H5 angststoornissen en obsessieve compulsieve stoornis Flashcards

1
Q

angst

A

emotionele gesteldheid die wordt gekenmerkt door fysiologische arousal, onaangename spanning en een gevoel van vrees of bezorgheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

angststoornis

A

klasse van psychische stoornissen die zich kenmerkt door buitensporige of ongepaste angstreacties
iets minder dan 20% in Amerika er last van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

symptomen van angst

A

a. fysieke kenmerken (schrikerig, zweten, klamme handen, duizelig, kortademig, beklemd gevoel, bonkend hart)
b. gedragskenmerken (vermijden of vastklampen)
c. cognitieve kenmerken (zorgelijkheid, knagend gevoel van naderend onheil, bange voorgevoelens, piekeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

soorten angsstoornissen

A
paniekstoornis (5,1%)
gegeneraliseerde angststoornis (9%)
specifieke fobie (12,5%)
sociale-angststoornis (sociale fobie)  (12,1%)
Agorafobie  (1,4 tot 2%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

paniekstoornis (5,1%)

4% nederlandse bevolking begint vaak einde puberteit tot 25 jaar
2 maal zo vaak bij vrouwen dan mannen

A
beschrijving:
terugkerende paniekaanvallen (episodes van panische angst, die vergezeld gaat van sterke fusiologische reacties, gedachten aan dreigend gevaar of onheil en de drang om te ontsnappen

kenmerken:
angst voor het zich opnieuw voordoen van een aanval kan leiden tot vermijding van situaties die aanvallen uitlokken
- aanvallen beginnen onverwacht maar kunnen samengaan met bepaalde stimuli of specifieke situaties
- kan samengaan met agorafobie of algehele vermijding van de openbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gegeneraliseerde angststoornis (9%)

A

beschrijving:
persisterende angst die zich niet beperkt tot specifieke situaties

kenmerken:
excessieve zorgen
verhoogde staat van waakzaamheid
gespannenheid of ongerustheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

specifieke fobie (12,5%)

A

beschrijving:
angst voor bepaalde voorwerkpen of situaties

kenmerken:
vermijding van de fobische stimulus of situatie
bv hoogtevrees (acrofobie), claustofobie en angst voor bloed, kleine dieren of insecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sociale-angststoornis (sociale fobie) (12,1%)

A

beschrijving:
excessieve angst voor sociale interacties

kenmerken:
gekenmerkt door een onderliggende angst voor afwijzing, vernedering of in verlegenheid raken in sociale situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Agorafobie (1,4 tot 2%)

A

beschrijving:
angst en vermijding van de openbare ruimte en publiek

kenmerken:
kan secundair optreden aan verlies of separatie van ondersteunende derden of (echt)scheiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

paniekaanval

A

intense angstreactie die vergezeld gaat van lichamelijke symptomen als

  • een bonkend hart
  • snelle ademhaling, kortademigheid of moeite met ademhalen
  • zware transpiratie
  • lichamelijke zwakte of duizeligheid

vaak denkt betrokkene dat hij alle controle kwijtraakt, gek wordt of dood gaat.
symptomen lijken op hartaanval
- begin plotseling en spontaal, zonder waarschuwing of aanleiding
- gewoonlijk paar minuten (soms uren)

Mensen willen vluchten als dat niet kan bevriezen ze. Ze durven niet meer naar de locatie waar paniek begon, leidt dan soms tot agorafobie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diagnose paniekstoornis voldoen aan

A
  • terugkerende, overwachte paniekaanvallen
  • minstens 1 van de aanvallen moet gevolgd wordn door periode van ten minste 1 maand waarin zich de volgende verschijnselen voordoen:
    a aanhouden angst voor volgende aanval of bezorgheid over consequenties aanval
    b significantie maladaptieve veranderingen in gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken paniekaanval

