H3 classificatie en beoordeling Flashcards

1
Q

basis van diagnose

A
  • uitkomsten klinisch interview

- andere soorten informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarom is classificatie belangrijk?

A
  1. classificatie is de basis van de wetenschap
  2. beslissingen nemen obv classificatiesysteem
  3. kan helpen om het verloop van ziekte te voorspellen
  4. kan helpen populaties met gelijksoortige patronen van afwijkende gedrag, emoties en gedachten te onderscheiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 classificatiesystemen van stoornissen

A

Diagnostic and Statistical manual of Mental Disorders (vijfde versie, DSM-5)
- door de American Psychiatric Association (APA)
International Classification of Disease (ICD-10)
- van World Health Organisation (WHO)
- beschrijft zowel geestelijke als lichamelijke stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diagnostic and Statistical manual of Mental Disorders (vijfde versie, DSM-5)

A
  • eerste versie in 1952 (had 5 assen)
  • huidige versie (5) uit 2013 (DSM-4 1994)
  • dimensie van gradatie toegevoegd
  • wereldwijd meest gebruikt
  • beschrijft alleen psychiatrische stoornissen
  • beschrijft, maar geeft geen verklaring
  • 20 algemene categorieën van psy stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uitgangspunt om aandoening in de lijst DSM of ICD te krijgen zijn dat er sprake is van de volgende verschijnselen

A
  • emotioneel lijden (depressie of angst)
  • ernstige belemmering in functioneren (werk, gezin of maatschappij)
  • gedrag dat kan leiden tot persoonlijk lijden, pijn, invaliditeit, zelfverminking of dood
  • belemmering houdt langere tijd aan en past niet meer in een normale reactie binnen context
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

diagnose stellen

A
  • wanneer minimum aantal symptomen of kenmerken in het spel zijn die voldoen aan criteria
  • clinici moet per classificatie of categorie beoordelen of klachten overeenkomen
  • bij diagnose worden stressoren betrokken die het psychologisch functioneren beïnvloeden als ook belemmeringen waarmee rekening gehouden moet worden
  • in DSM-5 kunnen dimensies worden toegeovegd aan de beoordeling en diagnose daamee mogelijkheid gradaties aan te geven (licht, matig, ernstig)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

evaluatie DSM-systeem

A
  • een systeem is alleen bruikbaar als zowel betrouwbaarheid als validiteit heeft
  • in het algemeen DSM betrouwbaar vooral angst- en stemmingsstoornissen, alcohol en drugsverslaving
  • maar voor andere zouden te veel criteria te vaag en te ruim zijn omschreven waardoor interpretatie - subjectiviteit clinici te grote rol speelt
  • weinig aandacht voor culturele en etnische factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kritiekpunten DSM-5

A
  • uitbreiding van diagnosticeerbare stoornisssen (veel mensen onterecht nu psychiatrische stoornis, zelfs prementruele stemmingswisseling en driftbui kind staat er nu in
  • wijzigingen in de classificatie van sommige stoornissen, bv Asperger niet meer apart hierdoor wellicht probleem met juiste zorg krijgen
  • veranderingen in de classificatiecriteria voor specifieke stoornissen, ruimer en vager, vooral bij autismespectrum
  • herzieningsproces veel te geheimzinnig, geen gebruik gemaakt van kennis bij onderzoekers.
  • normaal gedrag wordt gepathologiseert
  • leunt te veel op medisch model
  • functionaliteit van het gedrag krijgt te weinig aandacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beoordelingsmethoden

A
  • klinisch interview (persoonlijk of via computer even goed, wellicht beter computer)
  • psychologische tests
  • neuropsychologische beoordeling
  • gedragsbeoordeling
  • zelfwaarneming
  • cognitieve beoordeling
  • fysiologische metingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
klinisch interview
(beoordelingsmethode)
A
  • meest gebruikte beoordelingsmethode
  • behandelaar en patiënt zijn in gesprek met elkaar, die interactie is basis voor alle verdere interventies
  • eerste gesprek = intakegesprek
  • feiten en gegevens, maar ook emoties en gedrag patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
psychologische tests
(beoordelingsmethode)
A

gestructureerde beoordelingsmethode die wordt gebruikt om redelijk stabiele trekken te meten, zoals intelligentie en persoonlijkheid

  • intelligentietests
  • zelfbeoordelingsvragenlijst = objectieve tests
  • Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI-2)
  • Millon Clinical Multiaxial Inventory (MCMI)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
neuropsychologische beoordeling
(beoordelingsmethode)
A
  • meten van een gedraging of prestatie die een indicatie kan geven van een onderliggende hersenbeschadiging of defect
  • gebruikt door klinisch neuropsycholoog

