Leerdoelen Flashcards

1
Q

Het globale verloop van de acute ontstekingsreactie beschrijven (1)

A
  • Fase 1: rubor en calor  vasodilatatie zorgt voor een hogere bloodflow (rubor) en de hogere flow zorgt voor warmte (calor)
  • Fase 2: tumor, dolor en functio leasia  door exsudatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De kenmerken van de acute ontstekingsreactie benoemen (1)

A

Rubor, calor, dolor, tumor, function leasia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het verschil in antigeenherkenning door innate en adaptieve immuuncellen verklaren (1)

A
  • Innate: snelle, niet specifieke afweer. Herkenning door macrofagen en DC’s
  • Adaptieve: langzamer, maar heel specifiek. Door B-en T-cel receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De verschillende elementen (cellen, organen) betrokken bij het tot stand komen van de primaire immuunrespons benoemen en hiervan een logische, functionele beschrijving geven (1)

A

De primaire immuunrespons is de respons op de eerste aanraking met een ziekteverwekker. De lymfeklier is sterk betrokken bij dit proces. Eerst komt IgM vrij en daarna IgG. De primaire repspons is langzamer dan de secundaire respons

  1. Early Ag-specific T cell clusters around DC in paracortex
  2. Increased number of Ag-specific T cell clusters around DC in paracortex
    interaction of Ag-specific T- and B cells in follicles
  3. Increased number of Ag-specific T cells in paracortex
    - increased number of T cells in follicles
    - increased number of B cell clusters in follicles
    - migration of activated B cells to medulla
  4. Ig-secreting plasma cells in medullary cords
    - formation of B cell follicle centers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het verschil tussen innate en adaptieve immuniteit definiëren (3)

A

Adaptieve immuniteit is minder snel, maar wel specifiek. Er wordt een geheugen opgebouwd en de grootste spelers zijn B en T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Algemene principes van innate immuniteit (3)

A

Fysieke barrières -> huid, slijmvliezen
- Mechanisch: epitheel, beweging van lucht  huid
- Chemisch: vetzuren, zouten, lage pH en enzymen
- Microbiotisch: microbiotica

Fagocytose  herkenning van DAMP, PAMP en MAMP door PRR’s
- TLR4 kan LPS van bacteriën herkennen
- TLR7 herkent single strand RNA virussen: TLR 7 ligt op het X-chromosoom  man is aangedaan bij een mutatie

Ontstekingsreactie, complement systeem:
- Complement dependent cytotoxicity (CDC) ; binden van C1 via antistof aan celoppervlak
- Activatie C4, C2 en C3. C3 kan C5 aanzetten
- Klassieke route(3)(verworven): complement wordt geactiveerd door binding van antistoffen aan het oppervlak van het pathogeen
- Alternatieve route(1)(aangeboren): vindt plaats bij contact met het oppervlak van de bacterie
- Lectine route(2) (aangeboren): door lectine-type eiwitten die aan koolhydraatketens aan het oppervlak van pathogenen binden geïnduceerd

NK-cellen: missing self hypothese  NK-cellen kunnen HLA-1 herkennen. Als ze hun eigen HLA-1 niet herkennen, is de cel vreemd. Er vindt dan geen inhibitie plaats van de activatie van de celdood  celdood wordt geremd
- GEEN geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoemen welke celtypen verantwoordelijk zijn voor innate immuniteit en hun rol daarin

A
  • Parenchymcellen
  • Macrofagen: fagocytose
  • Mestcellen
  • NK-cellen: cellen doden aan de hand van missing self hypothese
  • e.a. leukocyten
  • endotheelcellen
  • neuronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Van enkele families van innate receptoren voorbeelden noemen, en voorbeelden van liganden (3)

A

Toll-like receptoren:
- TLR4: LPS van de bacterie herkennen
- TLR7: single strand RNA herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Globale eigenschappen van cytokinen en chemokinen benoemen (3)

