H10 Genderdysforie en seksualiteitsstoornissen Flashcards

1
Q

seksueel gedrag beïnvloedt door

A
  • cultuur
  • religieuze overtuigingen
  • morele overtuigingen
  • gewoonten
  • folklore
  • bijgeloof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

genderdysforie

A
  • ontevredenheid over en de ondraaglijkheid van de toebedeelde anatomische sekse
  • conflict tussen anatomische sekse en de genderidentiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

genderidentiteit

A

psychologisch besef man of vrouw te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

transgenderidentiteit

A

het gevoel hebben tot het ene gender te behoren maar de geslachtsorganen te hebben van de andere gender

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken genderdysforie in de jeugd

A
  • sterk verlangen tot de andere sekse te behoren
  • sterke voorkeur spelen met leden andere sekse
  • sterke gevoelens van afkeer eigen anatomie
  • sterk verlangen fysieke kenmerken andere sekse te hebben
  • sterke voorkeur voor spelen van rollen van de andere sekse
  • sterke voorkeur voor dragen kleding die hoort bij andere sekse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verschil tussen genderdysforie en homoseksualiteit

A
  • homoseksuelen zijn erotisch geïnteresseerd in zelfde sekse maar genderidentiteit is consistent met anatomische sekse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

operatieve geslachtsverandering

A
  • man in vrouw zijn succesvoller dan andersom

- hormoonbehandelingen bevorderen ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

seksuele disfuncties

A
  • hardnekkige problemen met seksuele belangstelling, opwinding of reactie
  • 19% mannen en 27% vrouwen 1 of meer disfuncties (NL)
  • disfuncties vaker bij 15-24 en bij vrouwen met hoog opleidingsniveau
  • 2 soorten:
    • aangeboren (=levenslange disfuncties)
    • verworven (eerst normaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

soorten seksuele disfuncties

A
  • verminderd seksueel verlangen
  • seksuele aversie
  • overmatig seksueel verlangen
  • probleem met de subjectieve seksuele opwinding
  • erectieproblemen (m) / lubricatieproblemen (v)
  • orgasmeproblemen
  • voortijdige orgasme
  • dyspareunie
  • vaginisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

situationele disfuncties

gegeneraliseerde disfuncties = altijd

A

probleem doet zich voor in bepaalde situaties

  • bij eigen partner maar niet bij minnaar
  • bij eigen partner maar niet bij masturberen
  • op sommige tijdstippen maar niet op andere
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 categorieën seksuele disfuncties

A
  1. stoornissen waarbij interesse, verlangen of opwinding in geding is
  2. stoornissen waarbij sprake is van orgasmeproblemen
  3. pijnklachten tijdens gemeenschap of bij penetratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. stoornissen waarbij interesse, verlangen of opwinding in geding is
A
  • hypoactief seksueel verlangenstoornis bij man(8-25%) (geen zin)
  • seksuele-interesse / opwinding stoornis bij vrouw (10-55%)
  • erectiestoornis (verschilt per leeftijd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. stoornissen waarbij sprake is van orgasmeproblemen
A
  • orgasmestoornis bij de vrouw
  • vertraagde ejaculatie
  • voortijdige ejaculatie
  • seksuele pijnstoornissen
  • genitopelvienepijn-/penetratiestoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gemeenschappelijke kenmerken van seksuele disfuncties

A
  • faalangst (angst dat geen erectie wordt verkregen of behouden of geen orgasme bereikt)
  • aannemen van toeschouwenderol ipv uitvoerende rol
  • verminderd gevoel voor zelfrespect
  • emotionele effecten (schuld, schaamte, angst, depressie)
  • vermijdingsgedrag (angst dat je het niet goed doet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dyspareunie

A

hardnekkige of steeds terugkerende pijn tijdens of na geslachtsgemeenschap
- pijn in de geslachtsorganen, geen somatische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

genitopelvienepijn-/penetratiestoornis

A

hardnekkige of steeds terugkerende pijn tijdens of na geslachtsgemeenschap
- vaak bij vaginisme, verkramping van spieren rond vagina

17
Q

oorzaken seksuele disfuncties

A
  • relatieproblemen
  • stressvolle gebeurtenissen: baanverlies, gezinsproblemen, ernstige ziekte
  • het moet lukken anders faal ik
  • lage testosteronconcentratie (man en vrouw)
  • ziekten
  • problemen bloedcirculatie - penis doorbloeding
  • antidepressiva, angstreducerende middelen, geneesmiddelen
  • bewustzijnsverlagende middelen: heroïne, alcohol
18
Q

biologische behandeling erectieproblemen

A

chirurgie

  • vaatchirurgie
  • penisimplantaten

medicatie

  • hormoontherapie
  • injecties
  • suppositorium
  • orale medicatie

hulpmiddelen
- vacuümpomp

19
Q

parafilie

A

seksuele afwijkingen of stoornissen waarbij de persoon herhaaldelijk seksuele drang en fantasieën heeft door:

