H13 stoornissen die ontstaan in kindertijd en adolescentie Flashcards

1
Q

wat bepaald wat normaal en wat afwijkende is bij een kind?

A
  • de omgeving en de ouders
  • grotendeels door de culturele waarden in het gezin
  • kinderen vaak verkeerde diagnose als clinici niet in staat zijn de verwachtingen met betrekking tot de ontwikkeling van het kind in te calculeren, hierdoor 1 miljoen kinderen in VS medicatie ADHD ten onrechte gekregen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welk soort psychische stoornissen hebben kinderen en adolescenten vaak?

A
  • neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
  • hierbij gebrekkige ontwikkeling of functioneren van de hersenen of van deelgebieden die van invloed zijn op cognitieve, emotionele of sociale ontwikkeling
  • autismespectrum
  • verstandelijke beperking
  • specifieke leerstoornis
  • communicatiestoornis
  • aandachtsdeficiëntie/-hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

risicofactoren jeugdstoornissen

A
  • genetische vatbaarheid
  • stressoren uit de omgeving (bv wonen achterstandswijk)
  • gezinsfactoren (inconsequente of harde straffen, mishandeling, misbruik, depressieve ouders)
  • geslacht, jongens vaker tijdens jeugd ontwikkelen stoornis, angst en depressie vaker ook autisme tot hyperactiviteit en eliminatiestoornissen
  • tijdens adolescentie bij meisjes vaker angst- en stemmingsstoornissen
  • jongen 0-17jaar maken 65% geestelijke gezondheidszorg in Nld
  • op middelbare leeftijd evenwicht tussen man en vrouw %
  • bij 65+ meer vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stoornis in verband met lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik

A
  • depressie
  • misbruik van middelen
  • angststoornissen
  • aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
  • posttraumatische stressstoornis (PTSS)
  • normoverschrijdend-gedragsstoornis

zelfs mildere vormen van fysieke bestraffing verhoogd risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mishandelde of verwaarloosde kinderen hebben vaker problemen met

A
  • vormen van gezonde relaties met leeftijdsgenoten
  • ontwikkelen van een gezonde hechting aan anderen
  • ze kunnen zich afreageren op een wijze die de wreedheid weerspiegelt die ze zelf hebben ervaren
  • verminderd gevoel van eigenwaarde
  • depressie,
  • kinderlijk gedrag zoals bedplassen of duimzuigen
  • zelfmoordpogingen, gedachten
  • slechte schoolprestaties
  • niet naar buiten gaan om wereld te verkennen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

autismespectrumstoornis (ASS)

A

een pervasieve ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door het niet aangaan van relaties met anderen, niet spreken, verstoord motorische gedrag, een verstandelijke handicap en behoefte aan constante omgeving

  • eerder bij hoge leeftijd vaders (niet moeders!)
  • 5 keer vaker bij jongens
  • rond 12-18 maanden zichtbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

DSM-5 criteria voor autismespectrumstoornis (ASS)

A

a. chronische deficiënties in de communicatie en sociale interacties recent of in het verleden
b. beperkte of zeer gefixeerde interesses en repetitief gedrag
c. symptomen moet in vroege ontwikkeling aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Asperger is in DSM-5 alleen als vorm van ASS opgenomen, kenmerken zijn

A
  • afwijkend gedrag gekenmerkt door sociale onhandigheid en stereotiep of repetitief gedrag echter zonder de beperkingen op gebied van taal en cognitie zoals bij ernstiger vormen ASS
  • geen ernstige deficiënties op verstandelijk en verbaal gebied of verzorging
  • vaak opmerkelijke taalvaardigheden
  • kunnen obsessieve belangstelling voor iets hebben daar alles over weten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sterke toename gerapporteerde prevalatie van autismespectrumstoornis (ASS) afgelopen 20 jaar

A
  • in 2013 1 op de 50 kinderen (2%)
  • in 2007 1 op de 86 kinderen
    waarom hoger?
  • wellicht betere diagnose en verhoogde waakzaamheid
  • wellicht scherpe stijging Asperger en andere lichtere vormen van ASS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

autismespectrumstoornis (ASS) rond 12-18 maanden zichtbaar als

A
  • spraakontwikkeling raakt achterop
  • tekenen van sociale onverschilligheid (niet aankijken anderen)
  • afweren van fysieke affectie zoals knuffelen, omhelzen, kussen
  • rond 2 a 3 jaar kan diagnose met zekerheid gesteld worden maar gebeurd helaas vaak pas rond 6de jaar dat is jammer, hoe vroeger gesteld hoe beter ze het gaan doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kenmerken van autisme