A
  • Cytokine: eiwit dat door een cel wordt uitgescheiden en invloed heeft op het gedrag van andere cellen. Interleukines behoren tot de cytokines
    o Bevorderen celgroei en/of differentiatie
    o Aanzetten tot productie van andere cytokines of chemokines
  • Chemokines: spelen een rol in het aantrekken van cellen van het immuunsysteem. Bij een ontsteking worden op deze manier cellen naar de goede plek geleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Essentiële stappen in de adaptieve immuunrespons beschrijven en uitleggen (5)

A

Antigeen wordt aan de B-cel aangeboden door APC. B-cel herkent het antigeen door de receptor. Door middel van een T-cel en co-bindingen kan de B-cel geactiveerd worden en kunnen er antistoffen worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De structuur van immunoglobulinen (Ig) en T-celreceptoren (TCR) beschrijven (5)

A
  • Ig: 2 identieke zware ketens en 2 identieke lichte ketens + een variabel domein + constant domein
    o Fab: bepaald welk pathogeen herkend wordt
    o Fc: bepaalt of het IgG, IgA is etc
  • TCR: bestaat uit een alfa en beta keten, of een gamma en delta keten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De basis van Ig en TCR diversiteit verklaren (5)

A

V, D en J herschikking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ig/TCR genherschikkingsprocessen plaatsen in de context van B- en T-celdifferentiatie (5)

A

Receptor rearrangement: truc die de lymfocyten toepassen om een combinatie van verschillende V, D en J segmenten aan elkaar te koppelen, waardoor je iedere keer verschillende combinaties krijgt. Wordt gebruikt bij B en T-cel receptoren:
- 2 staps herschikking op DNA
- Transcriptie naar RNA, splicing en translatie naar eiwit
- Diverseiteit door unieke combinaties van V, D en J genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

IG veranderingen tijdens de follikelcentrumreactie beschrijven (5)

A

Tijdens isotype switching worden er alleen veranderingen aangebracht in het DNA dat codeert voor het constante deel van de zware ketens van de immunoglobulinen. Aan de lichte ketens en het antigenbindende deel van het immunoglobuline verandert dus in eerste instantie niets. (Let op, door somatische hypermutatie ontstaan er uiteindelijk alsnog kleine verschillen in de lichte ketens).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uitleggen wat een inborn error of immunity (IEI) is (6)

A

Afwijking in een van de componenten van het immuunsysteem, meestal door een monogenetische afwijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De meest voorkomende IEI in kinderen en volwassen benoemen (6)

A

Primaire antistofdeficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De klinische kernmerken noemen van patiënten met een IEI (6)

A
  • Vaak opportunistische infecties
  • Failure to thirve
  • Chronische diarree
  • Leukocytopenie
  • Agammaglobulinemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uitleggen waarom IEI niet alleen door germline varianten wordt veroorzaakt (6)

A

De mutatie komt in een later ontwikkelingsstadium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Centrale B-cel ontwikkeling (7)

A

Ontwikkeling van de B-cel in het beenmerg. Het doel is het verkrijgen van een B-cel receptor (V, D, J herschihkking). De immature B-cel gaat naar de periferie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Perifere B-cel ontwikkeling (7)

A

Als de immature B-cel het beenmerg uitgaat, dan wordt het een translationele B-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Weten welke 3 processen bijdragen aan de diversiteit van de B-cel receptor (7)

A
  • Combinatie lichte en zware ketens
  • Combinatie V, D en J genen
  • Junctie genen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

VDJ recombinatie (7)

A

Door het knippen en plakken van V, D en J segmenten, ontstaan er unieke combinaties

23
Q

Klasse switch recombinatie (7)

A

Verandering van het type antilichaam dat de B-cel produceert -> is erg effectief

De klasse wordt bepaald door de Constante regio in de zware ketens

24
Q

Somatische hypermutatie (7)

A

Affiniteit en effectiviteit van de antilichamen verhogen doordat de B-cellen de genetische sequenties van hun antilichamen willekeurig muteren, vooral in de variabele regio

25
Q

Begrijpen van T-cel ontwikkeling in de thymus (populaties, stadia, relatie met TCR genherschikkingsprocessen) (8)

