H7 stemmingsstoornissen en zelfmoord Flashcards

1
Q

stemmingsstoornissen

A
  • stemming is ongewoon ernstig of langdurig verstoord, waardoor ze niet meer normaal kunne functioneren
  • zelfs al het goed lijkt te gaan of bij licht verstorende gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

typen stemmingsstoornissen

A

depressieve stoornissen (unipolaire stoornissen (1-emotionele richting, negatief)

  • depressieve episode
  • dysthyme stoornis
  • premenstruele stemmingsstoornis

stemmingswisselingsstoornissen (bipolaire stoornissen, 2 richtingen depressie en euforie(= (hypo)manie)

  • bipolaire stoornis
  • cyclothyme stemming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

depressieve episode

A

depressieve stoornissen (unipolaire stoornissen)

  • 1 of meer episoden van depressie zonder een geschiedenis van manisch of hpomane episoden, niet door middel opgewekt
  • sommige mensen hebben maar 1 keer in leven bij andere komt het steeds terug met tussenpozen van normaal of licht verstoord functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

dysthyme stoornis

A
depressieve stoornissen (unipolaire stoornissen)
- patroon van matige depressie (bij kinderen mogelij prikkelbare stemming) die langere tijd aanhoudt, bij volwassenen vaak meerdere jaren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

premenstruele stemmingsstoornis

A
depressieve stoornissen (unipolaire stoornissen)
- stigmatiseerd in de nieuwe DSM-5 vrouwen met een psychische stoornis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bipolaire stoornis

A

stemmingswisselingsstoornissen (bipolaire stoornissen)

  • perioden van wisselingen van de stemming, de energie en het activtiteitsniveau tussen manie en depressie (soms normale periodes ertussen
  • 2 subtypes:
    • bipolaire-I-stoornis (één of meer manische episodes
    • bipolaire-II-stoornis (depressieve periode en hypomatische periode, maar geen volledig manische periode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cyclothyme stemming

A

stemmingswisselingsstoornissen (bipolaire stoornissen)
- chronische stemmingsstoornis met talrijke hypomane episodes en talrijke periodes van depressieve stemming of verlies van belangstelling of plezier in activiteiten (maar niet zo ernstig als depressieve episode)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

depressie

A

stemmingsstoornissen die wordt gekenmerkt door episoden van ernstige depressiviteit

  • men heeft dan geen manie of hypomanie gehad
  • reeks depressieve symptomen, waaronder sombere stemming of verlies van belangstelling of plezier in vrijwel alle activiteiten gedurende ten minste 2 weken
  • vrouwen 2 keer vaker
  • ontstaat tussen 25 en 35 ste
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

manie

A

toestand van ongewone euforie, energie en activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hypomanie

A

relatief licht toestand van manie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

veelvoorkomende kenmerken van een depressie in het algemeen

A

veranderingen van emotionele toestand

  • stemming (somber, bedroefd, triest, gedeprimeerd)
  • duidelijk huilerig zijn of echt huilen
  • verhoogde prikkelbaarheid, gespannen of opvliegend

veranderingen van motivatie

  • ongemotiveerd zijn, niet uit bed komen
  • verlaagde sociale participatie
  • verlies plezier of interesse in plezierige activiteiten
  • verminderde belangstelling sex
  • niet reageren op complimenten of beloningen

veranderingen van het (lichamelijk) functioneren en motorisch gedrag

  • langzamer dan gewoon bewegen of spreken
  • verandering slaapgewoonten
  • verandering eetlust
  • gewichtsveranderingen
  • op werk of school minder effectief functioneren dan normaal

cognitieve veranderingen

  • moeilijk concentreren, helder nadenken
  • negatieve gedachten over zichzelf of eigen toekomst
  • zich schuldig voelen of wroeging hebben over wandaden uit het verleden
  • gebrek aan zelfvertrouwen of gevoelens van tekortschieten
  • gedachte over dood of zelfmoord
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

depressie belemmert

A

het vermogen van mensen om beroepsmatig en sociaal te kunnen functioneren
- stabiele looopbaan en hoog inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behandelingskloof tussen zorgbehoefte en het krijgen van zorg (bij depressie)

A
  • opstart professionele hulp bij depressie komt vaak 1 jaar te laat

barieres zijn:

