HC06 - Regulatie Bloeddruk Flashcards

1
Q

Wat zijn de eigenschappen van vaten zoals de aorta en andere grote arteriën?

A

Dat zijn elastische vaten
- Glad spierweefsel
- Veel elastisch weefsel
- Lage compliantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de eigenschappen van arteriolen?

A

Dat zijn musculaire vaten
- Relatief dikke wand
- Minder elastisch weefsel
- Voornamelijk glad spierweefsel
- Regulatie weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de eigenschappen van capillairen?

A

Dat zijn uitwisselingsvaten
- Enkele endotheellaag
- Kleinste diameter, zeer dicht netwerk (elke cel binnen 100 micrometer afstand)
- Pre-capillaire sphincters
- Bij maximale inspanning: bloedflow door alle capillairen, dus hogere totale bloedflow en lagere afstand weefsel-capillair (betere diffusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verloopt het volume van de linker ventrikel?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verloopt de druk in het hart tijdens de systole en de diastole?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vier gebeurtenissen worden er weergegeven met de stippellijntjes?

A

Wanneer de aorta klep opent start de systole en wanneer de aorta klep sluit start de diastole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat geven de donkerroze en groene gebieden aan?

A

Donkerroze: isovolumetrische contractie fase; de bloeddruk stijgt maar het volume blijft gelijk
Groen: isovolumetrische relaxatie fase; de bloeddruk daalt maar het volume blijft gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de atriale systole?

A

De atria trekken dan nog even samen om een extra hoeveelheid in de ventrikels te pompen. Deze atriale systole vindt plaats in de diastole van de ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zorgt de aorta er voor dat er constant bloed blijft stromen en dat de druk niet te laag wordt als het ventrikel weer ontspant?

A

Door het windketeleffect. Op het moment dat het ventrikel samentrekt, verwijdt de aorta om te zorgen dat de druk niet te hoog wordt. Op het moment dat het ventrikel weer ontspant, vernauwt de aorta weer om te zorgen dat de druk niet te laag wordt en het bloed door blijft stromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verloopt de bloeddruk van bloed dat de hele bloedsomloop rond gaat?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kun je de Mean Arterial Pressure in de aorta en grote arteriën uitrekenen?

A

Die wordt voor 2/3 bepaald door de diastolische druk en voor 1/3 door de systolische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verschilt de bloeddruk per dier?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is een hart van een giraffe aangepast op de hoge hoogte die het bloed moet overbruggen om bij de hersenen te komen?

A

Het hart is niet groter, maar er is sprake van een veel hogere arteriële bloeddruk. Hiervoor heeft de linkerkant van het hart een veel dikkere wand ontwikkeld om maar die bloeddruk te kunnen leveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvan is de flow van bloed (ml/min) afhankelijk?

A

Stroomsterkte door een buis is recht evenredig met het drukverschil tussen de uiteinden van de buis en omgekeerd evenredig met de stromingsweerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom worden arteriolen ook wel weerstandsvaten genoemd?

A

Ze hebben een belangrijke rol in de regulatie van de bloeddruk, bloedstroom en bloedverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de metabole bloedflow?

A

Een lokaal mechanisme dat bloedflow matcht aan metabole activiteit van het weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat beïnvloedt de bloedstroom naar weefsels/organen?

A

Vasoconstrictie en -dilatatie

18
Q

Welke stofjes kunnen zorgen voor vasoconstrictie?

A
  • (Nor)adrenaline
  • Endotheline
  • Serotonine (5TH)
  • Angiotensine II
  • Vasopressine (ADH)
19
Q

Welke stofjes kunnen zorgen voor vasodilatatie?

A
  • (Nor)adrenaline
  • Histamine
  • NO
  • Adenosine
  • ADP/ATP
  • Verlaagde O2
  • Verhoogde CO2, H+ of K+
20
Q

Wat gebeurt er als er veel lokale metabolieten zijn? (bijv. foto)

A

Dan krijg je metabole hyperaemie

21
Q

Wat is metabole hyperaemie?

A

Lokale controle van de bloedstroom o.i.v. vasoactieve metabole factoren.
De kalium kanaaltjes in de gladde spierweefselcellen gaan dan open staan waardoor kalium naar buiten lekt. Dit leidt tot hyperpolarisatie en de spanningsgevoelige calcium kanalen gaan daardoor dicht. Hierdoor kan er geen contractie plaatsvinden en is er sprake van vasodilatatie.
Andersom werkt dit ook

22
Q

Overzicht metabole hyperaemie

A
23
Q

Waar zitten de baroreceptoren?

A

Er zijn aortaboog baroreceptoren en carotis baroreceptoren

24
Q

Wat is de baroreceptorreflex?

A

De baroreceptorreflex of baroreflex is het primaire homeostatische regelsysteem van het lichaam dat zorgt voor de instandhouding van de bloeddruk in het lichaam. Dit gebeurt door middel van de baroreceptoren: speciale rek-gevoelige zintuigen

25
Q

Wanneer vindt de baroreceptorreflex plaats?

