Les 30 gebaren Flashcards
WISKUNDE
.
METEN
.
AFMETING
.
BREED
.
DIEPTE horizontaal
.
DIEPTE verticaal
.
GROOT
.
GROTER
.
GROOTST
.
HOOG
.
LAAG
.
INHOUD
.
KUBIEKE METER
.
KWADRAAT
.
MIDDEN
.
OPMETEN/METEN
.
OPPERVLAKTE
.
OVERTREKKEN
.
PI
.
SCHEEF
.
UITWERKEN
.
VIERKANTE METER
.
GELD
.
BEDRAG
.
EURO
.
GELD
.
MEER tegenover-minder
.
MINDER
.
MUNT
.
PERCENTAGE/PROCENT
.
RENTE
.
SUBSIDIE
.
BANKgeld
.
TABELLEN EN GRAFIEKEN
.
AFLEZEN
.
TABEL
.
DIAGRAM
.
GRAFIEK
.
GEGEVENS
.
KOLOM in tabel
.
PASSER
.
PUNT
.
STREEP
.
VERBINDEN
.
STREEP TREKKEN
.
GUMMEN
.
TUSSEN HAAKJES
.
VERGELIJKEN
.
VERDELEN
.
VERGROTEN
.
VERKLEINEN
.
VORMEN
.
DRIEHOEK
.
VIERKANT
.
RECHTHOEK
.
CIRKEL
.
zin 1: De meeste middelbare scholieren vinden wiskunde niet zo leuk.
zin 1
zin 2: Mijn wiskundeleraren waren niet echt leuk.
zin 2
zin 3: In het wiskundelokaal was het meestal warm en er was weinig zuurstof aanwezig.
zin 3
zin 4: De boeken waren dik en we kregen veel huiswerk.
zin 4
zin 5: Een lievelingsvorm heb ik niet.
zin 5
zin 6: Mijn nichtje is dol op cirkels.
zin 6
zin 7: Op de muur in haar slaapkamer heeft ze allemaal cirkels geverfd.
zin 7
zin 8: 98 x 15 = 1.470
zin 8
zin 9: 1.470 x 3 = 4.410
zin 9
zin 10: 4.410 - 3.117 = 1.293
zin 10
zin 11: 1.293 - 1.195 = 98
zin 11