  • taboe op het bespreken van psychische problemen
  • niet weten waar hulp gevonden kan worden en prijskaartje
  • problemen met adequate diagnose en doorverwijzing door artsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

depressieve stoornis cijfers

A

26% vrouwen en 14% mannen krijgt ooit depressie
20% bevolking lijdt op enig moment van depressie
1,3 miljard economische kosten door gezondheidszorg zelf maar vooral door productieverlies door arbeidsverzuim
gem 60 dagen suboptimaal presteren bij depressie
gem 108 dagen bij ernstige depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

depressie tegenwoordig vaker voorkomen lijkt het

A
  • wellicht door verandering in sociale omstandigheden en de omgeving
    • bv fragmentatie gezinnen door verhuizing, oorlogen en conflicten
  • blootstelling aan gifstoffen of besmettelijke organismes
  • wellicht ook doordat psychiatritische problemen uit taboesfeer komen en bespreekbaarder zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom vrouwen vaker depressie?

A

Biologisch

  • fluctuaties in de hormoonspiegel
  • erfelijkheid
  • verschillen in hersenstructuren/-functies

Karakteristieken

  • vrouwen meer geneigd symptomen te rapporteren en behandeling te zoeken
  • mogelijke diagnostische bias

Psychosociaal

  • effecten van genderspecifieke socialisatie
  • lagere sociale status
  • seksueel misbruik en mishandeling,
  • of door copingstijlen vrouwen piekeren meer, mannen gaan iets leuks doen om af te leiden
  • stress door levensomstandigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

2 specifieke soorten depressie

A
  • seizoensgebonden depressie
    • via lichttherapie oplosbaar, wel hele winter volhouden
    • ook antidepressiva als Prozac kan herlpen verlichten
  • postnatale depressie
    • binnen 4 weken na de bevalling, begint vaak ook al voor de bevalling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

persisterende depressieve stoornis

= dysthymie

A

een lichte, maar chronisch type depressieve aandoening

  • 90% krijgt uiteindelijk een ernstige depressie
  • klachten worden onderdeel van het leven en lijken deel uit te maken van de persoonlijkheid van patiënt
  • omgeving kan ze gaan mijden doordat ze zeurderig of klagerig vinden
  • 8% bij vrouwen en 4% mannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

premenstruele stemmingsstoornis (PMSS)

A
  • stemmingsstoornis week voor menstruatie en lichte verbetering erna
  • plotseling huilen, sombere stemming, hopeloos gevoel, prikkelbaarheid of woede, angstgevoelens, spanning
  • 2- 5% vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bipolaire stoornis

A
  • een psychologische stoornis die wordt gekenmerkt door stemmingswisselingen tussen een toestand van euforie (manisch) en depressie
  • manische periode duren paar weken tot maand of twee, depressie langer
  • manische periode eindigt abrupt vaak zelfmoordpoging wanneer stemming neerwaarts gaat vanuit manische fase
  • soms zelfs gemengde fase stemming kan snel omslaan van manie naar depressie en vise versa
  • 2 subtypes:
    • bipolaire-I-stoornis (één of meer manische episodes
    • bipolaire-II-stoornis (depressieve periode en hypomatische periode, maar geen volledig manische periode
  • sommige gaan van II over in I
  • 2,2% vrouwen en 1,6% mannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

cyclothyme stoornis

A

lichte stemmingsstoornis die zich kenmerkt door een chronisch patroon van minder ernstige stemmingswisselingen dan bij bipolaire stoornis voorkomen

  • ongeveer 2 maand normaal voelen
  • episode sombere stemming niet ernstig genoeg voor bipolaire stoornis
  • geduren 2 jaren hypomanische periodes
  • zweven tussen gematige hoogte en dieptepunten
  • kan sterk in de weg zitten bij dagelijks functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