A
  • kinderen kunnen ‘stom’ zijn (niet praten) of beperkt
  • mijden van oogcontact en nauwelijks gezichtsuitdrukkingen
  • laten sterke negatieve emoties zien, boosheid, verdriet, angst
  • herhaalde doelloze stereotype bewegingen
  • zichzelf pijn doen
  • aversie tegen veranderingen in de omgeving
  • vaak normaal IQ maar tonen vele tekenen van verstandelijke beperking
  • moeilijk om emoties bij anderen te herkennen of fantasiespel te doen
  • brein groeit minder snel, daardoor lastiger verwerven eigen identiteit en verfijnen motorische vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

oorzaak autismespectrumstoornis (ASS)

A
  • mogelijk neurologische basis, wellicht door prenatale invloeden
  • onbekende omgevingsfactoren: blootstelling aan toxische stoffen, virussen, of andere prenatale invloeden (griep of koorts moeder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behandeling autisme

A
  • nog bijna niet te genezen
  • wel verbeteren leer- en taalvaardigheden en sociaal aangepast gedrag bij vroegtijdige gedragstherapeutische programma’s
  • toegepaste gedragsanalyse = enige methode die werkt
  • ook bij peuters vroege training die richt op imitatievaardigheden, waarmee basis voor sociale interacties wordt gelegd
  • vaak kind aanwezen op combinatie ondersteuning van gezin, aangepast onderwijs en eventueel individuele begeleiding (duur)
  • geneesmiddelen weinig ingezet helpen woede te beheersen
  • antipsychotica in combinatie met training die ouders leert om te gaan met verstorend gedrag werkt beter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

toegepaste gedragsanalyse

behandeling autisme

A
  • op leertheorie gebaseerde behandelmodellen
  • therapeuten ouders passen zorgvuldig en consequent methoden van operante conditionering toe
  • systematisch gebruik van beloning en lichte straf om kind te leren aandacht te hebben voor anderen, met andere kinderen te spelen, leervaardigheden te ontwikkelen en automutilatie te beperken of uit te bannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verstandelijke beperking

A

een gegeneraliseerde vertraging of belemmering van de ontwikkeling van de intellectuele en adaptieve vermogens

  • bepalende IQ score in DSM-5 teruggebracht, te veel waarde voorheen
  • ongeveer 2 standaarddeviaties onder het populatiegemiddelde, met meetfoutmarge van +5 punten, dus IQ <= 70 +- 5
  • er moeten deficiënties zijn in het adaptieve functioneren die leiden tot niet voldoen aan persoonlijke onafhankelijkheid en sociale verantwoordelijkheid, en dagelijks functioneren beperken
  • de mate licht tot zeer ernstig bepaald door adaptief functioneren en niet IQ score
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verstandelijke beperking als tekortkomingen op 3 domeinen

A
  1. conceptuele (onderwijs)domein (geheugen, taal, lezen, schrijven, rekenkundig redeneren, probleem oplossen en beoordelen nieuwe situaties)
  2. sociale domein (besef van gedachten, gevoelens en ervaringen van anderen (empathie), interpersoonlijke communicatieve vaardigheden, vermogen vriendschap sluiten, sociaal oordeelsvermogen)
  3. praktische domein (leervermogen en zelfmanagement, baan, geldbeheer, vrijetijdsbesteding, plannen taken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

oorzaken verstandelijke beperking

A
  • biologische factoren
    • chromosomale en genetische aandoeningen
    • infectieziekten en alcoholgebruik moeder zwangerschap
  • psychosociale factoren
    • blootstelling verarmde thuisomgeving, gebrek intellectuele stimulatie
  • of combinatie van allebei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

downsyndroom

A

stoornis die wordt veroorzaakt door aanwezigheid van een extra chromosoom van het 21ste paar (trisomie 21) en die wordt gekenmerkt door verstandelijke beperking en verschillende lichamelijke afwijkingen

  • dus 47 i.pv. 46 chromosomen
  • 1 op de 800 geboorten
  • verhoogd risico ouders vanaf 35 jaar in 90% gevallen door eicel van de moeder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

herkennen persoon met downsyndroom

A
  • rond gezicht, brede, vlakke neus en kleine omlaaghellende huidplooien aan de binnenste ooghoeken
  • uitstekende tong, kleine vierkante handen, korte vingers en gebogen pink, korte armen en benen
  • vaak ook verstandelijke achterstand en misvormingen van het hart en ademhalingsproblemen
  • geheugenstoornissen vooral bij mondelinge informatie, maakt school lastig, maar meeste kunnen leren lezen, schrijven en eenvoudige rekensommen met juiste opleiding en aanmoediging
  • gem leeftijd 49 jaar
  • geen behandeling mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

andere chromosomale afwijkingen

A
  • fragiele-x-syndroom
  • klinefeltersyndroom
  • turnersyndroom
  • fennylketorunie (PKU)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

fragiele-x-syndroom

A

erfelijke vorm van verstandelijke beperking die wordt veroorzaakt door gemuteerd gen op het X chromosoom