A
  • Thymocyten komen uit het beenmerg naar de thymus in het gebied tussen cortex en medulla  cortico-medullary junction. De thymocyten migreren naar de cortex (positieve selectie) en daarna naar de medulla
  • De T-cel heeft een alfa en een beta receptor of een gamma en een delta receptor + een constant en een variabel deel. Het variabele deel is het antigeenbindende deel
  • VDJ recombinatie leidt tot veel verschillende T-cel receptoren
  • Delta, gamma, beta alfa is de juiste volgorde voor de recombinatie
  • Pre Ta is een tijdelijke alfaketen. De cel gaat eerst de beta keten maken  evolueren en testen  selectie. Voor die test moet de receptor wel lijken op een echte receptor. De receptor heeft nog geen alfa keten, dus wordt er een pre alfa keten op gezet, zodat de beta-keten gecontroleerd kan worden. Als de beta keten goed is, mag de cel verder. De echte alfa keten kan dan nu goed worden ingebouwd
26
Q

Kennis van positieve en negatieve selectie (8)

A
  • Testen of de a en b keten samen iets kunnen herkennen en of MHC wordt herkend
  • Positieve selectie: thymocyten met affiniteit voor eigen HLA + vreemd peptide mogen door
    dubbel positieve cellen. Door thymus epitheelcellen worden moleculen aangeboden: HLA klasse 1  CD8+, HLA klasse II  CD4+
  • Negatieve selectie: thymocyten met TCR met te hoge affiniteit voor lichaamseigen peptiden gaan in apoptose
  • Centrale tolerantie: via positieve en negatieve selectie worden de meeste foute cellen verwijderd
  • Perifere tolerantie: auto-reactieve komen toch in de periferie terecht. Door de perifere tolerantie kunnen de auto-reactieve cellen anerg gemaakt worden, of het wordt Treg cellen
27
Q

Klinische symptomen kennen van primaire antistof deficiënties (9)

A
  • Verhoogde vatbaarheid voor infecties, soms met ernstig beloop
  • Vaak verlengd beloop van de ziekte en behandeling nodig om de ziekte te klaren
28
Q

Aanvullend onderzoek kunnen inzetten bij patiënten met verdenking op een primaire antistof deficiënties

A
  • Naar het bloed kijken  of er genoeg witte bloedcellen zijn
  • Vaccinatierespons (antistoffen)  patiënt vaccineren en kijken of het werkt. Je meet het bloed  je gaat vaccineren en 4-6 weken later zouden de antistoffen moeten stijgen. Zou een factor 2-4 moeten stijgen
    o Pneumovax: polysaccharide respons. T-cel, IgM en IgG2, geen geheugen
    o Act-Hbi: T-cellen, IgG1/3 en heeft wel een geheugen
  • Leukocytendifferentiatie
  • Radiologie  CT om te kijken of er longschade is
  • Immuunglobuline subklasses
  • B-en T-cellen
  • Flowcytometrie  B-cellen, CD4+ en CD8+ T-cellen, NK-cellen
  • B-cel fenotypering  identificatie B-cel subsets, plasmablasten, geheugencellen
    o Richtinggevend voor aanvullend genetisch onderzoek
    o Risicostratificatie
    o Aanpassing behandeling
29
Q

Behandelmogelijkheden kennen voor deze patiënten (9)

A
  • Antistoffen toedienen (intraveneus of subcutaan (met hyluronidase))
  • Antibiotica profylaxe
30
Q

Student kan de meest voorkomende longcomplicaties benoemen bij immuundeficiënties (10)

A
  • Empyeen: pus in de longen  6 weken na longontsteking nog een foto maken om te kijken of het goed is genezen
  • Bronchiëctasieën: littekens in de longen (in de bronchiën). De lucht kan niet goed ververst worden. Als het blijft hangen is er meer kans op ontsteking
    o Permanent abnormaal verwijdde luchtwegen, waarbij er sprake kan zijn van chronishe ontsteking en infectie
     De luchtwegen moeten wijder zijn dan het begeleidende bloedvat
     Cilindrische: mildste vorm
     Varicose: ernstiger
     Sacculaire (cysteuze)  hele slechte
  • Granulomateuze longcomplicaties: steriele ontsteking tussen de longblaasjes en de vaten  verminderde diffusiecapaciteit. Als deze daalt, dan moet je nadenken of er geen complicatie is opgetreden door de CVID
31
Q