factoren die bij ontstaan van depressieve stoornissen een rol spelen

A
  1. stressvolle gebeurtenissen
    (80% depressieve mensen geeft aan er vlak voor eerste depressie hoge mate van levensstress ervoeren)
    - niet iedereen met stress wordt klinisch depressief factoren als coping, genetische aanleg en sociale steun hebben invloed
    - ook positieve en negatieve ervaring in de jeugd spelen een rol
    - ook ontbreken veilige band met ouders tijdens kleuterjaren of jeugd
  2. biologische factoren
    - interactie van genetische en omgevingsfactoren
    - serotonine speelt rol bij vatbaarheid depressie
    - vaak meerdere leden zelfde familie depressieve klachten, vaak ook zelfde soort (wijst op genen), wel hoog maar niet 100% bij 1-eiige tweeling kans op ook depressie
  3. Biochemische factoren
    - afwijkingen in bepaalde hersendelen (prefrontaal en limbisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

factoren die bij ontstaan van bipolaire stoornissen een rol spelen

A
  • erfelijkheid nog grotere rol dan bij depressie
  • hoge leeftijd vader 55jaar plus, slechter zaad vatbaarder kind voor stoornis
  • sociale steun kan het functioneringsniveau van bipolaire patiënten verhogen = buffer tegen negatieve effecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

verschillende theorieën ontstaan depressie

A

psychodynamische theorie
- depressie is woede naar binnen gericht

humanistische theorie
- wanneer mensen geen betekenis aan hun bestaan kunnen geven, geen authentieke keuze maken die tot zelfvervulling leiden

leertheorie

  • gevolg van verstoring van het evenwicht tussen gedrag en bekrachtiging, gebrek aan beloning voor inspanning
  • mensen om depressieve mensen heen nemen taken over waardoor men ook zelf geen positieve bekrachtiging krijgt, als men wel deelneemt dan heeft dit direct een positief effect op bestrijden depressie
  • mensen met depressie wakkeren weerzin bij anderen op want ze doen en willen niets, reageren niet, zijn niet betrokken.

cognitieve theorie
- komt door de manier waarop mensen zichzelf en de wereld rondom hen beleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

reciproque interactie

A

mensen beïnvloeden elkaars gedrag
mensen die vatbaar zijn voor depressie reageren op stress door te eisen van dierbaren dat ze hun ondersteunen en gerust stellen

26
Q

cognitieve triade van depressie

A

het standpunt dat depressie voortkomt uit het aannemen van een negatief beeld van zichzelf, de omgeving of de wereld in het algemeen en van de toekomst.
- negatieve aanname over zichzelf
: ik ben waardeloos, niets zal mij ooit lukken

27
Q

negatief zelfbeeld

cognitieve triade van depressie

A

het idee hebben dat de betrokkene waardeloos is, tekortschiet, ontoereikend is, onsympathiek is en de vaardigheden mist die nodig zijn gelukkig te worden

28
Q

negatief beeld van de omgeving of de wereld

cognitieve triade van depressie

A

het idee hebben dat de omgeving buitensporige eisen stelt of hindernissen bevat die onmogelijk kunnen worden overwonnen; leidt tot voortdurend falen en verlies

29
Q

negatief beeld van de toekomst

cognitieve triade van depressie

A

de betrokkene beleeft de toekomst als hopeloos en gelooft dat hij machteloos is om dingen ten goede te veranderen, verwacht alleen voortdurende falen en ellende en tegenslag van de toekomst

30
Q

cognitieve vervormingen die met depressie in verband staan

A
  1. alles-of-nietsdenken - zwart-wit, geen grijs
  2. overgeneralisatie - 1 negatieve ervaring voorbode voor altijd
  3. mentaal filter (selectieve abstractie) - alleen negatieve zien
  4. uitsluiting van het positieve (prestaties relativeren of ontkennen)
  5. overhaaste conclusies trekken - moet wel negatief zijn, maar geen bewijs voor
  6. vergroting en verkleining (mug naar olifant)
  7. emotionele rationalisatie (interpreteren op emotie niet op redelijke aanwijzingen)
  8. beweringen met ‘moeten’ - ik moet van mezelf
  9. labeling en mislabeling - negaief label op jezelf plakken
  10. personalisatie - ik zal het wel weer fout hebben gedaan, ze huilt door iets wat ik doe
31
Q

cognitieve specificiteitshypothese

A

de aanname dat verschillende emotionele aandoeningen aan bepaalde typen automatische gedachten zijn gekoppeld