A
  • een bonkend hart tachycardie (snelle hartslag)
  • zweten, trillen of beven
  • het vevoel je te verslikken, te stikken of kortademig
  • de angst controle te verliezen, te sterven of gek te worden
  • pijn of onaangenaam gevoel in de borstkas
  • tintelingen of een verdoofd gevoel
  • misselijkheid of een maag die van streek is
  • duizeligheid, wazigheid flauwte of onvastheid
  • het gevoel jezelf gade te slaan, van buitenaf, gevoel van onwerkelijkheid of vervreemding
  • opvliegers of koude rillingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

paniekaanval voorspelbaar

A

subtiele lichamelijk symptomen in uur voor de paniekaanval maar meestal herkent men dit niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

visie op paniekstoornis

A

berusten op combinatie van

  • biologische factouren met fysiologische reactie en
  • cognitieve factoren (bv neiging foute attributie: ik krijg hartaanval)
  1. bij een kleine verandering in lichaam, licht gevoel in hoofd heeft patient de perceptie dat er iets ergs aan de hand is, roept angst op
  2. deze angst activeert sympatisch zenuwstelsel
  3. sympatisch zenuwstelsel zet adrenalineklieren aan tot afscheiden van stresshormonen adrenaline en noradrenaline
  4. deze hormonen versterken lichamelijke reacties doordat ze hartslag versnellen en transpiratie versterken
  5. deze veranderingen worden weer verkeerd geïnterpreteerd als bewijs naderende paniekaanval of catastrofe (hartaanval)
  6. deze foute attributie zorgt voor nog meer stress en op zijn beurt voor nog meer hormonen etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

biologische factoren paniekstoornis

A
  • genetische factoren spelen rol in aanleg
  • cognitieve factoren hebben ook grote rol

biologisch:

  • gevoelig inwendig alarmsysteem waar hersenen bij betrokken zijn - limbisch systeem en frontale kwabben
  • gamma-aminoboterzuur (GABA) is remmende neurtransmitter, als onvoldoende effect GABA dan verhoogde angst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gamma-aminoboterzuur (GABA) via medicijn gevoeliger maken

A

benzodiazepines (valium en Xanax)
maken ontvangststations gevoeliger voor de chemische stof GABA wat kalmerend effect van neurotransmitter versterkt

-serotonine helpt bij reguleren emotionele stemmingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

angstgevoeligheid

A

bepaalt de kans of iemand een paniekstoornis zal ontwikkelen (=belangrijkste risicofactor)
= de angst dat de eigen emoties en lichamelijke sensaties onbeheersbaar worden
- als mensen met hoge angstgevoeligheid een angstreactie ervaren dan vatten ze dit symptoom op als bewijs dat hun iets afgrijselijks overkomt bv hartaanval
- zo komen ze in een vicieuze circel terecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat helpt bij paniekaanval

A
  • de aanwezigheid van een helper of ondersteunende persoon

- cognitieve gedragstherapie gericht op veranderen van de foute interpretatie van lichamelijke sensatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

behandelmethode paniekstoornis

A

medicatie (antidepressiva) en cognitieve gedragstherapie

de medicijnen antidepressiva kunnen bijwerkingen hebben zoals hartkloppingen en zware transpiratie waardoor mensen er voortijdig mee stoppen

in plaats daarvan dan angstremmer zoals alprazolam, een bendodiazepine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

antidepressiva gebruikt bij

A
  • mensen met depressie
  • mensen met een angststoornis
    want het heeft ook anxiolytische effecten en heeft daarom effect bij angstoornissen zoals:
    • paniekstoornis
    • sociale-angststoornis (sociale fobie)
    • obsessieve- compulsieve stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

probleem met medicatie

A
  • patienten kunnen klinische verbeteringen toeschrijven aan de medicijnen in plaats van aan hun eigen innerlijke hulpbronnen
  • patienten vallen vaak terug nadat ze met medicatie stroppen. de paniek keert terug tenzij er ook gelijktijdig cognitieve gedragstherapie wordt aangeboden waarbij patient leert om de cognitieve overreactie op lichamelijk sensaties bij te sturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cognitieve technieken bij paniekstoornis