  • niet humane voorwerpen
  • ongeschikte of niet instemmende partners (bv kinderen)
  • of situatie waarbij pijn wordt gedaan
20
Q

soorten parafilie

A
  • exhibitionisme
  • fetisjisme (over levenloze voorwerpen)
  • transvestie (dragen kleding andere sekse voor seksuele opwinding)
  • voyeurisme (gluren naar anderen die naakt zijn of seks hebben)
  • frotteurisme (wrijven tegen iemand die hier niet mee instemt, in de trein of bus)
  • seksueel masochisme (seksuele drang om vernederd te worden of pijn te krijgen)
  • hypoxyfilie (door zuurstoftekort, plastic zak of strop of chemische stof)
  • seksueel sadisme (toebrengen vernedering of pijn bij seksuele partner)
  • sadomasochisme (toebrengen en ontvangen van pijn en vernedering, wederzijds)
  • pedofilie (seksueel aangetrokken tot kinderen)
21
Q

behandeling parafilie

A
  • cognitieve gedragstherapie (maar werkt alleen als cliënt wil veranderen
    • aversieve therapie (schok geven als naakt kind zien)
    • coverte sensitisatie (mildere vorm, mentale voorstelling ipv schok)
    • aanleren sociale vaardigheden
  • SSRI’s zoals flouxitine werkt soms bij exhibitionisme, voyeurisme en fetisjisme
  • antiandrogene geneesmiddelen - verlagen testosteronspiegel, kan lust verminderen (= chemische castratie) - dan wel in combinatie met cognitieve gedragstherapie
22
Q

causale factoren parafilie

A

leerperspectief
- atypische stimuli conditioneren als gevolgd eerdere koppeling seksueel handelen
- atypische stimuli kunnen worden geërotiseerd door in fantasie op te nemen
psychodynamisch perspectief
- onopgeloste castratieangst vanuit jeugd multifactorieel perspectief
- seksueel misbruik of mishandeling in jeugd kan normaal patroon seksuele opwinding verstoren

23
Q

Waarom is het belangrijk om in de behandeling van zedendelinquenten aandacht te besteden aan de hechtingsstijl van de cliënt?

A

De meerderheid van de zedendelinquenten heeft een onveilige hechtingstijl. Hierdoor durven of kunnen ze geen wederkerige, intieme relatie aangaan met een volwassene. De eenzaamheid en het gebrek aan intimiteit kunnen ervoor zorgen dat men zijn heil bij kinderen zoekt (pedofilie) of bij onbekenden (exhibitionisme), omdat men in die contacten veel meer macht ervaart

24
Q

Wat is seksuele coping en waarom is het belangrijk om in de behandeling van zedendelinquenten hier aandacht aan te besteden?

A

Voor veel zedendelinquenten zijn onaangepaste seksuele gedragingen een manier geworden om met negatieve emoties en stress om te gaan. Men gebruikt het, met name, als vorm van emotionele coping. Deze vorm van coping helpt problemen niet oplossen, alleen het negatieve gevoel wegsussen. Cliënten dienen dus te leren om op een meer constructieve (niet-seksuele) manier met stress om te gaan.

25
Q

Zedendelinquenten hebben vaak nog veel meer problemen dan alleen seksueel wangedrag. Waar zal, afhankelijk van de cliënt, bijvoorbeeld nog meer aandacht aan besteed kunnen of moeten worden?

A

Bijvoorbeeld: afkicken van een verslaving, hanteren van depressieve gevoelens, agressiemanagement, destructieve sociale omgeving.

26
Q

Beschrijf de psychologische en biologische factoren die bijdragen aan het ontstaan van parafilieën.

A

Psychologische factoren: Door conditionering en observationeel leren. Objecten of gedragingen die opgenomen worden in de fantasieën en rituelen tijdens seksuele handelingen worden seksueel opwindende objecten.

Biologische factoren: bovengemiddeld libido, verhoogde seksuele aandrang, mogelijke andere reactiepatronen in de hersenen op verschillende seksuele stimuli.

27
Q

Licht toe wat het verschil is tussen een parafilie en een parafiele stoornis.

A

Mensen met een parafilie hebben ongebruikelijke of atypische patronen van seksuele aantrekking waarbij ze seksueel opgewonden raken in reactie op de atypische stimuli. Er is pas sprake van een parafiele stoornis als deze persoonlijke stress met zich mee brengt, het dagelijks leven belemmert en/of gedrag met zich meebrengt waarbij het seksuele verlangen anderen schade toebrengt.

28
Q

Beschrijf het verschil tussen genderidentiteit en seksuele oriëntatie.

A

Genderidentiteit is het psychologisch besef man of vrouw te zijn, terwijl seksuele oriëntatie gaat over de (erotische) interesse in andere mensen die iemand heeft. Homoseksuele mannen en vrouwen zijn geïnteresseerd in leden van hun eigen sekse, maar hun genderidentiteit is consistent met hun anatomische sekse.