  • depressieve mensen hebben meer verstoorde of disfunctionele gedachten
  • depressieve mensen een pessimistischer kijk op zichzelf en de toekomst
  • men onderzoekt nog of negatief denken voor depressie komt of dat je door depressie negatief gaat denken
  • terugval in depressie als vertekende cognitie behouden blijft
32
Q

automatische gedachten die verband houden met depressie

A
ik ben waardeloos
ik ben een sociale mislukking
ik verdien geen liefde
mensen respecteren mij niet langer
ik zal mijn problemen nooit overwinnen
het leven is de moeite niet waard
ik heb het slechter dan zij
er is niemand over om mij te helpen
het kan niemand schelen of ik leef of dood ben
niets loopt ooit meer goed af voor mij
ik ben lichamelijk onaantrekkelijk (geworden)
33
Q

automatische gedachten die verband houden met angststoornissen

A
wat als ik ziek word en gehandicapt raak
ik zal gewond raken
ik ben niet echt gezond
ik zal een ongeluk krijgen
ik zal een hartaanval krijgen
ik word gek
er zal iets vreselijks gaan gebeuren
er zal iets gebeuren met iemand om wie ik geef
34
Q

aangeleerde hulpeloosheid

A

gedragspatroon dat wordt gekenmerkt door passiviteit en een beleving van een gebrek aan controle

  • mensen kunnen depressief worden omdat ze leren zichzelf als gevolg van hun ervaring hulpeloos te zien
  • ze denken niets aan hun situatie te kunnen veranderen
35
Q

behandeling stemmingsstoornissen

A

A. psychotherapie
- psychodynamische therapie
bv interpersoonlijke psychotherapie (IPT)
- gedragstherapie (afleren depressief gedrag)
- cognitieve therapie (herkennen disfunctionele
denkpatronen en corrigeren, laten opschrijven van dagelijkse negatieve gedachten, dan juistheid van deze gedachten samen bekijken)

B. biomedische aanpak
- antidepressiva (TCA’s MAO-remmers, SSRI’s)
- lithium
- elektroconvulsietherapie (laatste redmiddel)
- lichttherapie bij seizoensgebonden depressie
Bij stoppen met antidepressiva komt klacht terug dus altijd in combinatie met psycholtherapie

Zowel A als B besteden aandacht aan structuur, dagritme en voldoende lichaamsbeweging. Door depressie vaak in vicieuze cirkel van inactiviteit waardoor lichamelijke weerstand afneemt

36
Q

interpersoonlijke psychotherapie (IPT)

psychodynamische behandeling stemmingsstoornissen

A
  • gericht op problemen in de huidige interpersoonlijke relaties
  • helpt bij omgaan met opopgeloste of uitgesteld rouwreacties
  • kan helpen conflictgebieden in huidige relaties te herkennen
  • vaak kortdurend (9-12 sessies)
  • effectief bij depressie
  • veelbelovend bij dysthymie en boulimia
37
Q

selectieve abstractie

A

de neiging om zichzelf volledig te beoordelen op basis van specifieke zwakke punten of karakterfouten

38
Q

zelfmoord

A

1500 per jaar in Nld (doodsoorzaak 1,5% mannen, 0,8% vrouwen)

  • meer vrouwen dan mannen doen een poging, mannen slagen vaker
  • mensen ernstige stemmingsstoornis
  • mensen met verslaving aan alcohol, drugs
  • angstoornissen, anorexia, schizofrenie, paniekstoornis, borderline, PTSS
  • bij mensen die zelfmoordpoging doen is serotine concentratie laag
  • ook vaak binnen families doorgegeven, wijst op erfelijk
39
Q

gedragstherapie
(afleren depressief gedrag)

behandeling stemmingsstoornissen

A
  • gedragsactivatie moedigt clienten aan vaker deel te nemen aan aangename of dankbare activiteiten
  • vaak in combinatie met cognitieve therapie = cognitieve gedragstherapie, depressie is aangeleerd en kan dus ook weer afgeleerd worden.
  • leren complimenten te aanvaarden in plaats van af te wijzen
  • leren vrienden te vragen dingen met hen te ondernemen
40
Q

cognitieve therapie

behandeling stemmingsstoornissen

A

depressieve mensen geneigd om zich meer te richten op hun gevoelens dan op de gedachten die aan hun emotionele toestand ten grondslag liggen.

