Les 19 gebaren Flashcards
NEUS
.
GROTE NEUS
.
KLEINE NEUS
.
LIPPEN
.
DIKKE LIPPEN
.
DUNNE LIPPEN
.
HAZENLIP
.
OREN
.
GROTE OREN
.
KLEINE OREN
.
OORLEL
.
GROTE OORLEL
.
KLEINE OORLEL
.
OGEN
.
SMALLE OGEN
.
BREDE OGEN
.
GROTE OGEN
.
KLEINE OGEN
.
KIN
.
BREDE KIN
.
SMALLE KIN
.
WIMPERS
.
LANGE WIMPERS
.
KORTE WIMPERS
.
MOND
.
BREDE MOND
.
SMALLE MOND
.
WENKBRAUWEN
.
DIKKE WENKBRAUWEN
.
DUNNE WENKBRAUWEN
.
WANGEN
.
BOLLE WANGEN
.
INGEVALLEN WANGEN
.
VOORHOOFD
.
GROOT VOORHOOFD
.
SMAL VOORHOOFD
.
GEBIT
.
MOOI GEBIT
.
NIET VERZORGD GEBIT
.
ALGEMEEN
.
NORMAAL
.
SPROETEN
.
KORT HAAR
.
LANG HAAR
.
DIK HAAR
.
DUN HAAR
.
KRULLEN
.
STEIL HAAR
.
KROES
.
BLOND
.
BRUIN
.
ZWART
.
LICHT
.
DONKER
.
ROOD
.
GEVERFD
.
GEBLEEKT
.
VLECHT
.
PAARDENSTAART
.
KNOT
.
STEKELS
.
PONY
.
KAAL
.
HANENKAM
.
DREADLOCKS
.
HAARGEL
.
HAARLAK
.
VORM
.
VIERKANT
.
ROND
.
OVAAL
.
MOOI
.
LELIJK
.
LIJKEN OP
.
LIEF
.
SCHATTIG
.
PERSOON
.
MAN
.
VROUW
.
KLEIN
.
LANG
.
BREED
.
DUN
.
SMAL
.
DIK
.
SLANK
.
GEHANDICAPT
.
BLIND
.
ROLSTOEL-GEBONDEN
.
MANK
.
OP-ELKAAR-LIJKEN
.
OPVALLEND
.
HUIDSKLEUR
.
BRUIN
.
ROOD
.
WIT
.
ZWART
.
GEEL
.
LICHT
.
DONKER
.
BLEEK
.
JURK
.
NET PAK
.
ZWEMKLEDING
.
TRAININGSPAK
.
BROEK
.
GOED GEKLEED
.
SLORDIG GEKLEED
.
zin 1: Dat is een lange vrouw.
zin 1
zin 2: Zij heeft kort haar.
zin 2
zin 3: Een dikke knuffel van mij.
zin 3
zin 4: Dit zijn dunne armpjes.
zin 4
zin 5: Zij heeft mooie krullen.
zin 5
zin 6: Steil staat haar goed.
zin 6
zin 7: Kroes haar bestaat uit heel fijne krullen.
zin 7
zin 8: Twee vlechten staan jou leuk.
zin 8
zin 9: Een paardenstaart met een rode strik.
zin 9
zin 10: Ze vatten het kalm op.
zin 10
zin 11: Daar werd hij boos om.
zin 11
zin 12: Verdrietig keek ze naar buiten.
zin 12
zin 13: Wat was ze er blij om.
zin 13
zin 14: Wat was zij kwaad op mij.
zin 14
zin 15: Leuke kleine oren heeft ze.
zin 15