H11 schizofreniespectrumstoornissen Flashcards

1
Q

schizofrenie

A

een chronische psychotisch stoornis die wordt gekenmerkt door verstoringen van het gedrag, het denken, de emoties en de waarnemingen

  • wanen, hallucinaties, onlogisch denken, onsamenhangende spraak en soms bizar gedrag
  • lange periodes van remissie, soms wel jaren
  • 0,8-1% bevolking (mannen iets vaker en iets vroeger)
  • vrouwen minder ernstig ziekeverloop
  • vrouwen reageren beter op geneesmiddelen
  • bij kinderen die later lopen of later zinnelijk zijn kan al eerste ontwikkeling schizofrenie zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ontstaan schizofrenie

A
  • meestal rond 20ste jaar
  • eerste tekenen rond 25ste jaar
  • soms plotseling ontstaan vaker langzamer
  • voor de eerste psychose in jaren ervoor zie je prodromen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 fases van schizofrenie

A
  • premorbide fase
  • prodromale fase
  • (eerste) acute fase
  • restperiode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  • premorbide fase
A

1ste fase schizofrenie

niet ziek maar bepaalde trekken of biologische markers die kwetsbaarheid voor ontwikkelen ziekte aangeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  • prodromale fase
A

2de fase schizofrenie

  • de 1ste verschijnselen van ziekte doen zich voor
  • ongewone gedachten of waarnemingen
  • verminderde sociale interesse
  • problemen met voldoen aan verplichtingen dagelijks leven
  • verminderd cognitief functioneren o.g.v geheugen, aandacht en plannen
  • desinteresse in zelfverzorging
  • verzuimen van school of werk
  • steeds vreemder gedrag, voedsel hamsteren of vuilnis verzamelen of op straat tegen zichzelf spreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • (eerste) acute fase
A

3de fase schizofrenie

-patiënt is manifest psychotisch met wanen en denkstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

-restperiode

A

4de fase schizofrenie

  • patiënt functioneert weer op min of meer niveau van de prodromale fase
  • nog wel belemmerd door cognitieve, sociale en emotionele gebreken, apathie, ongewone waanideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

diagnostische kenmerken schizofrenie

A
  • wellicht is het bij mannen en vrouwen een ander type schizofrenie
  • wellicht bestaat schizofrenie ook niet maar zijn het allemaal verschillende stoornissen met aparte symptomen omdat ze zo uiteenlopend zijn
    a. verstoorde gedachte en spraak (denkstoornis)
    b. aandachtsstoornissen
    c. oogbewegingsstoornissen
    d. deficiënties in ‘event-gerelateerde potentialen’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2 soorten symptomen schizofrenie

A
positieve symptomen (korter en minder impact)
  - betrekking op breuk met werkelijkheid zoals wanen en hallucianties

negatieve symptomen (houden langer aan, meer effect)

  • betrekking op verlies of verslechtering normale functies (reageren minder goed op antipsychotica dan pos symp)
  • gebrek aan emoties of uitdrukking emoties
  • verlies van plezier
  • sociale teruggetrokkenheid
  • spraakarmoede
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

a. denkstoornis

kenmerk schizofrenie

A

verstoring van het denken die wordt gekenmerkt door de afbraak van de logische verbanden tussen gedachten
Komen meeste voor tijdens acute fase maar kunnen in restperiode ook blijven
- inhoudelijk denkstoornis
- formele denkstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanen

A
  • inhoudelijk denkstoornis
    denkbeelden die vaak gekoesterd worden en niet overeenkomen met algemeen geaccepteerde opvattingen. patiënt is er niet vanaf te brengen met logische redenering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

soorten wanen

A
  • achtervolgingswanen of paranoïde
  • betrekkingswanen (iedereen heeft het over mij)
  • wanen dat betrokkene wordt aangestuurd (duivel)
  • grootheidswaanzin (ik ben Jezus)
  • geloof dat men onvergeeflijke zonde heeft begaan
  • het uitzenden van gedachten (iedereen weet wat ik denk)
  • het inbrengen van gedachten (via extern ingeplant)
  • het onttrekken van gedachten (halen mijn gedachten weg)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

formele denkstoornis

A
  • belangrijk kernsymptoom van schizofrenie, veel mensen met schizofrenie maar niet alle hebben dit
  • verminderde organisatie, verwerking en beheersing van gedachten
  • losse associaties, van de hak op de tak
  • spraakarmoede (heel traag- vaak bij ouderen)
  • neologismen (zelfbedachte woorden)
  • woordsalade (rijgen van woorden op rijm)
  • blokkeren van spraak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