  • herkennen disfunctionele denkpatronen en corrigeren
  • laten opschrijven van dagelijkse negatieve gedachten, dan juistheid van deze gedachten samen bekijken
41
Q

types cognitieve vervorming

A
  • alles-of-nietsdenken
  • overgeneralisatie
  • uitvergroting
  • labeling en mislabeling
  • negatieve gerichtheid/minimalisering/het positieve niet
    erkennen/
  • voorbarige conclusies trekken.
  • emotioneel redeneren
  • fout van de toekomstvoorspeller
  • personalisering
  • bewerkingen met ‘moeten’
  • gedachten lezen
  • mentaal filter
42
Q

B. biomedische aanpak

bij behandeling stemmingsstoornissen

A
  • antidepressiva (TCA’s MAO-remmers, SSRI’s)
  • lithium
  • elektroconvulsietherapie (ECT) (laatste redmiddel)
  • lichttherapie bij seizoensgebonden depressie
    naast geneesmiddelen is psycho-educatie voor patiënt en diens familie en cognitieve psychotherapie van groot belang
    net als dag-nachtstructuur en regelmatige lichaamsbeweging
43
Q

antidepressiva (TCA’s MAO-remmers, SSRI’s)

biomedische aanpak bij behandeling stemmingsstoornissen

A
  • in 20 jaar stijging gebruik verdriedubbeld.
  • voornamelijk gebruikt bij depressie
  • maar ook bij angst en dwangstoornissen
  • duurt aantal weken voor effect merkbaar
  • bij 40 - 60% gevallen effectief bij depressie of dysthymie
  • werking placebo werkt bijna net zo goed !
  • verhogen beschikbaarheid van belangrijke neurotransmitters in de hersenen
    • tricyclische antidepressiva (TCA-s)
    • monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers)
    • selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s)
    • selectieve serotonine-
      noradrenalineheropnameremmers (SNRI’s)
44
Q

elektroconvulsietherapie (ECT)

biomedische aanpak bij behandeling stemmingsstoornissen

A
  • bij ernstige depressie als niets anders helpt
  • elektrische schok van 70 tot 130 volt op hoofd
  • drie maal per week (2 tot 4 weken)
  • onder narcose met kortwerkend middel
  • precieze werking onduidelijk, wellicht werking neurotransmitters door ECT genormaliseerd
  • bijwerking = geheugenverlies
  • hoge terugval binnen 6 maanden
45
Q

lichttherapie bij seizoensgebonden depressie

biomedische aanpak bij behandeling stemmingsstoornissen

A
  • blootstelling aan wit wicht (10.000 lux) 30 tot 60 minuten, vroeg in de ochtend voor minimaal een week,
  • hierdoor melatonieproductie gestopt
  • het licht verergerd de klachten vaak in de eerste dagen
  • bijwerkingen: hoofdpijn, droge ogen, misselijkheid, diarree of obstipatie, menstruatiecyclus wijzigt
46
Q

lithium (lithiumcarbonaat)

biomedische aanpak bij behandeling stemmingsstoornissen

A
  • meest gebruikte geneesmiddel voor bipolaire stoornissen
  • helpt om manieën bij bipolaire cliënten te verminderen en stemming te stabiliseren en vermindert terugval.
  • middel heeft toxische effecten en bijwerkingen
    • mild geheugenverlies
    • gewichtstoename
    • lethargie
    • sufheid
    • psychologische vertraging
  • vervanging voor lithium kan anti-epileptica zijn, minder hevige bijwerkingen
47
Q

selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s)

A

selective serotonin-reuptake inhibitors
bv: fluoxtine
- werkt zoals de TCA maar verhogen enkel de concentratie serotone in de hersenen
- veel minder giftig dan TCA, gevaar overdosis kleiner
- veel minder bijwerkingen dan bij TCA en MAO-remmers
bijwerkingen zijn:
- maagstoornis, hoofdpijn, gejaagdheid, slapeloosheid, gebrek seksuele motivatie

48
Q

tricyclische antidepressiva (TCA-s)

A

soorten:

  • imipramine
  • amitriptyline
  • desipramine
  • verhogen de concentraties van de neurotransmitters norepinefrine en serotonine in de hersenen, doordat ze de heropname van deze neurotransmitters door de afgevende cel remmen, dus verhoogde concentratie in de synaptische spleet
  • zeer giftig, kans op zelfmoord door overdosis
49
Q

monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers)