Bender Visual Motor Gestalt Test
Halstead-Reitan neuropsychologische batterij
Luria-Nebraska neuropsychologische batterij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gedragsbeoordeling

beoordelingsmethode

A

Vorm van klinische beoordeling die bestaat uit het objectief vastleggen en beschrijven van problematisch gedrag

  • Observatie, meten kan overal plaatsvinden (school, thuis, kliniek, lab)
  • functionele analyse op probleemgedrag loslaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
cognitieve beoordeling
(beoordelingsmethode)
A
  • meten van de gedachten, opvattingen en attitudes die wellicht samenhangen met de emotionele problemen
  • bv dagboek gebruiken
  • bv dagenlijks verslag van niet-functionele gedachten
    1. in welke situatie kwam emotie op
    2. welke automatisch gedachte ging door je hoofd
    3. welk type van gestoord gedrag past bij die gedachte (RET)
    4. wat zou een rationele response zijn
    5. wat is het emotionele resultaat of de uiteindelijke emotionele response?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

intelligentietests

A

Wechsler Adult Intellegence Scale (WAIS-III)
Groninger Intelligentie Test (GIT)
Stanford-Binet Intellegence Scale
Raven Matrixes (test IQ taal speelt geen rol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI-2)

A
  • 567 waar/onwaar uitspraken
  • items verdeeld over 10 klinische schalen
  • ook validiteitsschalen die meten in hoeverre de betrokkene geneigd is zijn antwoorden bij te sturen
  • meet ook specifieke klachten en zorgen van de betrokkene angst, woede, gezinsproblemen
17
Q

10 klinische schalen van Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI-2)

A
  1. Hypochondrie
  2. depressie
  3. Hysterie (naieft, egocentrisch, weinig inzicht in eigen problemen)
  4. psychopatische afwijking
  5. mannelijk-vrouwelijk
  6. paranoia
  7. psychastenie (angstig, bevreesd, gespannen)
  8. schizofrenie
  9. Hypomanie (druk, energiek)
  10. Sociale introversie
18
Q

Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI-2)

A
  • 567 waar/onwaar uitspraken
  • items verdeeld over 10 klinische schalen
  • ook validiteitsschalen die meten in hoeverre de betrokkene geneigd is zijn antwoorden bij te sturen
  • ## meet ook specifieke klachten en zorgen van de betrokkene angst, woede, gezinsproblemen
19
Q

Millon Clinical Multiaxial Inventory (MCMI)

A
  • helpt behandelaar een diagnose te stellen met name bij persoonlijkheidsstoornissen
  • legt aandacht op persoonlijkheidspatronen die samenhangen met andere klinische stoornissen
  • kent ook schalen ter beoordeling van depressie en angst maar validiteit is in twijffel getrokken
20
Q

Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI-2)

A
  • 567 waar/onwaar uitspraken
  • items verdeeld over 10 klinische schalen
  • ook validiteitsschalen die meten in hoeverre de betrokkene geneigd is zijn antwoorden bij te sturen
  • meet ook specifieke klachten en zorgen van de betrokkene angst, woede, gezinsproblemen
21
Q

zelfbeoordelingsvragenlijsten

A

Symptom Check List (SCL-90) meest gebruikt

- patient beoordeeld zichzelf op 5 puntschaal (helemaal niet tot heel erg)

22
Q

beoordeling zelfbeoordelingsvragenlijsten

A
  • relatief makkelijk af te nemen
  • patiënt enige bron van informatie, daardoor response op test kan verstoord zijn
  • alleen nuttig bij relatief hoog functionerende mensen niet bij verwarde patiënten
  • toenemende culturele diversiteit maakt het ook moeilijker om valide instrument te vinden
23
Q

Bender Visual Motor Gestalt Test

neuropsychologische beoordeling

A
  • 9 geometische figuren die Gestaltprincipes van perceptie vertegenwoordigen,
    patient moet ze natekenen. en daarna nog een keer uit het hoofd teken
  • kijkt naar rotatie, vervorming en verkeerde onderlinge verhouding van figuren
  • indicatoren van hersenletsel
24
Q

Halstead-Reitan neuropsychologische batterij

neuropsychologische beoordeling

A
  • meten perceptuele, intellectuele en motorische vaardigheden
  • tekortschietende prestaties kan op een organisch defect wijzen
25
Q