helpt in 60% van de gevallen

A
  1. zelfwaarneming (dagboek bijhouden)
  2. blootstelling
    - geleidelijke blootstelling met ontspanningsoefeningen
    - leren hoe veranderingen in lichamelijke sensaties kunnen tolereren (is geen hartaanval)
  3. ontwikkeling van copingsrespons
    - diep en regelmatig ademhalen, doen van ontspanningsoefeningen
    - bijstellen van de catastrofase foute interpretaties van lichamelijke signalen

men leert ook vaardigheden die men na afloop van de behandeling kan blijven gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

fobie

A

een buitensporige irrationele vrees (op een te verwachten dreiging)
- het is pas een fobie als de angst zo sterk is dat het de manier van leven of functioneren significant negatief beïnvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

3 typen fobische stoornissen

A

specifieke fobie
sociale angststoornis (sociale fobie)
agorafobie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

specifieke fobie

A

a. een fobie voor een specifiek object of een specifieke situatie: angst voor:
- dieren (spinnen, insecten, honden)
- omgeving (hoogten (acrofobie), storm of water)
- bloed of injecties
- specifieke situaties (kleine ruimtes, liften, tunnels)
b. begint meestal in kindertijd, behalve claustrofobie die pas vanaf 20 jaar.
c. 8% populatie krijgt ermee te maken
d. duurt 6 maand of langer of jaren of decennia als niet behandeld.
e. vrouwen vaker fobie
- kan te maken hebben met culturele invloeden die bepalen dat vrouwen meer afhankelijke rol dienen te spelen. kunnen zich aanleren verlegen te zijn ipv brutaal

26
Q

sociale angststoornis (sociale fobie)

A
  • buitensporige vrees voor sociale interacties of situaties
  • men is geneigd om angstige situaties te vermijden
  • men is bang afgewezen, vernederd of in verlegenheid gebracht te worden.
  • men denkt dat hun elke beweging wordt gevolgd door 1000 ogen
  • men vlucht of luncht aan zijn bureau om maar niet mee te hoeven doen
  • vluchten ontneemt de mogelijkheid om ermee om te gaan
  • grote gevolgen: opleiding niet afmaken, geen carriere maken, baan opzeggen
  • eenmaal ontwikkelden sociale fobie blijft vaak hele leven bestaan
27
Q

agorafobie

A

buitensporige, irrationele angst voor open of openbare ruimten

  • start begin adolescentie
  • 2 vormen
    • paniekstoornis met agorafobie
    • agorafobie zonder paniekstoornis
28
Q

theoretische perspectieven over fobieën

A

A. psychodynamisch perspectief
B. leerperspectief
C. Biologisch perspectief
D. Cognitief perspectief

29
Q

A. psychodynamisch perspectief

A
  • angst is signaal dat gevaarlijke impulsen van seksuele of agressieve aard het bewuste dreigen binnen te dringen
  • Ego mobiliseert dit via afweermechanism
  • bij fobie is projectie het afweermechanism
30
Q

B. leerperspectief

A
  • via klassieke en/of operante conditionering ontstaat fobie (men heeft nare ervaring gehad, bv enge hond als kind of in lift vastgezeten)
  • kan ook door leren door observatie of horen praten (bij bij spinnen)
  • vraag waarom sommige mensen sneller fobie ontwikkelen wordt niet beantwoord in dit perspectief
31
Q

C. Biologisch perspectief

A
  • amygdala bij sommige mensen gevoeliger voor prikkels
  • pre-frontale cortex kan alles is veilig signaal naar amygdala sturen, zou op termijn kunnen helpen
  • prepared conditioning - biologische aanleg om grote beesten, slangen en spinnen eng te vinden, daarom zijn we misschien banger voor spinnen of hoogten dan voor messen en geweren (later in de evolutie pas verschenen
32
Q