  • bij 1 op 1000 - 1500 mannen en bij 1 op 2000 - 2500 vrouwen (vrouwen 2 X de ene goede compeseert wellicht daarom minder vaak)
  • effecten lopen uiteen van milde leerstoornissen tot zeer ernstige verstandelijk beperking
  • je kunt fragiele-x-mutatie hebben maar geen klinische tekenen en zo overdragen
  • geen behandeling mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

klinefeltersyndroom

A

komt alleen voor bij mannen en wordt gekenmerkt door aanwezigheid van een extra X-chromosoom

  • XXY in plaats van XY
  • 1 op de 500 a 1000 jongens
  • ontwikkelen geen normale secundaire geslachtskenmerken
  • lage spermaproductie en borsten vergroot
  • slechte spierontwikkeling en onvruchtbaarheid
  • lichte verstandelijke beperking of leerachterstanden
  • soms komt men er pas achter bij vruchtbaarheidsonderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

turnersyndroom

A

komt alleen bij vrouwen voor en wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van maar 1 X chromosoom ipv XX

  • uitwendige geslachtskenmerken ontwikkelen normaal maar ovaria slecht ontwikkelt, is minder oestrogeen
  • vrouwen zijn kort van gestalte en onvruchtbaar
  • hebben endocriene en cardiovasculaire problemen
  • lichte verstandelijke beperking bij rekenen en natuurwetenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

fennylketorunie (PKU)

A

genetische stoornis waardoor fenylalanine niet kan worden afgebroken. Tenzij kind op strikt dieet gezet leidt stoornis tot verstandelijke beperking

  • bij 1 op 10.000
  • fenylalanine en afbraakproduct fenylpyruvaat hoopt zich op
  • de hoge concentraties beschadigd centraal zenuwstelsel
  • kan met hielprik worden ontdekt
  • geen geneesmiddel maar kind krijg eiwitsupplementen en voeding zonder fenylalanine (zit in alle eiwitten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

oorzaken pre- en perinatale factoren

A
  • infecties of drugsgebruik tijdens zwangerschap
  • Rubella (rode hond) bij moeder kan hersenbeschadiging geven
  • syfilis, cytomegalovirus en genitale herpes (tijdens geboorte in geboortekanaal over op kind) kunnen ook tot verstandelijke beperking kind leiden
  • alcohol moeder tot foetaal alcoholsyndroom - verstandelijke beperking
  • roken moeder tot ADHD kind
  • vroeggeboorte verhoogd risico verstandelijke beperking
  • geboortecomplicaties zoals zuurstoftekort of beschadiging hoofd ook hoger risico neurologische aandoening kind
  • kinderen die gifstoffen binnenkrijgen, zoals schilfers van loodhoudende verf ook hersenbeschadiging krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ondersteuning en begeleiding bij kinderen met een verstandelijke beperking

A
  • grotere kans op emotionele stoornissen daarom extra aandacht daaraan geven bij de begeleiding
  • eigen onmacht en inzicht in tekortkomingen kunnen zelfvertrouwen en zelfbeeld beïnvloeden
  • bij lichte versie met juiste training kan kind niveau van eind basisonderwijs bereiken, ze kunnen beroepsmatige vaardigheden leren en zichzelf via zinvol werk op minimaal niveau onderhouden
  • bij ernstige of diepe beperking vaak in inrichting terecht
  • tot voor kort te weinig aandacht voor de psychische problemen bij verstandelijke beperking, dacht dat psychotherapie niet zou werken maar er zijn aanwijzingen dat bij depressie en andere emotionele problemen wel van nut kan zijn
  • vele hebben problemen met sluiten vriendschap en raken sociaal geïsoleerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

soorten begeleiding bij verstandelijke beperking

A

psychologische begeleiding
- bij depressie en andere emotionele problemen
gedragstechnieken
- persoonlijke hygiëne, werk en sociale relaties
gestructureerde gedragsbenadering
- toegepast om bij ernstige vormen basale hygiënische gedraging
aan te leren, tandenpoetsen, zichzelf aankleden en haren kammen
training in sociale vaardigheden
- leren effectief met anderen om te gaan, leren woede te beheersen en daarmee effectiever met conflicten om te gaan niet af te reageren op de omgeving

28
Q

specifieke leerstoornissen

A

een tekortschietend vermogen een specifieke vaardigheid aan te leren, terwijl de intelligentie en de kansen op onderwijs normaal zijn
- komen meestal tijdens basisschool aan het licht
- langdurige stoornis tot in volwassen leven van invloed op ontwikkeling
- 12% kinderen in programma met leerstoornissen geplaatst
Soorten
- dyslexie (80% van de leerstoornissen)
- dyscalculie
- problemen met schrijven
- executieve functies

