Les 4 gebaren Flashcards

1
Q

NEDERLANDS

A

NEDERLANDS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

TAAL

A

TAAL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

GEBAREN

A

GEBAREN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

NEDERLANDSE GEBARENTAAL

A

NEDERLANDSE GEBARENTAAL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

OPBOUW

A

OPBOUW

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ZIN

les 4 00:55

A

ZIN

2x c uit elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

WOORD

A

WOORD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

VOLGORDE

les 4 01:08

A

VOLGORDE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

GEBAARVOLGORDE

A

GEBAARVOLGORDE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

UITLEG

A

UITLEG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

INTERPRETEREN

les 4 01:20

A

INTERPRETEREN

2x t. van voorhoofd naar op elkaar en draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ONTLEDEN

les 4. zinsontleding OGW

A

ONTLEDEN
in gwb: ZIN + ONTLEDING
ONTLEDING: als GRAMMATICA, maar dan naar onderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

WERKWOORD

A

WERKWOORD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

les 4 01:55

A

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

les 4 01:58

A

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

VOORNAAMWOORD

A

VOORNAAMWOORD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

LIDWOORD

les 4 02:10

A

LIDWOORD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

HOOFDWERKWOORD

les 4 02:18

A

HOOFDWERKWOORD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

PERSOONSVORM

les 4 02:33

A

PERSOONSVORM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ONDERWERP

les 4 02:35

A

ONDERWERP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

GEZEGDE

les 4 02:40

A

GEZEGDE

22
Q

LIJDEND VOORWERP

les 4 02:45

A

LIJDEND VOORWERP

begin net als lammetje

23
Q

MEEWERKEND VOORWERP

les 4 02:50

A

MEEWERKEND VOORWERP

24
Q

ONTHOUDEN

les 4 02:57

A

ONTHOUDEN

25
Q

SLECHTHOREND

A

SLECHTHOREND

26
Q

AANDOENING

les 4 03:23

A

AANDOENING

beginnen met B0 naar lichaam toe snavel dicht

27
Q

GEHOORGANG

les 4 03:29

A

GEHOORGANG

28
Q

OOR

les 4 03:34

A

OOR

29
Q

GEHOORAPPARAAT

A

GEHOORAPPARAAT

30
Q

zin 1: Mijn naam is A-N-N-E-M-A-R-I-E-V-A-N-V-L-E-U-T-N.

A

zin 1: Mijn naam is Annemarie van Vleuten

31
Q

zin 2: Nederlandse Gebarentaal is een echte taal.

A

zin 2: Nederlandse Gebarentaal is een echte taal.

32
Q

zin 3: De opbouw van een zin is per taal verschillend.

LES 4 04:08

A

zin 3: ZIN OPBOUW TAAL VERSCHILLEND

33
Q

zin 4: In alle zinnen staat een werkwoord.

A

zin 4: ALLE ZINNEN WERKWOORD AANWEZIG

34
Q

zin 5: Het werkwoordelijk gezegde betekent alle werkwoorden in de zin.

A

zin 5: Het werkwoordelijk gezegde betekent alle werkwoorden in de zin.

35
Q

zin 6: Als iemand gehoorverlies heeft, kan een gehoorapparaat soms helpen.

A

zin 6: Als iemand gehoorverlies heeft, kan een gehoorapparaat soms helpen.

IEMAND GEHOORVERLIES, INDEX2 KAN GEHOORAPPARAAT HELPEN.

36
Q

zin 7: Morgen ga ik naar een P-R-E-T-P-A-R-K.

A

zin 7: Morgen ga ik naar een P-R-E-T-P-A-R-K.

37
Q

zin 8: Vroeger ging ik altijd op vakantie naar Z-U-I-D-F-R-A-N-K-R-I-J-K.

A

zin 8: Vroeger ging ik altijd op vakantie naar Z-U-I-D-F-R-A-N-K-R-I-J-K.

VROEGER, INDEX1 ALTIJD VAKANTIE GAAN Z-U-I-D-F-R-A-N-K-R-I-J-K.

38
Q

zin 9: Ik kan al die begrippen niet onthouden.

A

zin 9: Ik kan al die begrippen niet onthouden.

BEGRIPPEN INDEX1 ONTHOUDEN KAN-NIET

39
Q

grammatica

les 4 00:25

A

GRAMMATICA

5 vingers 2x waaiers naar binnen

40
Q

woordsoorten

les 4 01:45

A

WOORDSOORTEN

41
Q

hulpmiddel

les 4 03:17

A

HULPMIDDEL

42
Q

echte

les 4 04:04

A

echte

43
Q

verschillend

les 4 04:11

A

verschillend

44
Q

alle

les 4 04:16

A

alle

45
Q

aanwezig

les 4 04:18

A

aanwezig

46
Q

kunnen

les 4 04:40

A

kunnen

47
Q

kan-niet

les 4 05:09

A

kan-niet

48
Q

aandoening

les 4 03:25

A

aandoening

49
Q

begrippen

les 4 05:06

A

begrippen

50
Q

erfelijk

les 4 05:46

A

erfelijk

51
Q

ZINSDELEN

les 4 02:30

A

zinsdelen

52
Q

VAKANTIE

les 4 04:55

A

vakantie