HC02 - Fysiologie ademhaling I Flashcards

1
Q

Welke spieren zijn betrokken bij de in- en uitademing?

A

Het diafragma en de intercostale spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er met het diafragma en de intercostale spieren tijdens inademing?

A

Het diafragma spant aan, de intercostale spieren spannen aan, en de thoracale ruimte wordt groter. De inademing is een actief proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er met het diafragma en de intercostale spieren tijdens uitademing?

A

Het diafragma ontspant, de intercostale spieren ontspannen, en de thoracale ruimte wordt kleiner. De uitademing is een passief proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het ademvolume (teugvolume)?

A

De hoeveelheid lucht die je in-/uitademt in rust (1). Bij de inademing zijn spieren betrokken, en de uitademing verloopt passief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het inspiratoir reservevolume?

A

De hoeveelheid lucht die je extra zou kunnen inademen bij extra inspanning (2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de inspiratoire capaciteit?

A

De hoeveelheid lucht die je in totaal kan inademen (3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het expiratoir reservevolume?

A

De hoeveelheid lucht die je extra zou kunnen uitademing bij inspanning van de buikspieren (4)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het restvolume?

A

De hoeveelheid lucht die altijd achter blijft in de longen, ook bij een diepe uitademing (5)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de vitale capaciteit?

A

De hoeveelheid lucht die je inademt bij een hele diepe inademing en uitademt bij een diepe uitademing (6)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de totale longcapaciteit?

A

De werkelijke inhoud van de longen. Het bevat de vitale capaciteit en het restvolume van de longen (7)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de dode ruimte?

A

De ruimte die wel wordt geventileerd, maar waar geen gaswisseling plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen de anatomische, alveolaire en fysiologische dode ruimte?

A
  • Anatomische dode ruimte: geleidend deel luchtwegen
  • Alveolaire dode ruimte: alveoli die niet doorbloed worden
  • Fysiologische dode ruimte: anatomische + alveolaire dode ruimte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verandert de flow bij in-/uitademing?

A

Bij de inademing is de flow negatief (zo bepaald) en bij uitademing positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de alveolaire druk?

A

De alveolaire druk, Palv, is de intrapulmonaire druk, oftewel de druk in de alveoli (longblaasjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de intrapleurale druk?

A

De intrapleurale druk, Pip, is de druk in de ruimte tussen de twee pleura bladen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de transpulmonale druk?

A

De transpulmonale druk, Ptp, is het verschil tussen de alveolaire druk en de transpulmonale druk.
Het is het verschil als je van de binnenkant van de longen naar de buitenkant van de longen gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de wet van Boyle?

A

De wet van Boyle geeft weer dat de druk maal de volume van een gas altijd een constant gegeven is. Als het volume verandert, verandert de druk dus mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In welke richting stroomt lucht?

A

Van een relatief hoge druk naar een relatief lage druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er met de alveolaire druk bij in- en uitademing?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er met de alveolaire druk bij in- en uitademing?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe kun je de luchtstroom (teugvolume) berekenen?

A

Het drukverschil is het verschil tussen de atmosferische druk (druk buiten de longen) en de alveolaire druk

22
Q

Hoe bereken je de weerstand?

A

n = viscositeit
L = lengte van de buis
r = straal van de buis

23
Q

Hoe verandert de luchtweerstand gedurende de vertakkingen van de luchtwegen?

A

Hoe meer vertakkingen, hoe minder weerstand

24
Q

Waar kun je luchtgeluiden waarnemen?

A

Als je ter hoogte van de trachea gaat luisteren is de stroomsnelheid relatief hoog en hoor je ademgeluiden.
Als je bij de diepere luchtwegen luistert, waar je een grotere gemeenschappelijke doorgang hebt, is de stroomsnelheid relatief laag en hoor je geen ademgeluiden.

25
Q

Waar zorgt het sympatische zenuwstelsel voor in de luchtwegen?

A

Voor bronchodilatatie

26
Q

Waar zorgt het parasympatische zenuwstelsel voor in de luchtwegen?

A

Voor bronchoconstrictie

27
Q

Hoe zitten de twee pleura bladen ‘aan elkaar vast’?

A

Tussen de twee pleura bladen zitten water moleculen die waterstofbruggen met elkaar gaan vormen. Hierdoor kunnen de bladen wel makkelijk langs elkaar bewegen maar kunnen ze niet los van elkaar komen

28
Q

Hoe komt het dat de intrapleurale druk een negatieve druk is?