29
Q

dyslexie

specifieke leerstoornissen

A
  • leerstoornis gekenmerkt door belemmerd leesvermogen
  • problemen met lezen ondanks minimaal gemiddelde intelligentie
  • % afhankelijk van de moedertaal, in Engels en Frans vrij hoog wan woorden met dezelfde klanken kunnen op verschillende manieren worden gespeld ( ‘toe’, en tow’ zelfde o klant, in Italië % laag want klanken door lettercombinaties bepaald
  • hersenen van dyslectische kinderen functioneren beter bij remediërend leesonderwijs (100 intensieve lessen)
30
Q

problemen met schrijven

specifieke leerstoornissen

A

kan betrekking hebben op spelling, accuraat gebruik grammatica en interpunctie en helderheid van de structuur
- meestal rond 7 de levensjaar aan het licht

31
Q

dyscalculie

specifieke leerstoornissen

A

rekenstoornis die wordt gekenmerkt door een belemmerd rekenvermogen

  • bijvoorbeeld, gevoel voor getallen, onthouden van rekenkundige feiten, accuraat of vlot rekenen, leren van tafels van vermenigvuldiging
  • kan vanaf 6 jaar ontdekt worden maar meestal tussen 7 en 10
32
Q

executieve functies

specifieke leerstoornissen

A

vaak heeft men bij specifieke leerproblemen ook problemen met executieve functies die zijn vaardigheden die nodig zijn voor het organiseren, plannen en coördineren van taken of opdrachten

33
Q

leerstoornissen begrijpen en behandelen

A
  • dyslectische hersenen minder efficiënt in omzetten van geschreven tekens in de bijbehorende geluiden
  • dominante spraakcentra linkerhelft hersenen minder actief
  • de achterliggende hersendefecten hebben genetisch basis
34
Q

Communicatiestoornis

A

Aanhoudende problemen met het begrijpen of gebruoken van taal of het helder en vloeiend spreken

  • kunnen iemands mogelijkheden om op school, op het werk of in sociale context te slagen flink dwarsbomen
  • taalstoornis
  • problemen met spraak
  • Sociale (pragmatische) communicatiestoornis
35
Q

Taalstoornis

Communicatiestoornis

A

Verminderd vermogen tot voortbrengen of begrijpen van gesproken taal bv:

  • trage ontwikkeling woordenschat
  • fouten in werkwoordstijden
  • problemen met onthouden van woorden
  • problemen vormen van zinnen van juiste lengte en complexiteit voor leeftijd individu
  • kan ook spraakklankstoornis bijkomen
  • begrijpen van woorden of zinnen
36
Q

problemen met spraak

Communicatiestoornis

A

bij spraakklankstoornis hardnekkig probleem met het articuleren van de spraakklanken terwijl orale spraakapparaat in tact is en er geen neurologische stoornissen zijn

  • vaak bepaalde klanken weglaten, vervangen of verkeerd uitspreken: tsj, f, l. r, sj, s
  • kinderen met ernstiger stoornis hebben moeite met b, m, t, d, n en h. Logopedie helpt vaak in lichte gevallen
37
Q

ontwikkelingsstotteren

A
  • stotteren start tussen 2 en 7 jaar, 1 op 100 voor puberteit
  • bij mannen 3 keer vaker dan vrouwen
  • gaat bij 80% over voor 16de jaar
  • hebben angst om te spreken, vermijden die situaties uit schaamte
38
Q

Sociale (pragmatische) communicatiestoornis

A

betrekking op kinderen die aanhoudende ernstige problemen hebben verbaal en non-verbaal te communiceren met anderen, op school, thuis of tijdens spelen
- behandeling door gespecialiseerde spraak- en taaltherapie of met training in vloeidendheid

39
Q

gedragsproblemen

A
  • aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
  • normoverschrijdend-gedragsstoornis
  • oppositionele-opstandige gedragsstoornis
40
Q

aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)

A

gedragsstoornis die wordt gekenmerkt door buitensporige
motorische activiteit en onvermogen om zich te concentreren
- 7 - 9% kinderen en adolescenten
- vaker bij jongens dan meisjes
- sterkste stijging diagnose ook bij lichte gevallen, angst dat ten onrechte die kinderen medicatie krijgen
- komt vaak samen met andere stoornissen voor zoals leerstoornis, normoverschrijdend-gedragsstoornis, angststoornis, depressie en communicatiestoornissen
- niet langer dan paar minuten stil kunnen zitten
- pesten, woede-uitbarstingen, eigenwijsheid, niet op straf reageren
- het ontbreekt jongens met ADHD vaak aan empathie of besef andermans gevoelens
- ze worden vaak gepest in de klas en anders behandelt
- symptomen nemen met leeftijd af maar later grotere kans op drugs- of alcoholmisbruikt, antisociaal gedrag en stemmings- en angststoornissen

41
Q

normoverschrijdend-gedragsstoornis

A

psychische stoornis tijdens de jeugd en adolescentie die wordt gekenmerkt door verstorend, antisociaal gedrag

