H8 middelgerelateerde en verslavingsstoornissen Flashcards
DSM-5 2 middelgerelateerde stoornissen
- stoornissen die door middelen teweeggebracht worden
- stoornissen in het gebruik van middelen
voorbeeld bij stoornissen die door middelen teweeggebracht worden
- intoxicatie
- onttrekkingssyndroom
intoxicatie
stoornissen die door middelen teweeggebracht worden
- hersens zo beïnvloed door het middel dat ze niet meer adequaat kunnen functioneren
- syndroom van Korsakov (blijvend geheugenverlies drankmisbruik jaren)
kenmerken intoxicatie afh. van
- het gebruikte middel
- de dosis
- de biologische kwetsbaarheid
- verwachtingen van de gebruiker
tekenen van intoxicatie
- verwarring
- strijdlustigheid
- belemmerd beoordelingsvermogen
- concentratieverlies
- belemmering motorische vaardigheden
- belemmering ruimtelijke vaardigheden
27. 000 dodelijke ongevallen door overdosis in VS
onttrekkingssyndroom
stoornissen die door middelen teweeggebracht worden
- wat optreedt wanneer iemand na lange periode intensief gebruik abrupt stopt
- tolerantie treedt op bij herhaald gebruik
bij alcohol: - transpireren of snelle pols bij alcohol
- tremoren in de hand
- hallucinaties
- misselijkheid, braken, angst
bij cafeïneonttrekking: - hoofdpijn, slaperigheid, somberheid
- concentratieproblemen, griepachtig
tolerantie
toestand van fysieke gewenning aan een middel als gevolg van frequent gebruik, zodat steeds hogere dosis nodig is om zelfde effect te krijgen als voorheen
verslavingsstoornissen
patronen van inadequaat gebruik van psychoactieve stoffen en daaruit vloeiend (sociaal) gedrag
fysiologische afhankelijkheid
lichaam is zodanig veranderd dat het afhankelijk is geworden van constante toevoer van die stof
psychologische afhankelijkheid
het dwangmatig gebruik van een middel om in een psychologische behoefte te voorzien, bv middel om met stress om te gaan
stoffen die tot onttrekkingssyndroom kunnen leiden
alcohol opiaten (heroïne, morfine) stimulantia (cocaïne, amfetamine) kalmerings- en slaapmiddel marihuana tabak
cijfers middelstoornis
- 30% mannen en 7,5% vrouwen op bepaald moment een middelenstoornis
- alcoholmisbruik vaakst 19,4% man, 3,9 vrouw
- drugsstoornis 3,75 man, 2,5%
polydrugsgebruik
- meer dan één psychoactieve stof gebruiken en afhankelijk worden (heroïne dan vaak ook alcohol)
- vaker overdosis
- bij behandeling ene middel mogelijk geen effect op andere middel zelf erger
route overgang naar afhankelijkheid
- experimenteren
- men denkt controle te hebben - regelmatig gebruik
- ontkenning
- men geeft leven vorm rond drug verkrijgen
- waarden veranderen
- liegen en manipuleren om geld te krijgen voor drug
- verzuim van werk, financiële problemen, snelle stemmingsveranderingen, stelen van familie, missen verjaardagen kinderen - verslaging of afhankelijkheid
- geen weerstand meer
niet-middelgerelateerde verslaving
- gokstoornis
dwangmatige seks, winkelen, gamen nu nog niet als erkende stoornis in dsm-5
drugmisbruik
het voortdurende gebruik van een psychoactief middel ondanks de wetenschap dat dit een sociaal, beroepsmatig, psychologisch of lichamelijk probleem veroorzaakt.
afhankelijkheid
verminderde controle over het gebruik van een psychoactief middel, vaak gekenmerkt door fysiologische afhankelijkheid
2 subtypen studenten die grootste risico probleemdrinkers te worden na binge-drinking
- mannen lid van studentenvereniging waarbij zwaar drinken is geaccepteerd, zijn drinken voor amusement of sociale doeleinden
- studenten die door druk om zich te conformeren of negatieve gevoelens te verzachten gaan drinken (vaak vrouwen met angst of depressie)
verschijnselen bij overdosis
- persoon reageert niet op spreken of schreeuwen
- hij reageert niet op knijpen, schudden of porren
- hij kan niet blijven staan zonder hulp
- hij wordt niet wakker
- hij heeft rode kleur of klamme huid
- hij heeft snelle pols of onregelmatige hartslag, lage bloeddruk of problemen met ademhalen
binge-drinking in europa
zwaarste 30% - Ierland, België, Finland, Griekenland, Oostenrijk, Tsjechië
minste 10% - Nederland, polen, italie
3 groepen drugs
- dempende middelen of depressiva (alcohol, opiaten = heroïne, morfine)
- stimulantia (anfetamine en cocaïne)
- halucinogene middelen
dempende middel
- een stof die de activiteit van het centraal zenuwstelsel onderdrukt (vertraagt of afremt),
- daarmee emoties van spanning en angst verminderen, beweging vertragen en cognitieve processen afremt
- in hoge dosis vitale functies remmen en door veroorzaken