A

Deze reflex werkt zeer snel en komt in actie bij plotselinge drukveranderingen. Als iemand plotseling opstaat vanuit liggende houding, dan wordt het bloed door de zwaartekracht in de richting van de benen getrokken en zou de doorbloeding van de hersenen acuut in gevaar kunnen komen, waardoor men het bewustzijn zou verliezen. Ook als iemand een bloeding heeft waardoor de druk in het vaatstelsel vermindert, is deze snelle reflex essentieel. Het duurt bij een gezonde mens ongeveer twee hartslagen alvorens een dergelijke reactie uitgevoerd is.

26
Q

Waarom reguleert de baroreceptorreflex alleen plotselinge drukveranderingen en niet de gemiddelde (basale) bloeddruk over de lange termijn?

A

Dat komt doordat de baroreceptorreflex een snelle gewenning kent en na enige tijd uitgeblust raakt. De bloeddrukregulatie op de langere termijn wordt endocrien gereguleerd via het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS).

27
Q

Wat gebeurt er als de baroreceptoren een verandering in de bloeddruk opvangen?

A

Dan gaat er een signaal naar het medullaire cardiovasculaire controlecentrum, die de signalen doorzet naar (para)sympatische neuronen om actie te ondernemen.

28
Q

Wat kunnen (para)sympatische neuronen voor actie ondernemen om de bloeddruk te reguleren?

A

Parasympatisch:
- SA-knoop beïnvloeden (parasympatisch zorgt voor afname hartfrequentie)
Sympatisch:
- SA-knoop beïnvloeden (sympatisch zorgt voor toename hartfrequentie)
- Ventrikelwand (sympatisch zorgt voor een sterke contractie met meer cardiac output)
- Arteriolen (vasodilatatie of -constrictie)

29
Q

Hoe kan adrenaline zorgen voor zowel vasodilatatie als vasocontrictie?

A

Dat ligt aan de receptor waaraan het bindt.

30
Q

De sympatische invloed op bloedvaten, dus ook de coronair vaten, hangt af van…?

A
  1. Aanwezige mix van adrenerge receptoren
    - activatie α1 geeft vasoconstrictie
    - activatie β2 geeft vasodilatatie
  2. De relatieve concentraties van noradrenaline en adrenaline
    - noradrenaine (sympatische vezels) heeft een voorkeur voor α1
    - adrenaline (uit bijniermerg) heeft voorkeur voor β2
31
Q

Welke organen zijn altijd ‘de sjaak’ als er bloedtoevoer geknepen moet worden, en welke nooit?

A

De arteriolen in de huid, niet, ingewanden en niet-actieve skeletspieren ondervinden snel vasoconstrictie via noradrenaline activatie van α1 receptoren.
De hersenen, coronair vaten en de placenta (vanwege schaarse sympatische innervatie) ondervinden geen of zeer beperkte vasoconstictie

32
Q

Welke arteriolen zullen vasodilatatie ondergaan bij afgifte van adrenaline (bijv. bij zware inspanning)?

A

Arteriolen in organen waar meer β2 receptoren zitten, dus in de lever, coronair vaten en actieve skeletspieren

33
Q

Wat is de wet van Fick?

A

De wet die de snelheid waarmee deeltjes zich door een ruimte (gas of vloeistof) diffunderen aangeeft

34
Q

Wat is het verloop van de bloeddruk in de systemische en pulmonaire circulatie?

A
35
Q

Wat bevordert de hydrostatische druk en wat bevordert de osmotische druk?

A

De hydrostatische druk bevordert filtratie en de colloïd osmotische druk (oncotic pressure) bevordert de resorptie

36
Q

Hoe werken de hydrostatische druk en colloïd osmotische druk samen in een bloedvat?

A

Als de hydrostatische druk hoger is, dan is er sprake van filtratie en treedt er vocht uit het bloedvat uit in het interstitium.
Als de colloïd osmotische druk hoger is, dan is er sprake van resorptie

37
Q

De periode van filtratie is langer dan de periode van resorptie, dus niet al het vocht dat uittreedt wordt weer opgenomen. Hoe wordt dit gecompenseerd?

A

Dat heeft het lichaam opgelost door lymfevaten aan te leggen, wat vocht afvoert m.b.v. spiercontracties die het niet zelf uitvoert

38
Q

Wat is een lymph oedeem?

A

Een blokkade van de lymfevaten waardoor er te weinig vocht kan worden afgevoerd en je een ophoping van vocht in de weefsels krijgt

39
Q

Waarom kan je oedeem krijgen bij hartfalen, lever cirrhose en veneuze trombus?

A

Omdat dan de hydrostatische druk stijgt, en er meer vocht uittreedt dan opnieuw kan worden opgenomen door zowel resorptie als het lymfesysteem

40
Q

Waarom kan je oedeem krijgen bij nephrotisch syndroom, lever cirrhose en malnutritie?

A

Doordat je te weinig eiwitten in je bloed hebt zitten waardoor de aanzuigende kracht te weinig is

41
Q
A

De belangrijkere organen krijgen prioriteit dus er treedt vasoconstrictie op waardoor de slijmvliezen wit zijn en de extremiteiten koud zijn.
De pols is snel om te compenseren voor het weinige bloed, maar hij blijft dus zwak.
De hematocriet en albumine is lager omdat door de lage bloeddruk de osmotische druk de overhand krijgt en er meer resorptie plaatsvindt, en omdat we ook nog extra fysiologisch zoutoplossing hebben toegediend.