H5 angststoornissen en obsessieve compulsieve stoornis Flashcards
angst
emotionele gesteldheid die wordt gekenmerkt door fysiologische arousal, onaangename spanning en een gevoel van vrees of bezorgheid
angststoornis
klasse van psychische stoornissen die zich kenmerkt door buitensporige of ongepaste angstreacties
iets minder dan 20% in Amerika er last van
symptomen van angst
a. fysieke kenmerken (schrikerig, zweten, klamme handen, duizelig, kortademig, beklemd gevoel, bonkend hart)
b. gedragskenmerken (vermijden of vastklampen)
c. cognitieve kenmerken (zorgelijkheid, knagend gevoel van naderend onheil, bange voorgevoelens, piekeren.
soorten angsstoornissen
paniekstoornis (5,1%) gegeneraliseerde angststoornis (9%) specifieke fobie (12,5%) sociale-angststoornis (sociale fobie) (12,1%) Agorafobie (1,4 tot 2%)
paniekstoornis (5,1%)
4% nederlandse bevolking begint vaak einde puberteit tot 25 jaar
2 maal zo vaak bij vrouwen dan mannen
beschrijving: terugkerende paniekaanvallen (episodes van panische angst, die vergezeld gaat van sterke fusiologische reacties, gedachten aan dreigend gevaar of onheil en de drang om te ontsnappen
kenmerken:
angst voor het zich opnieuw voordoen van een aanval kan leiden tot vermijding van situaties die aanvallen uitlokken
- aanvallen beginnen onverwacht maar kunnen samengaan met bepaalde stimuli of specifieke situaties
- kan samengaan met agorafobie of algehele vermijding van de openbaarheid
gegeneraliseerde angststoornis (9%)
beschrijving:
persisterende angst die zich niet beperkt tot specifieke situaties
kenmerken:
excessieve zorgen
verhoogde staat van waakzaamheid
gespannenheid of ongerustheid
specifieke fobie (12,5%)
beschrijving:
angst voor bepaalde voorwerkpen of situaties
kenmerken:
vermijding van de fobische stimulus of situatie
bv hoogtevrees (acrofobie), claustofobie en angst voor bloed, kleine dieren of insecten
sociale-angststoornis (sociale fobie) (12,1%)
beschrijving:
excessieve angst voor sociale interacties
kenmerken:
gekenmerkt door een onderliggende angst voor afwijzing, vernedering of in verlegenheid raken in sociale situaties
Agorafobie (1,4 tot 2%)
beschrijving:
angst en vermijding van de openbare ruimte en publiek
kenmerken:
kan secundair optreden aan verlies of separatie van ondersteunende derden of (echt)scheiding
paniekaanval
intense angstreactie die vergezeld gaat van lichamelijke symptomen als
- een bonkend hart
- snelle ademhaling, kortademigheid of moeite met ademhalen
- zware transpiratie
- lichamelijke zwakte of duizeligheid
vaak denkt betrokkene dat hij alle controle kwijtraakt, gek wordt of dood gaat.
symptomen lijken op hartaanval
- begin plotseling en spontaal, zonder waarschuwing of aanleiding
- gewoonlijk paar minuten (soms uren)
Mensen willen vluchten als dat niet kan bevriezen ze. Ze durven niet meer naar de locatie waar paniek begon, leidt dan soms tot agorafobie
diagnose paniekstoornis voldoen aan
- terugkerende, overwachte paniekaanvallen
- minstens 1 van de aanvallen moet gevolgd wordn door periode van ten minste 1 maand waarin zich de volgende verschijnselen voordoen:
a aanhouden angst voor volgende aanval of bezorgheid over consequenties aanval
b significantie maladaptieve veranderingen in gedrag
kenmerken paniekaanval
- een bonkend hart tachycardie (snelle hartslag)
- zweten, trillen of beven
- het vevoel je te verslikken, te stikken of kortademig
- de angst controle te verliezen, te sterven of gek te worden
- pijn of onaangenaam gevoel in de borstkas
- tintelingen of een verdoofd gevoel
- misselijkheid of een maag die van streek is
- duizeligheid, wazigheid flauwte of onvastheid
- het gevoel jezelf gade te slaan, van buitenaf, gevoel van onwerkelijkheid of vervreemding
- opvliegers of koude rillingen
paniekaanval voorspelbaar
subtiele lichamelijk symptomen in uur voor de paniekaanval maar meestal herkent men dit niet
visie op paniekstoornis
berusten op combinatie van
- biologische factouren met fysiologische reactie en
- cognitieve factoren (bv neiging foute attributie: ik krijg hartaanval)
- bij een kleine verandering in lichaam, licht gevoel in hoofd heeft patient de perceptie dat er iets ergs aan de hand is, roept angst op
- deze angst activeert sympatisch zenuwstelsel
- sympatisch zenuwstelsel zet adrenalineklieren aan tot afscheiden van stresshormonen adrenaline en noradrenaline
- deze hormonen versterken lichamelijke reacties doordat ze hartslag versnellen en transpiratie versterken
- deze veranderingen worden weer verkeerd geïnterpreteerd als bewijs naderende paniekaanval of catastrofe (hartaanval)
- deze foute attributie zorgt voor nog meer stress en op zijn beurt voor nog meer hormonen etc.