A

Dat komt doordat de krachten tegengesteld gericht zijn. De longen hebben namelijk de neiging om zo klein mogelijk te zijn doordat ze uit elastisch weefsel bestaan en door oppervlakte spanning

29
Q

Wat gebeurt er bij een klaplong (pneumothorax)?

A
30
Q

Hoe verandert de intrapleurale druk tijdens in- en uitademing?

A
31
Q

Wat is de compliantie?

A

De vervormbaarheid; het zegt iets over de stugheid.
Bij een hoge compliantie is iets makkelijk vervormbaar en omgekeerd

32
Q

Hoe bereken je de compliantie?

A

C = compliantie
VL = verandering in longvolume (L)
PTP = transpulmonale druk (cm H2O)

33
Q

Hoe verandert de compliantie bij een longemfyseem of bij longfibrose?

A

Bij een longemfyseem is er longweefsel verloren gegaan en is het heel makkelijk vervormbaar (weinig kracht voor nodig)
Bij longfibrose is er veel littekenweefsel en is het moeilijk vervormbaar (veel kracht voor nodig)

34
Q

Wat is de elasticiteit?

A

Het terugkeren naar de oorspronkelijke vorm
(Als het veel moeite kost om iets uit te rekken, dan keert het makkelijk terug, en als het weinig moeite kost om het uit te rekken dan keer het moeilijk terug)

35
Q

Hoe zorgt de oppervlaktespanning er voor dat de longblaasjes zo klein mogelijk willen zijn?

A

Een longblaasje is bekleed met een vochtlaagje met water moleculen, en bevat lucht van binnen. Alle water moleculen trekken elkaar aan d.m.v. waterstofbruggen, waardoor het blaasje zo klein mogelijk wilt worden

36
Q

Wat is een surfactant?

A

Een molecuul met een hydrofobe en een hydrofiele kant dat tussen de watermoleculen gaat zitten. Dit zorgt er voor dat de twee watermoleculen elkaar niet meer kunnen aantrekken

37
Q

Waarvoor zorgt een surfactant?

A
  • Verminderde oppervlaktespanning
  • Vermindert de ‘elastic recoil’
  • Verhoogt de compliantie
    Dit maakt het mogelijk om de longen uit te rekken en dus te ademen
38
Q

Hoe verandert de alveolaire druk als de weerstand toeneemt?

A

Dan zal de alveolaire druk negatiever en positiever worden

39
Q

Hoe groter de transpulmonale druk is….

A

Hoe kleiner de compliantie en hoe moeilijker het is om de long uit te rekken

40
Q

Wat is de volume druk curve (VP-lus)?

A
41
Q

In welke situatie bevindt zich het rode puntje nu?

A

Voor de inademing
Er is een laag volume in de longen en de druk in de intrapleurale ruimte is negatief maar niet heel erg negatief

42
Q

Wat gebeurt er met de volume druk curve bij inademing en uitademing?

A

De druk in de longen wordt negatiever als er meer lucht naar binnen komt, en weer positiever als de lucht de longen verlaat

43
Q

Hoe kun je de compliantie uit een volume druk curve halen?

A

De compliantie is de helling van de VP-lus.
Je ziet de helling van de rode lus veel minder steil is en dus heeft rood een lagere compliantie en dus stuggere longen.

44
Q

Hoe kun je de luchtwegweerstand uit een volume druk curve halen?

A

De luchtwegweerstand is de breedte van de VP-lus.
Bij de donker blauwe lijn is er een bredere lus en is er dus sprake van een verhoogde luchtwegweerstand

45
Q

Hoe bereken je de arbeid van de longen bij de ademhaling?

A

Arbeid (Nm) = Druk (N/m2) * Volume (m3)

46
Q

Waaruit bestaat de arbeid van de longen tijdens inspiratie?

A

Uit de elastische en non-elastische arbeid

47
Q

Wat geeft de luchtwegweerstand tijdens inademing weer?

A

De oppervlakte onder de halve ellips van de inspiratie (ABC)

48
Q

Wat geeft de elastic recoil tijdens de inademing weer?

A

De oppervlakte onder de driehoek ACD

49
Q

Wat geeft de luchtwegweerstand tijdens de expiratie weer?

A

De oppervlakte onder de halve ellips van de expiratie

50
Q

Wat geldt er als de oppervlakte van de halve ellips expiratie kleiner is dan de oppervlakte van de driehoek van expiratie?

A

Dan is de uitademing passief