Luria-Nebraska neuropsychologische batterij

neuropsychologische beoordeling

A
  • meet tactiele, kinesthetische en ruimtelijk vaardigheden;
  • complexe motorische vaardigheden
  • autditieve vaardigheden
  • receptieve en expressieve spreekvaardigheden
  • vaardigheid in lezen, schrijven en tekenen
  • algehele intelligentie
26
Q

functionele analyse op probleemgedrag

A
  • onderzoek naar de relatie tussen het probleemgedrag en zijn antecedenten
  • antecedenten:
    • stimulus die gedrag ontketende
    • bekrachtigers die gedrag in stand houden
27
Q

zelfwaarneming

A
  • proces van observeren of vastleggen van de eigen gedragingen, gedachten of emoties
  • patiënt zelf verantwoordelijk voor de beoordeling van het probleemgedrag
  • bijvoorbeeld via logboek hoe vaak sigaret roken of via telefoon vastleggen hoe vaak agressieve symptomen
  • deze monitoringprodecures ook rol bij cognitieve gedragstherapeutische interventies
28
Q

cognitieve beoordeling

test: Automatic Thoughs Questionnaire (ATQ-30)

A

meten van gedachten, opvattingen en attitudes die wellicht samenhangen met emotionele problemen
- bv dagboek bijhouden bij niet functionele gedachten 5 dingen noteren:
1. in welke situatie kwam emotie op
2. welke automatische of verontrustende gedachten gingen door je hoofd
3. welke type gestoord gedrag past bij die automatisch gedachte
4 wat zou een rationele respons zijn
5. wat is het emotionele resultaat?

29
Q

fysiologische beoordeling

A

het meten van een fysiologische respons die kan samenhangen met afwijkend gedrag
-bv angst hangt samen met prikkeling sympatisch deel autonome zenuwstelsel (hoge hartslag en bloeddruk, kan gemeten worden

30
Q

soorten fysiologische beoordelingen

A
  • meer angst meer elektriciteit door de huid getransporteerd (GSR) = elektrotermale respons of galvanische huidresponse
  • verandering in spierspanning (elektro-myogram EMG)
  • hersengolven -EEG - electro-encofalogram
    Hersenstructuur:
    1. gecomputeriseerde axiale tomografie (CT-scan) via gamma straling structuur hersenen zichtbaar maken
    2. positronemissietomografie (PET)-scan (warmte, verbrandingsprocessen in hersenen, check werking verschillende delen)
    3. magnetische resonantiescan (MRI) tunnel met magnetisch veld
    4. fMRI functionele magnetische resonantie, ziet delen die actief worden bij bepaalde taak
31
Q

maakt hersenscans schizofrenie zichtbaar?

A

Nee, nog niet.

- de afwijkingen vallen in de normale controlegroep of treden ook op bij andere problemen

32
Q

verschil tussen classificeren en diagnosticeren

A

symptomen, bv moeite met plassen geeft mogelijke urineweginfectie aan = classificatie
- doen van urinekweek en vinden van de bacterie is zien oorzaak = diagnose

33
Q

DSM beschouwt afwijkende gedragingen net als biologisch model als

A
  • uitingen of symptomen van onderliggende stoornissen of ziekten
  • DSM voor classificeren stoornissen niet van mensen. dus niet een autist maar een patiënt met autisme
34
Q

onderwerpen klinisch interview

A
  1. gegevens verzamelen
  2. beschrijving van gepresenteerde probleem (hoe kijkt patient ernaar)
  3. psychosociale geschiedenis (jeugd, opleiding, sociale ontwik, carriere etc)
  4. medische/psychiatrische geschiedenis
  5. somatische problemen /medicijngebruik
35
Q

interviewvormen

A
ongestructureerd
semigestructureerd
gestructureerd (hoogste betrouwbaarheid)
36
Q

gestructureerd vaak volgende vragen

A

uiterlijk: patient verzorgde indruk?
psychomotoriek: houding en spraak
bewustzijn: suf of helder
oriëntatie: wie en waar hij is weten
aandacht: concentreren? beantwoorden vragen?
waarneming: ziet, voelt, hoort en ruikt hij?
denkprocessen: helder en consistent verhaal
stemming: welke emoties en congruent?
beoordelingsvermogen:

37
Q

neuropsychologische beoordeling

A

het meten van een gedraging of een prestatie die een indicatie kan geven van een onderliggende hersenbeschadiging of defect
- indien zo dan door naar neuroloog dan ook MRI en CT-scan

38
Q

gedragsbeoordeling

A

vorm van klinische beoordeling die bestaat uit het objectief vastleggen en beschrijven van problematisch gedrag

39
Q

socioculturele factoren bij psychologisch diagnostiek

A
  • zorgvuldige vertalingen nodig van tests

- betekenissen kunnen verloren gaan in een vertaling, of vervormd raken