Les 14 gebaren Flashcards
BROEK
BROEK
T-SHIRT
T-SHIRT
TRUI
TRUI
OVERHEMD
OVERHEMD
PAK
PAK
JURK
JURK
ROK
ROK
SJAAL
SJAAL
VEST
VEST
MUTS
MUTS
HOED
HOED
SOKKEN
SOKKEN
SCHOENEN
SCHOENEN
HAKKEN
HAKKEN
LAARZEN
LAARZEN
SPORTSCHOENEN
SPORTSCHOENEN
HANDSCHOENEN
HANDSCHOENEN
PANTY
PANTY
ONDERGOED
ONDERGOED
BLOUSE
BLOUSE
JAS
JAS
ZOMERJAS
ZOMERJAS
WINTERJAS
WINTERJAS
PYJAMA
PYJAMA
BH
BH
STAPEL kleding
STAPEL kleding
PLANK
PLANK
LA
LA
STANG
STANG
HANGEN kledinghanger
HANGEN kledinghanger
DEUR
DEUR
KAST
KAST
DAMESKLEDING
DAMESKLEDING
HERENKLEDING
HERENKLEDING
KINDERKLEDING
KINDERKLEDING
PASKAMER
PASKAMER
SMALL*
SMALL*
MEDIUM*
MEDIUM*
LARGE*
LARGE*
XL*
XL*
MAAT*
MAAT*
KLEDINGWINKEL
KLEDINGWINKEL
MODEZAAK
MODEZAAK
INRUILEN
INRUILEN
AFDELING
AFDELING
KASSA
KASSA
DONKER
DONKER
LICHT
LICHT
ROZE
ROZE
KLEUR
KLEUR
HOUDEN-VAN
HOUDEN-VAN
AFGRIJSELIJK
AFGRIJSELIJK
DRAADJE
DRAADJE
RITS(SLUITING)
RITS(SLUITING)
KLITTENBAND
KLITTENBAND
zin 1: Gisteren ging ik werken.
zin 1
zin 2: Je hebt een ladder in je panty.
zin 2
zin 3: Kinderschoenen hebben vaak klittenband.
zin 3
zin 4: Je schoenveter zit los!
zin 4
zin 5: Ik krijg het knoopje niet goed dicht.
zin 5
zin 6: Ik doe altijd sokken aan in de winter.
zin 6
zin 7: Waar heb je die schoenen gekocht?
zin 7
zin 8: Die modezaak verkoopt heel leuke blousen.
zin 8
zin 9: Dat T-shirt staat je goed.
zin 9
zin 10: Kan ik deze jurk inruilen? Er zit een draadje los.
zin 10
zin 11: Dit vest heeft een ritssluiting.
zin 11