H2 2.6 en 2.7 en 2.8 en 3.9 Flashcards

1
Q

soorten hulpverleners

A
  • maatschappelijk werkers en sociaal-pedagogische hulpverleners (oplossen problemen dagelijks leven, herstel, empowerment)
  • creatief therapeuten (gebruiken non-verbalen methodieken, muziek, spel, drama)
  • psychomotorisch therapeuten
  • toegepast psychologen (groepsbegeleider of coach)
  • sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen (mogen medicijnen verstrekken)
  • ergotherapeuten (betrekken omgeving bij behandelproces)
  • sociaal-juridische dienstverleners
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

BIG (Beroepen individuele gezondheidszorg)

A

Deze moeten zich er registreren

  • gz-psycholoog
  • psychotherapeut
  • psychiater
  • ergotherapeut
  • verpleegkundige
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

psychotherapie

A
  • een of meer verbale interacties tussen patiënt en therapeut
  • voor behandelen stoornissen, maladaptief gedrag te corrigeren, levensvragen op te lossen, mensen te helpen met hun unieke capaciteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

werkzaamheid therapie

A
  • alle therapiën even werkzaam
  • belangrijker zijn:
    • empatisch vermogen van de therapeut
    • kwaliteit van de therapeutische relatie
    • aandacht en steun die wordt gegeven
    • hoop van de cliënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

psychodynamische therapie

A
  • vormen van psychotherapie gebaseerd op Freud.
  • sessies gaan jarenlang door
  • belangrijkste technieken zijn:
    • vrije associatie (afbreken afweermechanisme)
    • droomanalyse
    • analyse van overdrachtsrelatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

persoonsgerichte therapie

= cliëntgerichte therapie

A
  • belangrijke humanistische therapie
  • ontwikkeld door Carl Rogers
  • opbouwen va een warme, accepterende therapeutische relatie die de cliënt de ruimte geeft om zichzelf te exploreren en te accepteren
  • non-directief (cliënt bepaalt verloop)
  • techniek=Reflectie, herformuleren of parafraseren van door client naar voren gebrachte gevoelens zonder ze te interpreteren of de oordelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onvoorwaardelijke positieve waardering

A
  • bij persoonsgerichte therapie (humanisme)
  • empathie tonen
  • oprechtheid - openstaan voor de eigen gevoelens
  • congruent - gevoelens moeten overeenstemmen met gedachten en gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gedragstherapie

  • helpt bij depressie, ontwikkelingsstoornis en incontinentie
A
  • systematische toepassing van de principes van leren op de behandeling van psy. stoornissen
  • accent op veranderen van gedrag niet op veranderen van de persoonlijkheid of diep in verleden
  • duurt kort, paar weken tot maanden
  • minder nadruk op aard therepeutische relatie meer op leren
  • bij angste en fobieën ingezet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

6 technieken bij gedragstherapie

A
  • systematische desentisitatie ((steeds sterker angstwekkende stimuli)
  • geleidelijke blootstelling (slang andere kant kamer)
  • modeling (observeren van anderen)
  • aversieve conditionering (bij verslavingszorg)
  • sociale vaardigheidstraining
  • zelfcontroletechnieken (stoppen roken, afvallen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

systematische desentisitatie

A
gedragstherapeutische techniek om fobieën te overwinnen dmv blootstelling aan steeds angstwekkender stimuli terwijl men in diepe ontspanning verkeert
(zowel imaginair of dia's)
- bv eerst aan kat denken
- dan foto kat bekijken
etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geleidelijke blootstelling

A
  • levensechte blootstelling
  • doelbewust de confrontatie met angstopwekkende stimuli opeozeken.
  • eigen tempo
  • vaak gecombineerd met cognitieve technieken gericht op vervangen van angstopwekkende, irrationele gedachten door kalmerende, rationele gedachten,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

modeling

A
  • patiënt leert gewenst gedrag aan door anderen die dat gedrag vertonen te observeren
  • dan onder begeleiding therapeut het gedrag nadoen
  • ontwikkelt door Bandura
  • vooral effectief bij fobieën met name angst voor dieren zoals slangen en honde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

token economy

A

behandelprogramma waarbij een gecontroleerde omgeving zodanig wordt ingericht dat mensen die gewenst gedrag vertonen bekrachtiging ontvangen in de vorm van fiches die ze kunnen inwisselen voor gewenste beloningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cognitieve therapie

  • helpt bij hoofdpijn en depressie
A
  • helpen bij het identificeren en corrigeren van inefficiënte opvattingen, automatische gedachten en contraproductieve attitudes die emotioele problemen creëren of versterken
  • negatieve emoties zoals angst en depressie veroorzaakt door onze interpretatie niet de gebeurtenis zelf
  • RET van Albert Ellis
  • Cognitieve therapie van Aaron Beck
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cognitieve therapie van Aaron Beck

