Les 1 gebaren Flashcards

1
Q

les

A

les

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

communiceren

A

communiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

docent

A

docent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nederland(s)

A

NEDERLAND(S) (kapje klederdracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

praten

les 1: 00:40

A

praten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

student

les 1 00:44

A

student (eigenlijk cursist, ofwel CURSUS + PERSOON)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gebaren

A

gebaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mensen

A

mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cursus

A

CURSUS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gebarentaal

A

gebarentaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gehoorverlies

A

gehoorverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cursist

A

CURSUS + PERSOON

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

woord

A

woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oogcontact

les 1 01:22

A

oogcontact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

huiswerk

A

huiswerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dovencultuur

A

dovencultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

mondbeeld

A

mondbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

maken

A

maken (anders dan op OGW) als WERKEN

19
Q

moedertaal

A

MOEDER + TAAL

20
Q

articuleren

A

ARTICULEREN

alleen met duim en wijsvinger? of ook middelvinger, zoals op het online gebarenwoordenboek.
= V-klauw

21
Q

zien

A

zien

22
Q

betekent

A

betekent

23
Q

plotsdoof

A

plotsdoof

24
Q

kijken

A

kijken

zien is 1x, kijken 2x

25
Q

doof

A

doof

26
Q

laatdoof

A

laatdoof

27
Q

film

A

film

28
Q

horend

A

horend

29
Q

slechthorend

A

slechthorend

30
Q

DVD

A

DVD

31
Q

taal

A

taal

32
Q

NmG

A

NmG

33
Q

opdracht

A

opdracht

34
Q

dialect

A

dialect

35
Q

Nederlands ondersteund met gebaren

A

Nederlands ondersteund met gebaren

NEDERLANDS ONDERSTEUND GEBAREN

36
Q

boek

A

boek

37
Q

zin 1: Nederlands is mijn moedertaal.

A

zin 1: NEDERLANDS INDEX1 MOEDERTAAL.

38
Q

zin 2: Gebarentaal bestaat niet.

A

zin 2: GEBARENTAAL BESTAAT NIET.

39
Q

zin 3: Nederlandse gebarentaal bestaat wel.

A

zin 3: NEDERLANDSE GEBARENTAAL BESTAAT WEL.

40
Q

zin 4: Gebarentaal heeft verschillende dialecten.

A

zin 4: GEBARENTAAL DIALECTEN VERSCHILLEND.

41
Q

zin 5: Mijn moeder is slechthorend.

A

zin 5: INDEX1 MOEDER SLECHTHOREND.

42
Q

zin 6: Ik ben niet doof.

A

zin 6: INDEX1 NIET DOOF.

43
Q

bestaan

les 1 zin 2 en 3

A

bestaan

44
Q

verschillend

les 1 zin 4

A

verschillend