  • rechten van anderen worden geschonden, opzettelijk wreed en agressief
  • net als antisociale volwassen zijn ze gevoelloos en hebben geen berouw, ze kunnen liegen, stelen, moorden etc
  • in nld 6% van jongeren tussen 13 en 18 jaar
  • komt vaker bij jongens voor, bij meisjes dan ook in iets andere vorm, liegen, spijbelen, weglopen, drugsgebruik, prostitutie
  • vaak chronisch en hardnekkig
42
Q

oppositionele-opstandige gedragsstoornis (ODD)

A

psychische stoornis tijdens de jeugd en adolescentie die wordt gekenmerkt door excessieve opstandigheid of door te weigeren zich te voegen naar verzoeken of regels van ouders en anderen

  • ODD meer verwant aan de niet-delinquente gedragsstoornis, bij normoverschrijded wel delinquent gedrag
  • zijn opvliegend van aard en vaak kwaad of prikkelbaar, wraakzuchtig, maken veel ruzie, irriteren met opzet
43
Q

oorzaken aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)

A
  • aanwijzingen rol erfelijkheid
  • plus omgevingsfactoren als roken en emotionele stress tijdens zwangerschap, hoog oplopende gezinsconflicten en gebrekkige vaardigheden ouders om met wangedrag kind om te gaan
  • blootstelling lood kan ook ADHD symptomen geven
  • afwijkingen in de pre frontale cortex gebied reguleren aandacht en impulsief gedrag
44
Q

behandeling aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)

A
  • activerende middelen zoals methylphenidaat (amfetamine)
  • deze opwekkende middelen verhogen beschikbaarheid neurotransmitters dopamine en norepinefrine, dan lijken hersenen beter in staat de concentratie te reguleren
  • alleen wanneer deze middelen worden gecombineerd met gedragsmodificatie gaat schoolprestatie omhoog
  • nadeel middelen bijwerkingen en als stop medicijnen probleem terug
45
Q

behandeling aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)

A
  • activerende middelen zoals methylphenidaat (amfetamine)
  • deze opwekkende middelen verhogen beschikbaarheid neurotransmitters dopamine en norepinefrine, dan lijken hersenen beter in staat de concentratie te reguleren
  • alleen wanneer deze middelen worden gecombineerd met gedragsmodificatie gaat schoolprestatie omhoog
  • nadeel middelen bijwerkingen en als stop medicijnen probleem terug
  • onlangs eerste niet opwekkende middel voor ADHD Strattera goedgekeurd is een selectieve norepinefrineheropnameremmer
46
Q

behandeling aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)

A
  • activerende middelen zoals methylphenidaat (Ritalin =amfetamine)
  • deze opwekkende middelen verhogen beschikbaarheid neurotransmitters dopamine en norepinefrine, dan lijken hersenen beter in staat de concentratie te reguleren
  • alleen wanneer deze middelen worden gecombineerd met gedragsmodificatie gaat schoolprestatie omhoog
  • nadeel middelen bijwerkingen en als stop medicijnen probleem terug
  • onlangs eerste niet opwekkende middel voor ADHD Strattera goedgekeurd is een selectieve norepinefrineheropnameremmer
47
Q

oorzaak oppositionele-opstandige gedragsstoornis (ODD)

A
  • niet duidelijk
  • kan achterliggend temperament of slecht ouderschap-
  • dwingende discipline en gebrekkig ouderlijk toezicht vergroot risico op gedragsstoornis
48
Q

behandeling ongepast gedrag

A
  • ouders leren om meer consistente en duidelijke regels en effectievere disciplinerende strategieën te hanteren.
    Positieve bekrachtiging te bevorderen en zorgen dat er meer positieve interacties met het kind komen.
    Belonen van goed gedrag
49
Q

angst en depressie bij kinderen

A
  • 5% kinderen in nederland
  • separatieangststoornis
  • jeugddepressie
50
Q

separatieangststoornis

A

een jeugdstoornis die wordt gekenmerkt door een extreme angst om van de ouders of andere verzorgers te worden gescheiden

  • 3 jarigen zouden in staat moeten zijn naar de crèche te gaan zonder te braken van angst
  • nachtmerries, maagpijn, misselijkheid en braken bij vooruitzicht op scheiding
  • kinderen kunnen weigeren naar school te gaan, angst dat er iets met hu ouders zal gebeuren
  • komt meest bij meisjes voor
  • ontstaat vaak na stressvolle gebeurtenis zoals ziekte, de dood van familielid of huisdier, verandering van school of verhuizing
51
Q

angst bij kinderen

A
  • genetische factoren lijken van invloed
  • cognitieve gedragstherapie voor volwassenen lijkt ook bij kinderen te helpen, bv geleidelijke blootstelling aan fobische stimuli en ontspanningsoefeningen
52
Q