b. aandachtsstoornissen

schizofrenie

A
  • moeilijk om storende geluiden en andere stimuli van buitenaf te kunnen filteren
  • hoofd en bijzaken niet uit elkaar kunnen houden daardoor hyper-waakzaam tijdens acute status
  • genetische factoren voor verstoorde filtermechanisme voor zintuigelijke informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

c. oogbewegingsstoornissen

schizofrenie

A
  • het niet kunnen volgen van een traag door hun gezichtsveld heen bewegend voorwerp
  • dezelfde oogstoornissen bij familieleden in de eerste graad
  • maar ook bij mensen met bipolaire stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

d. deficiënties in ‘event-gerelateerde potentialen’ (ERP)

schizofrenie

A
  • een reactie in de hersenen die optreedt na externe stimuli (zoals lichtflits of geluid)
  • iemand met schizofrenie hebben sterkere reactie op de vroege ERP componenenten
  • wellicht concentratieproblemen te verminderen door aandachtsvaardigheden te trainen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waarnemingsstoornissen bij schizofrenie

A

auditieve hallucinaties komen bij 75% schizofrenie voor
tactiele hallucinaties (tintelen)
somatische hallucinaties (gevoel slangen in buik)
- onderste 3 komen minder vaak voor
visuele hallucinaties (zien)
gustatorische hallucinaties (proeven)
olfactorische halluninaties (ruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hallucinaties

A

waarnemingen in afwezigheid van uitwendige prikkels die met de werkelijkheid worden verward

  • gehoor, zicht, smaak, geur en tast
  • vrouwelijk of mannelijke stem, binnen of buiten hoofd
  • meeste stemmen kritisch of angstaanjagend
  • ook mensen met depressie of manisch kunnen hallucinaties hebben
  • ook normale mensen, bv fata morgana, maar men weet dan dat het niet echt is
  • ook via lsd of trance
  • of bij onthouding alcohl, beesten over je heen lopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

opdrachthallucinaties

A

stemmen geven opdracht om bepaalde handelingen uit te voeren, zichzelf of ander te beschadigen
- vaak dan opgenomen tegen zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

mensen leren via gedragstherapie

A
  • de stemmen aan zichzelf toe te wijzen, (innerlijke stem)

- leren welke situationele cues gepaard gaan met hallucinaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

emotionele stoornissen bij schizofrenie

A
  • afgestompte emotionele reactie = vlak affect
    = afwezigheid van emotionele uitingen in gezicht en stem
  • men spreekt zonder intonatie
  • men kan wel sterke negatieve emoties ervaren maar minder intense positieve emoties
  • onvermogen om herkennen en waarnemen emoties van anderen geeft problemen in sociale relaties
22
Q

motorische stoornissen bij schizofrenie

A
  • verlies van initiatief om zich met doelgerichte activiteiten bezig te houden
  • niet in staat te plannen en geen interesse
  • soms katatoon gedrag
23
Q

mensen met katatonie

A
  • niet langer bewust van omgeving en nemen vaste, rigide houding aan - zelfs bizar vermoeiend waarbij ledematen stijf en opgezwollen zijn
  • ze kunnen vreemde gebaren maken en bizarre gezichten trekken
  • kunnen sterk geagiteerd en doelloos heen en weer lopen
  • vervallen in stupor (bewegingsloos staan)
  • katatonie kan ook bij andere stoornissen voorkomen, vaker bij stemmingsstoornissen dan bij schizofrenie
24
Q

oorzaken schizofrenie

A
  • biologische afwijkingen in combinatie met psychosociale invloeden en invloeden vanuit de omgeving
25
Q

biologische perspectieven schizofrenie

A
  • genetische factoren
    • hoe nauwer verwant groter risico, eeneiig 48% kans 2-eiig 17%, wel financiële draagkracht opvoeder veel invloed
    • niet 1 gen maar meerdere genen met problemen
    • oudere vader grotere kans op schizofrenie, niet bij oudere moeder
    • diathese-stressmodel van schizofreni, stress kan bij slechte genen lijden tot schizofrenie
  • biochemische factoren
    • dopaminethypothese van schizofrenie (het dopanine systeem is hyperactief, reageert sterk)
    • prefrontale cortex werkt minder in hersennetwerk die GABA gebruikt
    • wanneer normaal iemand dosis dopamine krijgt dan krijgt die persoon symptomen die op schizofrenie lijken
  • hersenafwijkingen
    • scans tonen afwijking in hersenstructuur en hersenfuncties
    • vooral verlies van hersenweefsel (5%) in prefrontale cortex (hierdoor slechter werkgeheugen, training kan helpen)
    • eventueel door geboortecomplicaties ontstaan, laag geboortegewicht
26
Q