D. Cognitief perspectief

A

aantal cognitieve processen die van belang zijn:

  1. overgevoeligheid voor bedreigende cues vroeger was het handig bij geritsel snel te handelen, kon beer zijn, nu is de brug niet echt bedreigend maar wel cue
  2. overvoorspellingen van gevaar de neiging om het ergste te verwachten, stimuleert vermijding van gevreesde situatie, dus kan ook niet zien dat het niet erg is.
  3. contraproductieve gedachten en irrationele ideeën het catastrofaal vinden om afgewezen te worden dan er eerder last van dan wanneer het je minder uitmaakt.
33
Q

behandelmethoden bij fobieën

A

Op leren gebaseerde methodes (proberen de betrokkenen te leren effectiever om te gaan met angstopwekkende objecten of situaties)

  • systematisch desensitisatie
  • geleidelijke blootstelling
  • flooding

Virtuele therapie
- virtuele realitytherapie (VRT)

Cognitieve therapie
- RET
- leren van sociale vaardigheden wat omgang makkerlijk maakt, leren met sociale afwijzing om te gaan
Cognitieve herstructurering

Medicatie

34
Q

systematisch desensitisatie

A
  • gedragstherapeutische techniek om fobieën te overwinnen dmv blootstelling aan steeds angstwekkendere stimuli (imaginair of dia’s) terwijl men in diepe ontspanning verkeert
  • via de angst-stimulushiërarchie (20 dia’s in oplopende angstopwekking)
  • het berust op de aanname dat een fobie aangeleerde response of geconditioneerde respons is die je weer kunt afleren door de angstrespons te vervangen door een incompatibele respons, die niet samengaat met de angst.
  • uitdoven van de angstresponsen door herhaaldelijke blootstelling aan imaginaire fobische stimuli zonder dat de aversie gevolgenoptreden
35
Q

geleidelijke blootstelling (exposure)

A
  • gedragstherapeutische methode om angsten te overwidden via een stapsgewijs proces van blootstelling aan steeds angstaanjagender stimulie in imaginare vorm of in werkelijkheid
  • leidt tot cognitieve verandering, men gaat de situatie of object zien als ongevaarlijk of men is in staat effectiever met situatie om te gaan
  • verschillende vormen
    • imaginaire blootstelling
    • in vivo blootstelling (echte confrontatie = vaak effectiever)

voorbeeld:

  • start met portier goede morgen wensen
  • praatje maken bij koffieautomaat
  • met collega’s in kantine lunchen en gesprek aanknopen
  • therapeut of vertrouwde persoon kan patient vergezellen
  • meest gekozen therapie bij veel fobiën
36
Q

flooding

A
  • gedragstherapeutische techniek voor het overwinnen van angst dmv blootstelling aan intens angstaaanjagende stimuli
  • idee is dat angst moet verdwijnen als patient lang genog aan fobische stimulus wordt blootgesteld zonder dat er iets ernstigs gebeurt
  • doelbewust confrontatie aangaan met buitenmatig gevreesde confrontatie
  • effectief bij: sociale fobie en PTSS
37
Q

virtuele realitytherapie (VRT)

A

vorm van blootstellingstherapie waarbij de fobische stimuli in virutal reality wordt aangeboden

  • bij hoogtevrees en vliegangst
  • bij PTSS, sociale angststoornis en zelfs autismespectrum
  • drugsverslaafden in virtuele cafés of familiconflicten te plaatsen
  • zelfs iets beter resultaat dan bij in vivo
  • voordeel:
    • vaak lastig of onmogelijk om angstopwekkende situatie in werkelijkheid te creeëren, alles kan virtueel
    • patient heeft meer controle over intensiteit en omvang van de stimulus
38
Q