A
  • verhogen de beschikbaarheid van neurotransmitters doordat ze de werking van de monoamineoxidase remmen, een enzym dat normaal de neurotransmitters in de synaptische spleet afbreekt.
  • worden minder vaak toegepast omdat vaak ernstige interactie met bepaalde voedingsmiddelen en alcoholische dranken.
50
Q

bijwerkingen van TCA’s en MAO-remmers

A
  • droge mond
  • psychomotorische vertraging
  • obstipatie
  • wazig zien
  • seksueel disfunctioneren

minder frequente bijwerkingen zijn:

  • urineretentie (ophoping urine)
  • paralytische ileus (verlamming darmen)
  • verwarring, delirium
  • complicaties hart- en bloedvaten
51
Q

Transcraniële magnetische stimulatie (TMS)

A
  • nieuwe behandelvorm voor depressie
  • nog aanvullend onderzoek nodig
  • wellicht ook effectief bij PTSS en dementie
52
Q

Oorzaken stemmingsstoornissen

A
biologische factoren
  - genetische aanleg
  - 
sociale en omgevingsfactoren
gedragsfactoren
emotionele en cognitieve factoren
53
Q

biologische factoren

oorzaken stemmingsstoornissen

A
  • genetische aanleg
  • verstoorde neurotransmitterfunctie
  • afwijkingen in delen van de hersenen die de stemming reguleren
  • mogelijk betrokkenheid van het hormoonstelsel bij de stemming
54
Q

sociale en omgevingsfactoren

oorzaken stemmingsstoornissen

A
  • stressvolle levensgebeurtenissen
    • verlies dierbare
    • langdurige werkeloosheid
55
Q

gedragsfactoren

oorzaken stemmingsstoornissen

A
  • tekort aan bekrachtiging

- negatieve interactie met anderen, met afwijzing als gevolg

56
Q

emotionele en cognitieve factoren

oorzaken stemmingsstoornissen

A
  • inwaarts gerichte woede (klassieke psychoanalyse)
  • emotionele problemen bij het omgaan met het verlies van dierbaren
  • gebrek aan zingeving of een doel in het leven
  • negatief vertekende of vervormde denkwijzen, of een depressieve attributiestijl
57
Q

zelfmoord

A

1500 per jaar in Nederland
1,5% van de mannen en 0,8% van de vrouwen
vooral mannen van 80 jaar en ouder
risico hoger bij mensen met ernstige stemmingsstoornissen zoals depressie en bipolaire stoornis

58
Q

oorzaken zelfmoord

A
  • uiting van proces waardoor men wereld uiterst negatief beleefd
  • afweging van wat het leven nog waard is.
  • cultureel-maatschappelijke factoren (bv hoge verwachtingen door familie)
  • verslaving aan alcohol en drugs
  • angstoornissen, anorexia, schizofrenie, paniekstoornis, PTSS en borderline
  • biologische factoren, serotonine veel lager dan gemiddeld
  • vaak ook in meerdere generaties in familie
  • iemand die het idee heeft dat niemand hem zal missen of dat alle problemen daardoor worden opgelost
59
Q

wat kun je doen als iemand zelfmoord wil plegen

A
  1. betrokkene aan de praat krijgen
  2. wees meevoelend
  3. suggereer dat er andere middelen dan zelfmoord zijn om de problemen van de betrokkene op te lossen
  4. vraag hoe hij zelfmoord denkt te gaan plegen
  5. stel voor dat je onmiddellijk met diegene naar een professioneel hulverlener gaat
  6. zeg geen dingen als: Doe niet zo stom of dat meen je niet
  7. ze de persoon niet onder druk om contact op te nemen met ouders of partner, wellicht zijn conflicten met hun de oorzaak
60
Q

3 typen attributies

A

interne factoren = mislukking als gevolg van persoonlijke tekortkoming ipv externe factoren

globale factoren = mislukking een reflectie van enorme gebreken in persoonlijkheid ipv. specifieke factoren

stabiele factoren= mislukking een reflectie van vaste persoonlijkheidsfactoren ipv onstabiele factoren die veranderlijk zijn