dopaminethypothese van schizofrenie

A
  • afwijkingen in neurotransmitters bv dopaminehuishouding in neurale netwerk hersenen, mogelijk genetisch bepaald
27
Q

leerperspectieven schizofrenie

A
  • zeggen dat schizofreen gedrag mogelijk binnen de kliniek wordt gemodelleerd, overnemen van anderen
  • ook verplegend personeel kan gedrag bekrachtigen door meer aandacht aan bizar gedrag te geven
  • maar dit lijkt niet erg waarschijnlijk meest patiënten vertonen het gedrag al voordat ze zijn opgenomen
28
Q

familietheorieën schizofrenie

A
  • vroeger dacht men dat verstoorde gezinsrelaties rol spelen bij verloop van schizofenie
  • vroeger gaf men moeder de schuld via schizofrenogene moeder of double-blindcommunicatie
29
Q

double-blindcommunicatie

A

communicatiepatroon dat uit tegenstrijdige of gemengde signalen bestaat zonder dat het inherent conflict wordt erkend.
- moeder bevriest als kind dichterbij komt maar kind krijg tegelijk standje dat het daarna niet dichterbij komt

30
Q

potentiële stressfactoren ontstaan schizofrenie

A
  • prenataal trauma
  • geboortecomplicaties
  • harde kritische gezinsomgeving
  • stressvolle ervaringen
  • drugsgebruik
  • virale infecties
  • migratiestress
31
Q

potentiële beschermende factoren tegen ontstaan schizofrenie

A
  • steunende communicatiestijl in het gezin
  • koesterende gezinsomgeving
  • laag stressniveau
  • middelen voor coping
32
Q

diathese - genetische kwetsbaarheid schizofrenie

A
  • leidt tot structurele hersenafwijkingen en/of verstoord functionerende hersenen, bv door neurotransmitterafwijkingen
33
Q

behandeling schizofrenie

A
1- medicatie
2- psycho-educatie
3- cognitieve gedragstherapie
4- psychosociale revalidatie
5- programma's voor gezinsinterventie
6- lotgenotengroepen en ervaringsdeskundigen
34
Q

1 medicatie

behandeling schizofrenie

A
  • rond 1950 antipsychotische geneesmiddelen
  • 2 soorten antipsychotica
    • typische en
    • atypische (minder neurologische bijwerkingen)
  • waarschijnlijk blokkeert het de dopaminereceptoren met name in de frontale gebieden en limbisch systeem dit onderdrukt hallucinaties en wanen
  • niet iedereen heeft bij bij de antipsychotica
  • geneesmiddelen kunnen symptomen afzwakken maar hebben beperkte invloed op kwaliteit van leven, sociale functioneren en verlichting negatieve symptomen, daarom combineren met psychologische behandeling
35
Q

antipsychotica

A
  • voorbeelden zijn
    chlorpromazine, thioridazine, trifluoperazine eh haloperidol
  • 1 op de vier krijgt na landurig gebruik tardieve dyskinesie
36
Q

tardieve dyskinesie (TD)

A

stoornis die wordt gekenmerkt door onwillekeurige bewegingen van het gelaat, de mond, de hals, de romp of e ledematen.

  • wordt veroorzaakt door langdurig gebruik antipsychotische geneesmiddelen
  • komt meest voor bij oudere mensen en bij vrouwen
37
Q

atypische antipsychotica

A
  • namen: clozapine, resperidon en olanzapine
  • minder neurologische bijwerkingen
  • kleiner risico op tardieve dyskinesie
  • meer andere bijwerkingen op metaboolsyndroom (overgewicht, suikerziekte, hoge bloeddruk)
  • clozapine kan zorgen voor minder witte bloedcellen
38
Q

2- psycho-educatie

behandeling schizofrenie

A
  • beter sociale vaardigheden ontwikkelen
  • aanpassen aan de eisen van de maatschappij
  • behandelprogramma’s moeten een garantie bieden voor een continuïteit van de zorg bij de overgang van de kliniek naar de maatschappij
39
Q

3- cognitieve gedragstherapie

behandeling schizofrenie

A

Technieken die gunstig zijn bij behandeling schizofrenie
1 selectieve bekrachtiging van de gedrag (adequaat gedrag aandacht geven)
2 de symbolische economie (fisches die men kan winnen bij goed gedrag en daarmee tastbare beloningen krijgen, goederen of privileges
3 training van sociale vaardigheden (gespreksvaardigheden en andere sociale gedragingen leren via coaching, modelleren, gedragsoefening en feedback
assertiviteit en algemene gespreksvaardigheden
- apathie en gebrek aan motivatie oplossen