Cognitieve herstructurering

A

een cognitieve therapeutische methode die gepaard gaat met het vervangen van irrationele gedachten door rationele alternatieven
- vooral effectief bij sociale fobie en claustrofobie

39
Q

obsessieve-compulsieve stoornis (OCD)

A
  • angststoornis die zich kenmerkt door terugkerende obsessies, dwang (comulsies) of beide
  • deze nemen veel tijd in beslag (> uur), verstoren dagelijkse routines en beroepsmatig of sociaal functioneren aanzienlijk
40
Q

Obsessie

A

een terugkerende gedachte die of een terugkerend beeld dat de betrokkene niet in de hand heeft
- twijfels, impulsen en mentale beelden

41
Q

ego-syntoon

ego-dystoon

A

patiënt rapporteert geen klachten

patient heeft zelf last van zijn klachten

42
Q

compulsie

A

zich herhalen of ritualistisch gedrag dat de betrokkene tegen zijn/haar wil blijft vertonen

  • zit deur wel op slot
  • mentale handeling (bidden, tellen, woorden herhalen)

meestal reactie op obessieve gedachte

43
Q

type obsessieve-compulsieve stoornissen

obsessieve-compulsieve stoornis

A
  • obsessieve-compulsieve stoornis (2-3%)
  • morfodysfore stoornis ?
  • verzamelstoornis 2-5%
  • trichotilomana (haaruittrekstoornis) ?
  • excoriatiestoornis (huidpulkstoornis) 1,4% of meer

mannen en vrouwen beide evenveel last van compulsieve stoornissen

44
Q
  • obsessieve-compulsieve stoornis (2-3%)

obsessieve-compulsieve stoornis

A

Obsessies en /of dwanghandelingen

Obsessies zorgen voor angst die ten minste ten dele kan worden verlicht door het uitvoeren van dwangmatige rituelen

45
Q
  • morfodysfore stoornis ?%

obsessieve-compulsieve stoornis

A

Preoccupatie met een vermeende of overdreven fysieke tekortkoming.

  • Persoon gelooft dat anderen op hem neerkijken vanwege de vermeende tekortkoming
  • Kan leiden tot compulsief gedrag, zoals overdreven lichamelijke verzorging, bedoeld om vermeende tekortkoming te maskeren
46
Q
  • verzamelstoornis 2-5%

obsessieve-compulsieve stoornis

A

Sterke behoefte aan het verzamelen van bezittingen, ongeacht hun waarde en een aanhoudend onvermogenn die weg te doen, of een sterke onrust bij het wegdoen ervan.

  • Leidt tot veel rommel in huis, stapels spullen
  • Kan een reeks schadelijke effecten hebben, zoals problemen met deruimte en conflict andere gezinsleden.
  • De persoon kan zich onzeker voelen door het verzamelen en bewaren van onnodige spullen
  • De persoon kan het ontgaan dat het verzamelen een probleem is, ondanks het voor de hand liggende bewijs
47
Q
  • trichotilomana (haaruittrekstoornis) ?%

obsessieve-compulsieve stoornis

A

Compulsief of herhaald uittrekken van haren, waardoor haarverlies optreedt.

  • het uittrekken van haren kan op de schedel of andere lichaamsdelen, kan resulteren in kale plekken
  • het uittrekken van haren kan een kalmerend effect hebben en kan dienen als een manier om stress of onrust te verlichten
48
Q
  • excoriatiestoornis (huidpulkstoornis) 1,4% of meer

obsessieve-compulsieve stoornis

A

Compulsief of herhaald pulken aan de huid, resulterend in wondjes die soms niet compleet kunnen genezen vanwege herhaald verwijderen van de korstjes.

