Les 13 gebaren Flashcards

1
Q

CLASSIFIER

A

CLASSIFIER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

HANDVORM

A

HANDVORM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ROLNEMEN

A

ROLNEMEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

BODYSHIFT

A

BODYSHIFT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

PERSPECTIEF

A

PERSPECTIEF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

FONOLOGIE

A

FONOLOGIE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

MORFOLOGIE

A

MORFOLOGIE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

SYNTAXIS

A

SYNTAXIS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

SEMANTIEK

A

SEMANTIEK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

PRAGMATIEK

A

PRAGMATIEK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

VERZOEK ONDERBREKEN

A

VERZOEK ONDERBREKEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ROLNEMEN

A

ROLNEMEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

OOM

A

OOM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

TANTE

A

TANTE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

NETJES

A

NETJES

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

LUI

A

LUI

17
Q

JONGEN

A

JONGEN

18
Q

STOER

A

STOER

19
Q

MEISJE

A

MEISJE

20
Q

VERLEGEN

A

VERLEGEN

21
Q

Zin 1: ‘Ik ging laatst naar de supermarkt. Ik moest brood en boter hebben. Maar wat zag ik? De vakken waren niet gevuld. Ik liep naar een medewerker en vroeg: “Wanneer worden de vakken weer gevuld? Zo kan ik mijn boodschappen niet doen.”’

A

zin 1

22
Q

Zin 2: ‘Een vriend van mij ging laatst naar de supermarkt. Hij moest brood en boter hebben. Maar wat zag hij? De vakken waren niet gevuld. Hij liep naar een medewerker en vroeg wanneer de vakken weer gevuld werden. Zo kon hij zijn boodschappen niet doen.’

A

zin 2

23
Q

Zin 3: ‘Een vriend van mij ging laatst naar de supermarkt. Hij moest brood en boter hebben. Maar wat zag hij? De vakken waren niet gevuld. Hij liep naar een medewerker en vroeg: “Wanneer worden de vakken weer gevuld? Zo kan ik mijn boodschappen niet doen.”’

A

zin 3

24
Q

(Zonder bodyshift) Mijn broer en zus hebben een gesprek. “Wat ga je vandaag doen?” vraagt mijn broer. “Ik ga vandaag naar school.” zegt mijn zus. “Hoe lang is het fietsen naar school?” “Vijftien minuten”, antwoordt ze. “Dat valt mee gelukkig”, zegt mijn broer.

A

zin 4

25
Q

(Met bodyshift) Mijn broer en zus hebben een gesprek. “Wat ga je vandaag doen?” vraagt mijn broer. “Ik ga vandaag naar school.” zegt mijn zus. “Hoe lang is het fietsen naar school?” “Vijftien minuten”, antwoordt ze. “Dat valt mee gelukkig”, zegt mijn broer.

A

zin 5