40
Q

4- psychosociale revalidatie

behandeling schizofrenie

A

concentratie en geheugen oefeningen

  • leren hoe met geld om te gaan, conflicten met gezinsleden op te lossen, vriendschappen aan te gaan, boodschappen te doen, met de bus gaan
  • met behulp van zelfhulpgroepen en intramurale programma’s
41
Q

5- programma’s voor gezinsinterventie

behandeling schizofrenie

A

gezinsconflicten en negatieve gezinsinteracties kunnen stressvol zijn en risico op terugval verhogen

  • nadruk op praktische aspecten dagelijks leven
  • voorlichten familie over schizofrenie
  • aanleren van minder vijandige houding t.a.v. patiënt
42
Q

6- lotgenotengroepen en ervaringsdeskundigen

behandeling schizofrenie

A
  • contacten met lotgenoten spelen belangrijke rol in revalidatietraject
  • opgeleide ervaringsdeskundigen toenemende rol zowel vrijwillig als betaald
43
Q

korte psychotische stoornis

A

een psychotische stoornis die een dag tot een maand duurt en die vaak volgt op blootstelling aan een belangrijke stressor

  • wanen, hallucinaties, gedesorganiseerde spraak en katatoon gedrag
  • bij vrouw soms na bevalling, bij verlies dierbare of trauma
44
Q

shizofreniforme stoornis

A

een psychotische stoornis die korter dan 6 maanden (min 1 maand) duurt met kenmerken die op schizofrenie lijken
- wellicht geen goede diagnose beter de diagnose psychotische stoornis van ongespecificeerd type geven totdat duidelijk is wat het is.

45
Q

waanstoornis

A

een vorm van psychose die wordt gekenmerkt door hardnekkige wanen, vaak van paranoïde aard, die minder bizar zijn dan bij paranoïde schizofrenie
- betrekking op dingen die kunnen gebeuren zoals ontrouw partner of overtuiging dat beroemd persoon verliefd op je is

46
Q

erotomane waanstoornis

A
  • zeldzame stoornis waarbij iemand ten onrechte geloofd dat iemand die beroemd is of hoge sociale status heeft van hem houdt
  • de mensen zijn vaak werkloos en sociaal geïsoleerd
  • antipsychotica kan intensiteit waan verminderen maar niet elimineren
  • geen hoop op genezing, vele jaren stoornis
  • men kan gewelddadig worden ook tegen hulpverlener
47
Q

typen waanstoornis

A
  • erotomane type
  • grootheidstype (sekteleiders)
  • jaloerse type
  • achtervolgingstype
  • somatisch type (denkt dat lichaam ruikt of opgegeten)
  • gemengde type (van alles wat)
48
Q

schizoaffectieve stoornis

A
  • een allergaartje van symptomen met psychotische kenmerken zoals hallucinaties en wanen in combinatie met stemmingsstoornissen zoals manieën of ernstige depressie
  • chronisch verloop net als schizofrenie
  • gekenmerkt door hardnekkige problemen bij aanpassing aan de eisen van het volwassen leven
  • men reageert op antipsychotica
  • schizoaffectieve stoornis en schizofrenie lijken gemeenschappelijke genetische factor te hebben
49
Q

klinische kenmerken van schizofrenie

A
  • verstoorde gedachteprocessen (wanen en denkstoornis)
  • aandachtsstoornissen (concentratie, filteren stimuli)
  • perceptuele stoornissen (hallucinatie)
  • emotionele stoornissen (vlakke of ongepaste emoties)
  • andere stoornissen (verwarring eigen identiteit, lichtgeraakt, katatoon gedrag, motoriek verstoort, bizarre gelaatsuitdrukkingen)
50
Q

belangrijke subtypen van schizofreniespectrum volgens DSM-5

A
  • schizofrenieforme stoornis (1 maand < 6 maand)
  • waanstoornis
  • kort psychotische stoornis (1 dag tot 1 maand)
  • schizoaffectieve stoornis
  • katatone type
51
Q

causale biologische factoren schizofrenie

A
  • sterke aanwijzing belangrijke genetische bijdrage
  • verstoring neurotransmittersystemen, voor die van dopamine gebruik maken
  • vaak achterliggende hersenbeschadiging in gebieden waar cognitief en emotioneel functioneren gereguleerd
  • omgevingsfactoren bv virale infecties of ernstige voedingsdeficiënties voor geboorte of vroege jeugd