A
  • gaat verder dan RET
  • de therapeut helpt de patiënt bij het identificeren en corrigeren van inefficiënte cognities (gedachten, opvattingen en attitudes) die men denkt ten grondslag liggen aan de emotionele problemen
  • relatie gelegd tussen gevoelens, gedachten en gedrag in actuele situaties
  • thuiswerkopdrachten vastleggen wat er gebeurt dan toetsen aan realiteitsbesef.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cognitieve vertekeningen

A
  • onderdeel van Cognitieve therapie van Aaron Beck

- de neiging om negatieve gebeurtenissen uit te vergroten en persoonlijke prestaties te minimaliseren

17
Q

Cognitieve gedragstherapie (CGT)

  • helpt bij paniekstoornis, stoppen met roken boulimia
A
  • breed model, combinatie van cognitieve en gedragstherapie
  • helpen om niet alleen hun uiterlijke gedrag te veranderen maar ook hun onderliggende gedachten, opvattingen en attitudes.
  • gaat ervan uit dat onze denkpatronen en opvattingen van invloed zijn op ons gedrag en dat veranderingen in deze cognieties dus kunnen leiden tot veranderingen in gedrag.
  • helpt bij breed scala aan emotionele stoornissen
  • depressie, paniekstoornis, sociale fobie, ptss, agorafobie, boulimia nervosa en persoonlijkheidsstoornissen
18
Q

eclectische therapie

A
  • psychotherapeutische benadering die gebruikmaakt van principes of technieken van verschillende systemen of theoriën
  • omdat er geen overtuigend bewijs is dat de ene therapie veel beter is dan de andere gebruiken therapeuten nu verschillende technieken door elkaar.
19
Q

groepstherapie

A
  • groep patiënten komt onderleiding van therapeut bij elkaar
  • vooraf gemeld alles is vertrouwelijk wat in de groep wordt gezegd
  • behandelaar zal weinig interveniëren en steunt vooral groepsproces en de interactie
20
Q

voordelen groepstherapie

A
  • goedkoper per individu
    • effectiever voor groep die men zelfde problemen worstelen
    • leren in een groep hoe anderen ermee omgaan
    • groepsleden kunnen in een positieve sociale sfeer vaardigheden oefenen
21
Q

nadelen groepstherapie

A
  • soms wil iemand liever zijn probleem niet in groep bespreken
  • soms liever persoonlijk aandacht, alle aandacht
  • iemand kan zich niet op zijn gemak voelen in een groep
22
Q

gezinstherapie

A
  • het hele gezin wordt behandelt
  • oplossen onderlingen conflicten
  • leren effectiever met elkaar te communiceren en onenigheid op constructieve manier te uiten
  • veel probleemgezinnen hebben neiging om 1 gezinslid als zondebok aan te duiden.
  • gezinstherapeut probeert de verborgen boodschap in het gedrag van het kind te begrijpen.
23
Q

biologisch georiënteerde therapieën

A
  • medicatie
    • angstremmers
    • antipsychotische medicijnen
    • antidepressiva
    • stemmingsstabilisatoren
  • andere biologische interventies
    • lichttherapie
    • transcraniële magnetische stimulatie
    • electroconvulsieve therapie (ECT)
    • psychochirurgie
24
Q

angstremmers (anxiolitica)

A
  • medicijnen ntegen angst en hoge spierspanning
  • licht ontspannend - enzodiazepine-klasse (diazepam)
  • zwaardere slaapmiddelen (flurazepam)
    verminderen activiteit in bepaalde delen van het centrale zenuwstelsel –> daarop vermindert czs activiteit in sympatisch zenuwstelsel –> vermindert transpiratie en hartslag daalt
25
Q

psychofarmacologie

A
  • wetenschapsgebied dat de effecten onderzoekt van therapeutishe of psychotrope medicijnen
  • werken op het neurotransmitterssysteem
  • risico op misbruik aanwezig
  • ernstige bijwerkingen
  • door medicijnen leert iemand ook niet hoe zijn problemen op te lossen, zelfs kan het gebruik ervan zorgen dat men ook niet meer naar oplossing op zoek gaat
26
Q

onttrekkingsangst

A
  • probleem dat voorkomt bij langdurig gebruik van angstremmers
  • extra angstig als men stopt met de medicijen ook soms extra angstig om niet meer terug te kunnen vallen op de medicijnen
27
Q

antipsychotische medicijnen (phenotiazinen)