jeugdepressie

A
  • tot adolescentie zou kind mogelijk niet in staat zijn om negatieve gevoelens in zichzelf te herkennen met inbegrip van de depressie
  • kind kan zich slecht concentreren op school, lagere cijfers
  • vaak houden ze probleem voor zich waardoor ouders geen hulp zoeken.
  • gemiddelde duur ernstige depressie jeug 11 maanden
  • lichte depressies kunnen jaren duren, vaak komt depressie in volwassen leven terug
  • vaak heeft depressief kind ook andere stoornissen vooral angststoornis of gedragsstoornis of oppositionele-opstandige gedragsstoornis
  • bij depressieve meisjes vaak eetstoornis
  • cognitieve gedragstherapie helpt in 75%
  • debat over of we kinderen wel lithium of antidepressiva moeten geven
53
Q

factoren die zelfmoord bij kinderen en adolescenten verhogen

A
  • geslacht - meisjes en vrouwen vaker poging (mannen vaker succesvol
  • woonplaats - vaker in minderbevolkte gebieden
  • depressie en wanhoop - vooral bij gevoel wanhoop en lage eigenwaarde
  • eerder suïcidaal gedrag
  • voorafgaand seksueel misbruik
  • gezinsproblemen
  • stressvolle gebeurtenis
  • drugs- en alcoholmisbruik
  • sociale besmetting
54
Q

eliminatiestoornissen

A

urinelozing en defacatie reguleren

  • enuresis
  • encopresis
55
Q

enuresis

eliminatiestoornissen

A

het niet kunnen beheersen van de urinelozing op een leeftijd waarop het kind normaal zindelijk zou moeten zijn

  • ten minste 5 jaar oud
  • regelmatig in bed of in de broek plassen
  • min. 2 maal per 2 3 maanden
  • ondervindt stress of belemmering in functioneren
  • vaker bij jongens, gaat meestal vanzelf over
  • wat helpt is de plaswekker, gaat af als hij nat wordt, na verloop van tijd wordt kind voor de wekker wakker als aandrang
56
Q

encopresis

eliminatiestoornissen

A

gebrek aan beheersing over defecatie die niet door somatisch probleem wordt veroorzaakt bij kind minimaal 4 jaar (of mentale leeftijd van minimaal 4 jaar)

  • meest bij jongens.
  • vaker overdag dan s’nachts
  • angst bij kind neemt toe dat het in de klas gebeurd krijgt straf, durft niet meer naar school
  • behandeling dat ouders kind belonen bij succesvolle pogingen en licht straffen bij kleine ongelukjes
57
Q

Celine

A

Op basis van de kenmerken zou ODD van toepassing kunnen zijn bij Celine. Wel moeten de comorbide verstandelijke beperking en hechtingsstoornis van Celine in ogenschouw worden genomen: zij lijkt weinig doelgericht te zijn in haar agressie, deze is voornamelijk reactief, terwijl de symptomen onder ODD wel doelgerichtheid lijken te impliceren. ODD is echter vaak comorbide met een verstandelijke beperking, dus dit is geen ongewoon vraagstuk bij deze diagnose.

Zoals de ouders zelf aangeven: er is meer rust ontstaan in de situatie. Er is minder agressie en een betere verstandhouding ontstaan. Voordat dit optrad is de situatie eerst erger geweest, zodanig dat Celine helemaal niet meer thuis kon zijn. Nu woont zij ook nog steeds in een opvanghuis.

Zij noemen zelf als factoren dat ze nu beter weten hoe ze met haar om moeten gaan, en ze geven haar meer controle over bijvoorbeeld begroeten en weggaan. Ook kan Celine over bepaalde symptomen heen gegroeid kunnen zijn, zoals vaker gebeurt bij ODD. Wel lijkt de situatie niet meer verder te kunnen verbeteren, waarschijnlijk door de comorbide hechtingsstoornis en verstandelijke beperking van Celine

58
Q

externaliserende conversatie

White

A

kan de te innige koppeling tussen persoon en probleem doorbreken. Het externaliseren van het probleem is het onderscheid maken tussen het ADHD-gedrag en de persoon.
Door middel van de externaliserende conversatie kan gekeken worden naar de wattenwolk los van de persoon:
in 4 stappen
1. Beschrijf de ADHD in ervaringsnabije en specifieke taal. Hoe ziet de ADHD eruit, wat zijn de activiteiten? Alle familieleden beschrijven dit vanuit hun gezichtspunt.
2 Wat zijn de gevolgen van de ADHD? Wat is de invloed? Wie heeft het meeste last van de ADHD, wie het minste?
3 Kun je dat accepteren of vind je het geen goede zaak?
4 Waarom zou je je leven niet willen laten beheersen door ADHD? En waarom wel?

