan een verbetering geeft ten opzichte van een voorwetenschappelijk
oordeel.
c alleen als het gebruik ervan het voorwetenschappelijk oordeel ondersteunt.
d geen van de drie bovengenoemde alternatieven is juist.

A

b

27
Q

Zelftoets 6 De bespreking van de psychometrische kwaliteiten van een test behelst
a een inventarisatie van de publicaties over de test in wetenschappelijke tijdschriften.
b een indicatie van de betrouwbaarheid van de test, bespreking van de testbetekenis en de
voorspellende waarde van de test.
c een wetenschappelijke beschrijving van de toepassing van individuele diagnostiek met de test,
en waar mogelijk een indicatie voor een profieldifferentiatie.
d geen van de drie bovengenoemde alternatieven is correct.

A

b

28
Q

Zelftoets 7 Door standaardisatie van een test
a worden de effecten van vermoeidheid van de onderzochte personen uitgeschakeld.
b wordt het leereffect van test-hertest in longitudinaal onderzoek beïnvloed.
c wordt de vergelijkbaarheid van testprestaties verwezenlijkt.
d wordt de rangorde van de onderzochte personen vastgesteld van zeer slechte tot zeer goede
prestaties op de test.

A

c

29
Q

Zelftoets 8 In normeringsonderzoek wordt
a de testscore vergeleken met een standaard die vooraf door een groep deskundigen is

vastgesteld.
b de rangorde van de onderzochte personen vastgesteld van zeer goede tot zeer slechte
prestaties op de test.
c nagegaan of de testscore voldoet aan de in de ‘common sense’ gevormde normen.
d geen van de drie bovengenoemde alternatieven is juist.

A

b

30
Q

Zelftoets 9 Bij observatie- en projectietests
a ontbreekt de normering.
b is het intersubjectiviteitsprincipe in het geding.
c neemt de objectiviteit toe als men zich verder van het descriptieve niveau verwijdert.
d neemt de objectiviteit af als men zich verder van het descriptieve niveau verwijdert.

A

d

ij observatie- en projectietests hebben we het over methoden om iemands gedrag of gedachten te begrijpen. “Objectiviteit” betekent hier hoe nauwkeurig en eerlijk we die informatie kunnen meten, zonder beïnvloeding door persoonlijke meningen of interpretaties.

Het idee is dat naarmate we verder weg gaan van een puur beschrijvend niveau, waar we gewoon feiten en observaties noteren, de kans groter wordt dat onze persoonlijke interpretaties en meningen het resultaat beïnvloeden

31
Q

Zelftoets 10 Een test is betrouwbaar
a als er tussen de testscores en het criterium een sterke relatie bestaat.
b als de test valide en genormeerd is.
c als de test een rangorde van de prestatie van de personen oplevert.
d als de prestaties op de test tussen twee metingen bijzonder weinig verschillen.

A

d

32
Q

Zelftoets 11 Het meest centrale probleem van de testtheorie is
a de vraag naar de validiteit.
b de vraag naar de betrouwbaarheid.
c de vraag naar de normering.
d de vraag naar het voorspellen van het criterium.

A

a

33
Q

Zelftoets 12 In de testpraktijk staat de vraag centraal of
a de test het criterium kan voorspellen.
b de test valide is.
c de test differentieert tussen personen.
d geen van de drie bovengenoemde alternatieven is juist.

A

a

34
Q

Zelftoets 13 In de psychologie vindt het meten doorgaans plaats op het niveau van
a ratioschaal.
b nominale schaal.
c intervalschaal of lager.
d ratioschaal of hoger.

A

c

35
Q

Zelftoets 15 Vorm of vormen van toepassingsmogelijkheden van een test zijn:
a het doen van uitspraken over individuen.
b het doen van uitspraken over groepen van mensen.
c het doen van uitspraken over situaties en methoden.
d alle drie bovengenoemde alternatieven zijn juist.

A

d

36
Q

Zelftoets 14 Met behulp van de psychologische test wordt de eigenschap
a direct gemeten.
b indirect gemeten.
c nomologisch gewogen.
d geen van de drie bovengenoemde alternatieven is juist.

A

b

37
Q

Zelftoets 16 Het totale aantal correcte items is
a een meting.
b een telling.
c een meting op nominaal niveau.
d geen van de drie bovengenoemde alternatieven is juist.

A

b

38
Q

Zelftoets 17 Ipsatieve scores zijn

a verschillende testscores van verschillende personen die onderling met elkaar worden vergele-
ken.

b testscores op één test van verschillende personen die onderling met elkaar worden vergeleken
zonder gebruik te maken van een externe standaard.

c verschillende testscores van één persoon die onderling worden vergeleken zonder ge-
bruik te maken van een externe standaard.

d verschillende testscores van één persoon die onderling worden vergeleken en die worden verge-
leken met normtabellen.

A

c

39
Q

Zelftoets 18 Met averechtse diagnostiek wordt bedoeld:
a de correlatie tussen testscore en criterium.
b de correlatie tussen testscore en criterium zegt ook iets over het criterium zelf.
c de correlatie tussen testscore en criterium zegt ook iets over de differentiële diagnostiek.
d geen van de bovengenoemde alternatieven is juist.

A

b

40
Q

Zelftoets 19 De individuele diagnostiek grijpt altijd terug op
a van tevoren vastgestelde theoretische normen.
b groepsverschillen.
c de methode van introspectie.
d de beschrijvende methode.

A

b

41
Q

Eindtoets 12 Een test moet inzicht verschaffen in
a een kenmerk van de onderzochte persoon in vergelijking met anderen.
b ‘criterion referenced’ gedrag.
c de normatieve evaluatie van de persoon.

A

a

42
Q

Eindtoets 13 Om tot een juiste conclusie te komen, moet een psychologische test
a valide en betrouwbaar zijn; geschikt zijn voor individuele en groepsdiagnostiek.
b valide, betrouwbaar en longitudinaal stabiel zijn.
c valide, betrouwbaar en gestandaardiseerd zijn.

A

c

43
Q

Eindtoets 14 Men kan volstaan met een ongenormeerde test in
a selectiebeslissingen.
b schooladvieskeuze.
c experimenteel onderzoek.

A

c

44
Q

Eindtoets 16 Het gaat bij het testen altijd om
a de voorspellende waarde van de test.
b het testgedrag.
c hypothetische begrippen.

A

c

45
Q

Eindtoets 17 Individuele ontwikkeling wordt bepaald door
a de testscore te vergelijken met normgroepen van verschillende leeftijden.
b door het intelligentieniveau te berekenen.
c door een interne vergelijking te maken van testscores in een longitudinaal onderzoek.

A

c

46
Q

Eindtoets 18 Bij testgebruik ter beoordeling van groepen is men primair geïnteresseerd in
a de grootte van het verschil tussen de groepen.
b de overeenkomst van de groepen op de verschillende testprofielen.
c verschillen in betrouwbaarheid van de test.

A

a

47
Q

Eindtoets 19 De schoolvorderingentoets is een
a normatieve toets.
b een toets waarmee methoden kunnen worden geëvalueerd.
c een toets waarmee zowel processen als methoden kunnen worden geëvalueerd.

A

c

48
Q
A