Student kan de eerste stappen benoemen in de diagnostiek bij longcomplicaties bij immuundeficiënties (10)

A

CT na diagnose van immuundeficiënties

32
Q

Student kan de eerste stappen benoemen in de behandeling bij longcomplicaties bij immuundeficiënties (10)

A

Bronchiëctasieën
1. Gericht op de oorzaak
o Immuundeficiëntie: immuungolbulines toedienen
o Obstructieve longziekte: inhalatiemedicatie optimaliseren

  1. Voorkomen van infecties
    o Goede ophoesttechnieken
    o Zoutvernevelingen
    o Inhalatiecorticosteroïden
    o Onderhoudsantibiotica
    o Optijd aan de bel trekken
  2. Bij de meeste ernstige vorm ( cysteus), dan kan het stuk zieke long verwijderd worden  mits er verder nog genoeg gezond longweefsel is. Als de gehele long aangedaan is, dan is een longtransplantatie de laatste optie

Granulomateuze longcomplicaties:
Hoge doseringen corticosteroïden gecombineerd met rituximab en mycofenolzuur

33
Q

Down (14)

A

Presentatie:
- Breed midface, grote dikke tong, downslit ogen, doorlopende handlijnen
- Vaker ontstekingen  minder B en T-cellen, suboptimale Ig respons, kleinere thymus

Diagnostiek:
- Karyotype, chromosomen array, WES

34
Q

22q11 (14)

A

Presentatie:
- Kleiner midface (zit in het 22q11 gebied), Lage oren
- Vaker ontstekingen  mindere ontwikkeling van de thymus, buis van eustacius, keel etc

35
Q

Hyper IgE (14)

A
  • Asymmetrie van helaat/hemihypertrofie
  • Grove huid, grove poriën
  • Brede neus met brede neuspunt
  • Prominent voorhoofd, diepliggende ogen
  • Prominente onderlip
36
Q

Inzicht krijgen in de aanmaak en functie van antistoffen en welke ziektebeelden er kunnen optreden wanneer er een tekort aan antistoffen bestaat (11)

A

Antistoffen worden gemaakt door de plasmacel. De functies zijn: neutralisatie, opsonisatie en complement activeren (lysis, fagocytose en inflammatie). Bij een tekort aan antistoffen kunnen en ziektes ontstaan: SPAD/SADNI, CVID, XLA, hyper IgM. De therapie is IgG suppletie

37
Q

Inzicht krijgen in de verschillende soorten granulocyten defecten, de klinische presentatie hiervan en de mogelijke therapeutische opties (12)

A

Te weinig:
- Te weinig aanmaak in het beenmerg
- Teveel afbraak: antistoffen tegen de granulocyten. Genetisch of via de placanta van de moeder
- Congenitale neutropenie

Gestoorde beweging/adhesie:
- Leukocyten adhesie deficiency (LAD)
- Hyper IgE syndroom/ Job syndroom
- Lazy leukocyte syndrome / chemotoaxie stoornis

Gestoorde killing/fagocytose:
- Chronic granulomatous disease (CGD)
- Myeloperoxidase deficiëntie
- Chediak-Higashi sydnroom
- G6PD deficiëntie

38
Q

Wanneer denken aan een granulocyten stoornis (12)

A
  • Huid: ernstige of recidiverende bacteriële infecties
  • Mondholte: aften, tandvleesontsteking
  • Inwendige organen: opportunistische infecties (schimmels, bacteriën), pyogene infecties (recidiverend, refractair
  • Skeletinfecties: schimmels, opportunisten
39
Q

Therapie (12)

A

G-CSF (groeifactor), stamceltransplantatie, antibiotica bij infectie en evt. profylaxe