A

= neuroleptica

  • gebruikt om schizofrenie en andere psychotische stoornissen onder de duim te houden
  • hallucinaties, wanen, gedragsproblemen, verwarring
  • voordeel minder gedwongen opname en korter
  • nadeel veel bijwerkingen (motorische stoornis, tremmor)
28
Q

soorten antipsychotische medicijnen

A
  • typische antipsychotica
    • chlorpromazine, thioridazine en fluphenazine (1950)
    • richt zich op neurotransmitter dopamine
    • bijwerking motorische stoornissen
  • atypische antipsychotica
    • richt zich op serotonine en noradrenaline
    • bijwerking gewichtstoename, kans diabetes en
      hoge bloeddruk
29
Q

thardieve dyskinesie

A
  • onomkeerbare en beperkende motorische stoornis

- onbeheerst knipperen met de ogen, grimassen en smakken met de lippen en andere onwillekeurige bewegingen

30
Q

antidepressiva

A
  • behandelen depressie
  • ze beïnvloeden de beschikbaarheid van neurotransmitters in de hersenen
  • 3 klassen
    • tricyclische verbindingen (TCA)
    • MAO-remmers (monoamine oxidase)
    • SSRI’s (selectieve serotonineheropnameremmers)
  • ook gebruikt bij andere stoornissen, paniekstoornis, socoale fobieën, obsessief-compulsieve stoornis en eetstoornis
31
Q

tricyclische verbindingen

antidepressiva

A
  • vergroten de beschikbaarheid van de neurotransmitters norepinefrine en serotonine in de hersenen
  • populairder dan MAO want minder bijwerkingen
    voorbeelden:
  • imipramine
  • amitriptyline
  • doxepine
32
Q

MAO-remmers (monoamine oxidase)

antidepressiva

A
  • vergroten de beschikbaarheid van de neurotransmitters norepinefrine en serotonine in de hersenen
    voorbeelden:
  • phenelzine
  • tranylcypromine
33
Q

SSRI’s (selectieve serotonineheropnameremmers)

antidepressiva

A
  • vooral invloed op het functioneren van serotonine in de hersenen
    voorbeelden:
  • fluoxetine
  • sertraline
34
Q

stemmingsstabilisatoren

A
  • gebruikt bij bipolaire stoornis (manisch depressief)
  • lithiumcarbonaat (zout) helpt om te stabiliseren
  • lithium is giftig, bloed moet gecontroleerd worden maar iemand moet hele leven het slikken
  • anticonculsiva (gebruikt bij epilepsie helpt ook)
  • valproaat
  • carbamezapine
  • lamotrigine
35
Q

andere biologische interventies

A

lichttherapie
- synchroniseren slaap-waak ritme
- gebruikt bij seizoensgebonden depressie
transcraniële magnetische stimulatie
- met sterke magneet hersenschors stimuleren
- bij depressie
electroconvulsieve therapie (ECT)
- lijkt barbaars, blijft controversieel
- electrische schok aan hersenen toedienen die convulsies opwekt
- werkt bij deel van patiënten met ernstige depressie
- bijwerking hersenbeschadiging zoals geheugenverlies, alleen daarom als laatste redmiddel
psychochirurgie
- heel zelden gebruikt
- lobotomie, met priem door oogkas, zenuwen vernietigen die verantw. zijn voor emoties
- gebruikt bij onhandelbare agressie, depressie, chronische pijn, psychotisch gedrag, epilepsie
- ongeveer kwart tot helft heeft er baat
- weinig bekend over complicaties, verstoring van de intellectuele vermogens

36
Q

evaluatie biologische benadering

A
  • veel mensen afhankelijk gemaakt van medicijnen, veel bijwerken
  • maar mensen hebben er wel baat bij
  • artsen grijpen soms te snel naar medicijn, therapie net zo doeltreffend.
  • beste zou zijn combinatie van therapie en medicijnen
37
Q

vrije accociatie

A

proces waarbij ongecensureerde gedachten wroden uitgesproken zodra ze in de patient opkomen. Hierdoor worden de afweermechanismen die ervoor zorgen dat onbewuste processen niet in bewustzijn doordringen geleidelijk afgebroken.

38
Q

etnische aspecten psychotherapie

A

cultuur, normen en waarden zorgt voor context waarin gedrag plaatsvindt

  • vermijden van etnische stereotypen
  • therapie werkt verschillend
39
Q

online therapie issues

A

nadelen
- aansprakelijkheid (wie is aansprakelijk)
- over het hoofd zien van diepere disstress
- ethisch probleem ongeoorloofd toegang tot patiëntgegevens en verspreiding
- ook bang voor ongekwalificeerde hulpverleners
voordelen
- mensen die zich schamen of niet durven krijgen nu ook hulp
- kan ook eerste stap naar hulp bij professional zijn
- makkelijker af te spreken op tijdstip