  • het kan de vorm aanneme van pulken, wrijven of krabben
  • pulken kan een poging zijn om kleine onvolkomendheden weg te werken of een reactie zijn op angst of onrust
49
Q

voorbeelden van obsessieve gedachten

A
  • denken dat je handen ondanks herhaaldelijk wassen nog steeds vies zijn.
  • de gedachte dat een dierbare gewond of dood is niet van je af kunnen zetten
  • je steeds weer afvragen of je de deur wel op slot hebt gedaan
  • constant ongerust zijn dat je het gas niet hebt uitgedraaid
  • voortdurend denken dat je een dierbare iets vreselijks hebt aangedaan.
50
Q

vatbaarheid voor OCD

A
  • ten dele door genetische factoren bepaald
  • vaak mensen mensen al jong last van tics
  • kan oo, door verhoogde arousel van ‘worry circuit’ komen, neuraal netwerk dat waarschuwt voor gevaar, de hersenen kunnen constant melding sturen dat er iets mis is wat moet worden aangepakt. De frontale kwabben reguleren normaal de amygdala maar lukt niet
  • ook basale ganglia kan betrokken zijn, want die stuurt bewegingen aan.
  • psychologisch model legt oorzaak bij cognitieve en op leren gebaseerde factoren, sterk op hun eigen gedachten gericht.
  • perfectionisme kan ook zorgen voor OCD, net zo lang overdoen totdat het perfect is.
  • vanuit lerend perspectief = OCD een operante respons die negatief is bekrachtigd door verlichting van angst.
  • het is nog niet bewezen dat ook een geheugenstoornis kan lijden tot OCD
51
Q

behandelmethoden OCD

A

A. blootstelling met responspreventie (BRP) (80% effect)
- responsepreventie = poging voorkomen openbaren compulsief gedrag
- blootstelling =patient bewust situatie opzoeken die obsessieve gedachte oproept
- men leert met BRP de compulsieve rituelen niet uit te voeren en de angst te verdragen. geleidelijke uitdoving
B. Antidepressiva van type SSRI
- bv fluxetine, parosetine, dit verhoogd beschikbaarheid van neurotransmitterd serotonine in de hersenen

Cognitieve therapie werkt beter dan medicatie met SSRI, ook langer resultaat

C. Electrische stimulatie diepe hersendelen (experimentele fase)

52
Q

Blootstelling met responspreventie (BRP)

A
  • behandelmethode OCD
  • men leert met BRP de compulsieve rituelen niet uit te voeren en de angst te verdragen. geleidelijke uitdoving
  • cues die obsessieve gedachte en rituelen oproept worden herhaaldelijk gepresenteerd en betrokkene merkt dat er niets ernstigs gebeurt. Hierdoor koppeling tussen cues en angsrespons steeds zwakker
  • vaak gecombineerd met cognitieve gedragstherapie
    daarmee coorigeren van verwrongen denkpatronen zoals neiging om de kans op en hevigheid van gevreesde gevolgen te overdrijven
53
Q

morfodysforie

verstoorde lichaamsbeleving

A

Somatoforme stoornis die wordt gekenmerkt door een obsessie met een imaginare of sterk overdreven defect in het uiterlijk

  • erg bezig met een ingebeeld of overdreven uiterlijk defect (rimpels, bobbeltjes op gezicht, moedervlek)
  • daardoor idee misvormd te zijn
  • bang netatief beoordeeld te worden op grond van de vermeende tekortkoming of onvolkomenheid
  • urenlang voor de spiegel om te corrigeren
  • ze zijn overtuigd dat anderen hun lelijk vinden
  • bij die patiënten gaat de visuele verwerking gepaard met een sterkere activering van de linkerhersenhelft, voor gedetailleerde analyse. dit is tegengesteld aan de allesomvattende of contextuele verwerking (rechterhelft) van de controlegroep
  • ze zoomen in op details zien niet het geheel, denken dat de rest van de wereld ook zo kijkt en dus de onvolkomenheid ziet
54
Q