40
Q

Verschillende typen mutaties te benoemen (17)

A
  • Single nucleotide variant: Missense, Nonsense, Silent
  • Splice site mutatie
  • Insertie, deletie
41
Q

Na dit college begrijp je de principes van diagnostische laboratorium testen die gebruikt worden in geval van verdenking op een granulocytenstoornis (13)

A
  • Chemotaxietest: kijken of de granulocyten door het membraan heen bewegen naar de ziekteverwekkers toe
  • Oxidatieve burst met DHR123 fluorogeen substraat: meet de capaciteit van de granulocyten om superoxide te produceren
  • Fagocyterende capaciteit meten mbv fluosescente E. Coli: meten of de ziekteverwekkers zijn opgenomen door de granulocyten of niet
42
Q

Na dit college heeft de student inzicht neonatale screening voor SCID en kan de student beperkingen en uitdagingen hiervan aangeven (21)

A
  • Meten van TRECs  geen TRECs  heen T-cellen = SCID
  • Uitdagingen:
    o Ouderperspectief
    o Nevenbevindingen
    o vals positieven
    o Kosten effectief
    o Uniforme definitie en klassificatie
43
Q

Wat zijn de voorwaarden waaronder gentherapie gedaan kan worden (22)

A

Als er geen donor beschikbaar is

44
Q

Wat zijn de redenen waarom gentherapie een geschikte behandeling kan zijn voor SCID/PID patiënten (22)

A
  • Geen donor nodig
  • Geen vreemd materiaal, dus geen graft vs host
  • Behandeling komt naar de patiënt toe
45
Q

Op welke manier vindt gen overdracht plaats en hoe kan het therapeutische gen resulteren in correctie in zich ontwikkelende bloedcellen (22)

A

Een RNA virus draagt het gen over aan de gastheer. Het virus kan echter landen in een oncogen en kan dan T-cel leukemie geven

46
Q

De klinische kenmerken van een patiënt met APDS kunnen beschrijven (23)

A

Verhoogde activiteit in de pathway -> cellen verouderen sneller en werken minder goed. Er is een verminderde afweer, waaronder de afweer tegen schimmels

47
Q

Weten welk effect de varianten in het PI3K gen hebben op het PI3K eiwit (23)

A

Gain of function

48
Q

Begrijpen hoe APDS behandeld kan worden (23)

A

De pathway remmen bij het eindproduct

49
Q

Het klinisch beeld beschrijven van een patiënt met een defect in IFN-gamma signalering (24)

A
  • Tachypnoe, O2 behoefte
  • Uitstulping trachea (doorgroei massa?) lymfadenopathie rondom trachea, mediastinaal
  • Hepatomegalie
  • Multipele echoarme leaies in milt

IFN gamma fosforyleert stat1  cascade  productie chemokines en cytokines  belangrijk bij opruimen mycobacteriën

SOCS 1 stopt de STAT 1 cascade

50
Q

Kennen van het belang van genetische diagnostiek bij inborn errors of immunity (25)

A

Stelt de diagnose en kan dus behandeling en prognose bepalen en kan risico op niet-immunologische comorbiditeiten aangeven

51
Q

Kennis over behandelingen op basis van onderliggende genetische defecten (25)

A

JAK remmers. Ligand bindt -> JAK wordt gefosforyleerd -> STAT1 kan binden aan JAK -> STAT1 wordt gefosforyleerd en kan nu bewegen naar de celkern om daar de transcriptie te starten

52
Q

Inzicht in de plaats van stamceltransplantatie in de behandeling van ernstige primaire immuundeficiënties (20)

A

Genezing

53
Q

Immunologische en infectiologische aspecten van een allogene stamceltransplantatie (20)

A
  • Kind voorbereiden met straling (conditioneren)  transplantatie  na transplantatie is de patiënt heel erg vatbaar voor ziekten
  • De mate van conditioneren bepaald de schade van de chemo
  • Graft vs hoost disease is een risico  vooral huid, darm, lever en long zijn aangedaan