59
Q

interventies bij ADHD - artikel

A
  • externaliserende conversatie

- genogram maken met de familie positief en negatief)

60
Q

Welke systeemcompetenties moet een goede therapeut in huis hebben? - artikel

A
  • algemene competenties
    kennis van psychopathologie en veranderingsprocessen, het vermogen een therapeutische relatie aan te gaan en te onderhouden en een therapie te kunnen beëindigen.
  • basis-, specifieke competenties
    het samen met het gezin formuleren van systemische hypothesen met behulp van circulaire vragen, het in kaart brengen van het gezin met behulp van een genogram, het gebruik maken van de narratieve visie en externaliseren om zicht te krijgen op verschillende visies van de gezinsleden op het probleem en de relaties. Dit alles heeft als doel nieuwe perspectieven te creëren, waarbij het (individuele) probleem minder centraal staat. Verandering kan ontstaan vanuit de krachten en de waarden die mensen hebben,
  • metacompetenties, en competenties voor specifieke doelgroepen.
61
Q

Mensen die als kind last hebben van ADHD kunnen ook op volwassen leeftijd last hebben van symptomen van ADHD. Hun gedrag, dat mede wordt ingegeven door deze symptomen, kan dan problemen opleveren op het werk of in relaties. In het artikel van Römer vindt je daar voorbeelden van. Eén van de ideeën die kan ontstaan is dat mensen denken dat ze ‘nu eenmaal zo zijn’: het komt door de ADHD. Welke problemen kan dit idee met zich mee brengen, voor mensen zelf en hun omgeving? Illustreer uw antwoord met voorbeelden.

A

Mensen die last hebben van ADHD kunnen daarmee vermijden verantwoordelijkheid te dragen voor hun gedrag: het komt door de ADHD. Alhoewel ADHD het gedrag natuurlijk kan beïnvloeden, is het te eenvoudig gesteld dat men dus maar niets meer aan het eigen gedrag kan doen. Gevaar is bovendien dat men zich zo sterk identificeert met de diagnose, dat het een self-fulfilling prophecy wordt: men heeft ADHD dus gedraagt men zich als iemand met ADHD.
Voor de omgeving kan ADHD een makkelijk excuus lijken en frustrerend werken. Gedrag waar de persoon met ADHD ‘mee wegkomt’, mag men zelf niet vertonen. Bovendien kan de omgeving degene met ADHD, door het label, niet voor vol aan zien. Het is een manier om iemand te diskwalificeren (‘Laten we hem daar maar niet voor vragen, hij heeft ADHD’).

62
Q

Stel, een gezin meldt zich aan voor hulp. Er is veel onrust en ruzie in het gezin en de hulpvraag is om beter met elkaar te communiceren zodat er meer harmonie ontstaat in het gezin. Het gezin bestaat uit vader, moeder en een twee-eiige tweeling van 8 jaar (2 jongetjes). De vader heeft als kind last gehad van ADHD, althans dat denkt hij achteraf. Destijds bestond die diagnose nog niet. Ook nu lijkt hij nog last te hebben van symptomen van ADHD. In het gezin is het idee dan ook dat papa ADHD heeft. De therapeut past de interventie ‘de externaliserende conversatie’ toe (zie blz 55 artikel Römer). Wat is het doel daarvan en waarom zou dat hier relevant kunnen zijn?

A

Doel is om de koppeling tussen identiteit en ADHD los te laten. Mensen moeten inzien dat ze meer zijn dan iemand met ADHD: ze hebben er weliswaar last van, maar zijn veel meer dan dat en hebben ook andere kanten. In dit geval is dat ook belangrijk voor het gezin, dus de partner en de kinderen. Die identificeren papa nu ook sterk met ADHD, waardoor de nadelen genoemd bij vraag 1 kunnen optreden. De interventie helpt de gezinsleden zich meer in te leven in elkaars perspectief waardoor meer begrip ontstaat en de boosheid wat kan verminderen. Het idee van papa als de boeman wordt enigszins losgelaten, waardoor beter gekeken kan worden hoe een ieder kan bijdragen aan een betere situatie.

63
Q

Loop de 4 punten langs waarmee het probleem geëxternaliseerd kan worden (zie onderaan blz 55 artikel Römer), met het oog op deze casus. Focus daarbij op het probleem van de communicatie en de onrust in huis en beschrijf de perspectieven van alle gezinsleden (zie ook vraag A).