behandeling verstoorde lichaamsbeleving

A
  • Blootstelling met responspreventie (BRP) gecombineerd met cognitieve herstructurering
  • bv bewust laten zien van de vermeende tekortkoming in het openbaar
  • helpen van cliënten de verwrongen ideeën over hun uiterlijk in twijfel te trekken en te beoordelen op basis van bewijs.
55
Q

verzamelstoornis

A
  • onbeheersbaar en dwangmatig nutteloze of onnodige bezittingen bewaren
  • de opgestapelde spullen kunnen brandgevaar opleveren en verkleinen de woonruimte
  • emotionele component, gevoel van veiligheid door gehechtheid aan spullen
  • recidiverende gedachten aan verkrijgen en verliezen van objecten
56
Q

verschil OCD en verzamelstoornis

A
  • ondanks dat lijkt op OCD is het een aparte stoornis in DSM-5, de gedachten bij deze stoornis hebben veel minder ongewenst en indringende karakter dan OCD
  • ander verschil is dat de mensen genoegen beleven aan het verzamelen van en denken aan hun spullen in tegenstelling tot de onaangename gedachten bij OCD
57
Q

verzamelstoornis behandelen

A
  • lastig op te lossen
  • wellicht oorzaak in hersenactiviteit bij zaken als het nemen van beslissingen en zelfregulatie
  • cognitieve therapie gebruikt gericht op veranderen van de maladaptieve overtuiging m.bt. het verzamelen en behouden van bezittingen en strategie om er afstand van te nemen
58
Q

Gegeneraliseerde-angsstoornis (GAS)

A

Angststoornis die zich kenmerkt door een constant gevoel van onrust, nare voorgevoelens en een verhoogde staat van lichamelijke arousal.
- buitensporig zorgen maken - chronisch, hele levenal over alledaagse kleine dingen
- ze willen vaak gerustgesteld worden
- rusteloosheid, schrikachtigheid en hoge spierspanning, snel vermoeid, onrust, spanning, depressie vaak ook angsstoornis zoals agorafobie en obsessieve compulsieve stoornis
- ontstaat vaak halverwege tienerjaren tot 25 jaar en gaat niet meer weg
4,5 % Nederlanders, meer vrouwen (5,4) dan mannen (3,6)

59
Q

theoretisch perspectief bij gegeneraliseerde angststoornis

A

a. psychodynamisch perspectief
- teken dat onacceptabele seksuele of agressieve impulsen of verlangsten in het bewustzijn dreigen door te dringen.
b. leerperspectief
- mensen die piekeren over grote, algemene thema’s zoals financiën, gezondheid en familierelaties lopen het risico dat hun vrees in veel situaties wordt opgeroepen.
c. cognitieve perspectief
- benadrukt de rol van extreme of vervormde gedachten en ideeën, met name die ten grondslag liggen aan bezorgheid. Neiging om zich overal zorgen over te maken. Aandacht op dreigende ramspoed, continue prikkel aan sympatisch zenuwstelsel –> verhoogde staat van lichamelijk arousal en gevoelens van angst.
d. biologisch en cognitief
- onregelmatigheden in het functioneren van de amygdala en de verbindingen met prefrontale cortex. Men gebruikt piekeren om om te gaan met de angst van de amygdala.

60
Q

Behalen Gegeneraliseerde-angsstoornis (GAS)

A

Medicijnen

  • angstremmende medicijnen zoals benzodiazepines verhogen effect van GABA, = neurotransmitter die dempt activatie centrale zenuwstelsel
  • GAS reageert gunctie op antidepressievum paroxetine, dat zich op serotonine richt

Cognitieve gedragstherapie

  • ontspanningsoefening en het vervangen van opdringerige verontrustende gedachten door kalmerdende opbouwende alternatieven
  • afleveren van catastrofaal denken

Cognitieve gedragstherapie even succesvol als medicijnen, maar bij medicatie stopt men vaker voortijdig. Als medicatie stopt komen problemen weer terug.