biologische factoren paniekstoornis
- genetische factoren spelen rol in aanleg
- cognitieve factoren hebben ook grote rol
biologisch:
- gevoelig inwendig alarmsysteem waar hersenen bij betrokken zijn - limbisch systeem en frontale kwabben
- gamma-aminoboterzuur (GABA) is remmende neurtransmitter, als onvoldoende effect GABA dan verhoogde angst
gamma-aminoboterzuur (GABA) via medicijn gevoeliger maken
benzodiazepines (valium en Xanax)
maken ontvangststations gevoeliger voor de chemische stof GABA wat kalmerend effect van neurotransmitter versterkt
-serotonine helpt bij reguleren emotionele stemmingen
angstgevoeligheid
bepaalt de kans of iemand een paniekstoornis zal ontwikkelen (=belangrijkste risicofactor)
= de angst dat de eigen emoties en lichamelijke sensaties onbeheersbaar worden
- als mensen met hoge angstgevoeligheid een angstreactie ervaren dan vatten ze dit symptoom op als bewijs dat hun iets afgrijselijks overkomt bv hartaanval
- zo komen ze in een vicieuze circel terecht
wat helpt bij paniekaanval
- de aanwezigheid van een helper of ondersteunende persoon
- cognitieve gedragstherapie gericht op veranderen van de foute interpretatie van lichamelijke sensatie
behandelmethode paniekstoornis
medicatie (antidepressiva) en cognitieve gedragstherapie
de medicijnen antidepressiva kunnen bijwerkingen hebben zoals hartkloppingen en zware transpiratie waardoor mensen er voortijdig mee stoppen
in plaats daarvan dan angstremmer zoals alprazolam, een bendodiazepine
antidepressiva gebruikt bij
- mensen met depressie
- mensen met een angststoornis
want het heeft ook anxiolytische effecten en heeft daarom effect bij angstoornissen zoals:- paniekstoornis
- sociale-angststoornis (sociale fobie)
- obsessieve- compulsieve stoornis
probleem met medicatie
- patienten kunnen klinische verbeteringen toeschrijven aan de medicijnen in plaats van aan hun eigen innerlijke hulpbronnen
- patienten vallen vaak terug nadat ze met medicatie stroppen. de paniek keert terug tenzij er ook gelijktijdig cognitieve gedragstherapie wordt aangeboden waarbij patient leert om de cognitieve overreactie op lichamelijk sensaties bij te sturen
cognitieve technieken bij paniekstoornis
helpt in 60% van de gevallen
- zelfwaarneming (dagboek bijhouden)
- blootstelling
- geleidelijke blootstelling met ontspanningsoefeningen
- leren hoe veranderingen in lichamelijke sensaties kunnen tolereren (is geen hartaanval) - ontwikkeling van copingsrespons
- diep en regelmatig ademhalen, doen van ontspanningsoefeningen
- bijstellen van de catastrofase foute interpretaties van lichamelijke signalen
men leert ook vaardigheden die men na afloop van de behandeling kan blijven gebruiken
fobie
een buitensporige irrationele vrees (op een te verwachten dreiging)
- het is pas een fobie als de angst zo sterk is dat het de manier van leven of functioneren significant negatief beïnvloed
3 typen fobische stoornissen
specifieke fobie
sociale angststoornis (sociale fobie)
agorafobie