A
  1. Man: ik kan me slecht concentreren als iemand me iets vertelt, ik ben snel afgeleid. Ik kan het geduld gewoon niet opbrengen. Ik word snel boos als ik het niet begrijp of het me niet snel genoeg gaat. Dat is niet met opzet, maar het lukt me zo slecht. Liever heb ik dat iemand me in hele korte zinnen vertelt wat er aan de hand is. Liever geen lange verhalen, zoals dat nu vaak gebeurt. Ik baal echt wel van mezelf, hoor, dat ik zo snel boos word op jullie. Ik scheld mezelf er innerlijk vaak voor uit.
    Vrouw: als ik iets vertel heb ik het gevoel dat je niet luistert. Je bent liever met andere dingen bezig. Dat maakt me heel boos. Ik heb niet het gevoel dat ik tot je doordring of dat je je ook maar iets aantrekt van wat ik zeg. Ik mis gewoon het contact met je, en de verbinding.
    Kind 1: papa wordt snel boos. Ik begrijp het wel, ik heb dat zelf ook. Maar het is niet leuk voor mama. Als zij iets probeert te vertellen, luistert papa niet.
    Kind 2: papa wordt snel boos. Daar word ik ook weer boos van. Soms staan we met zijn allen tegen elkaar te schreeuwen, ik raak er van in de war.
  2. De gevolgen van het gedrag van de man: de relatie staat op springen. De vrouw overweegt om bij haar ouders in te trekken om tot zichzelf te komen. Maar dat kan niet. Wie moet er dan voor de kinderen zorgen? Haar man kan dat, volgens haar, niet. De kinderen worden erg onrustig en nemen de boosheid van de vader over. Daar komt bij dat 1 van de kinderen ook de diagnose ADHD heeft gekregen. Het andere kind heeft last van stressklachten en plast bijvoorbeeld ‘s nachts weer in bed.
    3 en 4. Niemand in het gezin vindt dit acceptabel, vooral omdat de kinderen eronder lijken te lijden. Dat er tot nu toe niets is gebeurd komt doordat:

partners niet goed weten hoe ze dan wel moeten communiceren (gebrek aan vaardigheden)

de man het gevoel heeft weinig te kunnen doen aan de ADHD (passieve houding door te sterke identificatie met ADHD)

64
Q

Een van de kinderen is gediagnosticeerd met ADHD. Welke behandelingen zouden specifiek dit jongetje kunnen helpen? Noem een aantal voor- en nadelen van deze behandelmethoden.

A

Behandeling met medicatie. Voordeel: werkt snel, geen gedoe. Nadeel: onbekend hoe de ontwikkeling van het kind wordt beïnvloed.

Cognitieve gedragstherapie. Voordeel: geen fysieke interventie met de nadelen van dien, zoals medicatie. Nadeel: kost moeite om je manier van denken te veranderen, kans op terugval. Niet voor elk kind even geschikt.

65
Q

Welke voor- en nadelen van medicatie voor ADHD op jeugdige leeftijd zie je?

A

oordelen: 1. door een pil voelt het kind zich rustiger. dit heeft een goed effect op schoolprestaties. 2. door medicatie vlakken de uitspattingen af waardoor het kind minder negatief zal opvallen. Nadelen: 1. kinderen wennen aan medicatie en worden er afhankelijk van 2. kinderen leren niet om te gaan met hun gedrag. gedragsregulatie 3. de medicijnen worden gezien als de oplossing. dit kan ook als excuus worden gebruikt als er even geen medicatie wordt gebruikt antwoord.

Beter is het om het kind ook te leren om te gaan met de kenmerken van ADHD, sociale vaardigheden aanleren en denken veranderen. Dit kan door middel van cognitieve gedragstherapie. Door middel van bekrachtiging van gedrag via operante conditionering en cognitieve herstructurering.

66
Q

Formuleer op basis van het artikel van Spek en Goosen over autismespectrum stoornissen bij vrouwen en de DSM criteria zoals beschreven op pag. 428 van Nevid minstens twee aanbevelingen voor:

a) het herkennen van autisme bij vrouwen
b) de behandeling van autisme bij vrouwen.

Ga bij in ieder geval één aanbeveling in op hoe de behandeling zal verschillen van de behandeling van mannen met autisme.

A

Uit het artikel blijkt wat concreter waar bij vrouwen psychoeducatie wat specifieker op gericht kan worden: ze zullen bijvoorbeeld meer dan mannen aanlopen tegen negatieve reacties als zij moeite hebben zich in anderen in te leven en bijvoorbeeld aan ‘smalltalk’ te doen. Het kan voor hen zeer helpend zijn als tijdens de psychoeducatie dit specifiek benoemd wordt als onderdeel van de stoornis zoals die zich vaak uit bij vrouwen, zodat dit herkenning kan opleveren voor de patiënt. Ook kan er op deze manier gericht naar handvatten gezocht worden om a) dit inleven en communiceren te verbeteren, b) ermee om te gaan dat dit inleven en communiceren moeilijk gaat en misschien niet verbeterd kan worden (of er meer op a of op b ingezet gaat worden zal per patiënt verschillen). Dit is een onderdeel van de klacht die minder vaak bij mannen aangetroffen wordt, waardoor dit onderdeel in de psychoeducatie en de verdere behandeling/begeleiding minder bij mannen aan bod hoeft te komen.