H5 Psychoanalytische benadering Flashcards

1
Q

Wat is psychoanalyse?

A

Geheel van opvattingen die een eenheid vormen omdat ze zijn gebaseerd op psychoanalytische theorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het fenomeen lapsus, bedacht door Freud?

A

Handeling waarvan het beoogde doel niet wordt bereikt doordat onbewuste motieven tussenbeider komen. Bijv. Faalhandeling (= Freudian slip)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar gebruikte Freud de term censuur voor?

Hoe kan het onderbewuste wel tot uitdrukking komen?

A

Het mechanisme dat verhindert dat bepaalde wensen, gevoelens of gedachten bewust worden.

Alleen na vervorming door de censuur kan wat onbewust is tot uitdrukking komen (dromen, lapsus, het symptoom).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom spreekt Freud van het dynamisch onderbewsute?

A

Vanwege het krachtenspel tussen conflictueuze innerlijke krachten (e.g. verlangen en verbod).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tussen welke 2 geheugensystemen kan in de neurocognitieve geheugentheorie onderscheid worden gemaakt?

A
  1. Explicite: pas alter, verbaal uit te drukken

2. Impliciete: vanaf geboorte, niet verbaal uit te drukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is overdracht?

A

Overdracht is de manifestatie van onbewuste processen van de cliënt in diens houding naar de behandelaar. Het is dus een belangrijk kanaal waarlangs de onopgeloste problematiek van de cliënt zich kan uiten. Onverwerkte verlangens of fantasieën die betrekking hebben op andere personen worden dan als het ware geprojecteerd op de relatie met de therapeut en zodoende vaak met grote intensiteit herbeleefd door de cliënt. De woede tegenover ouders die emotioneel afwezig waren in de kinderjaren, kan zich dan bijvoorbeeld plots tegen de therapeut keren. Of een heimelijke liefde die jaren verdrongen is, uit zich dan in verliefdheid op de therapeut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is tegenoverdracht?

A

Overdracht kan zich ook manifesteren in tegenovergestelde richting, in die zin dat onbewuste processen van de therapeut zich manifesteren in diens houding naar de cliënt. In dat geval spreken we van tegenoverdracht. Oorspronkelijk werd dit gezien als een gevaar voor het therapeutisch proces, omdat het zou gaan om onopgeloste problematiek van de therapeut. Wanneer dat het geval is dient tegenoverdracht inderdaad vermeden te worden, en zou de therapeut deze problematiek elders moeten verwerken. Maar tegenwoordig wordt ook benadrukt dat tegenoverdracht met name een reactie kan zijn op de problematiek van de patiënt. In dat geval vervult de tegenoverdracht een belangrijke signaalfunctie in het therapeutisch proces omdat de mate van tegenoverdracht dan bijvoorbeeld een indicatie is van de ernst van de pathologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is driftpsychologie?

A

Heeft betrekking op het denkbeeldige overgangsgebied tussen lichaam en de psyche. Driften hebben een lichamelijke bron en oefenen een psychische kracht uit die pas tot rust komt als ontlading is bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Freud dacht dat verdrongen herinneringen aan XXX XXX in de kindertijd de oorzaak van XXX klachten was. Hiermee benadrukte hij dat XXX XXX XXX vaak belangrijker zijn dan XXX XXX XXX. Vanaf 1920 hebben seks en agressie - in de XXX XXX - een gelijke status.

A
  1. seksuele verlangens
  2. psychische
  3. innerlijke psychische processen
  4. feitelijke externe gebeurtenissen
  5. duale driftheorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Volgens Freud leiden driftmatige gevoelens tot fase-gebonden activiteiten, waarbij een ‘object’ wordt gezocht om tot bevrediging te komen. De driften worden beïnvloed door externe werkelijkheid, zoals socialisatie en opvoeding.

Beschrijf de 4 fasen.

A
  1. Orale fase (0-1 jaar): honger, verzadigd worden, exploratiedrift, mond belangrijk
  2. Anale fase (1-3 jaar): beheersen van anale sluitspier, vasthouden, controleren
  3. Fallisch-oedipale fase (3-5 jaar): genitaliën, geslachtsverschil, oedipuscomplex (positief = ander geslacht, negatief = zelfde geslacht), driehoeksrelatie
  4. Latentiefase (5-12 jaar): stilstand van seksuele ontwikkeling, ontwikkeling van intellectuele functies, eindigt met pubertijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zijn het afgeweerde en de afweer bewust of onbewust volgens Freud?

A

Beide onbewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In het structurele model van persoonlijkheid maakt Freud onderscheid tussen XXX, XXX en XXX. Conflicten tussen deze drie onderling of met de buitenwereld leiden tot XXX. Dus XXX is het motief voor afweer.

A
  1. Ego
  2. Id
  3. Superego
  4. Angst
  5. Angst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In het structurele model van persoonlijkheid van Freud is XXX deels bewust en deels onbewust, en bemiddelt tussen de aanspraken van XXX, de bevelen van het XXX, en de eisen van de XXX.

A
  1. het Ego
  2. het Id
  3. het Superego
  4. Externe wereld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In het structurele model van persoonlijkheid van Freud is XXX de driftmatige motor, oftewel de psychische energie van de persoon. XXX is ongestructureerd en onbewust, en alleen gericht op XXX.

A
  1. het Id
  2. Het Id
  3. Spanningsreductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In het structurele model van persoonlijkheid van Freud functioneert XXX als geweten en zelfkritiek, en komt tot stand door XXX van verboden, geboden en idealen van ouders. XXX is deels bewust en deels onbewust.

A
  1. het Superego
  2. internalisering
  3. Het Superego
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afweermechanismen worden bedient door het XXX volgens het structurele model van de persoonlijkheid van Freud.

Wat is hun doel?

Noem 5 voorbeelden?

A
  1. Ik
  2. Beschermen tegen oplopende angst en dreigende desintegratie
    • Regressie: terugval naar eerder doorgemaakt stadium.
      - Reactievorming: onacceptabele wens of impuls ingezet in tegendeel (slordig > net)
      - Projectie: eigen impulsen/gedachten/gevoelens toeschrijven aan anderen
      - Rationalisering: gedrag/gevoelens/motieven fraaier en verstandiger voorstellen
      - Ontkenning: wensen/gedachten/gevoelens tot uitdrukking gebracht en spontaan weer teruggenomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat stelt de objectrelatiepsychologie (Ronald Fairbairn)?

A

Dat mensen vanaf hun eerste levensdagen relationeel georiënteerd zijn en dat relationele ervaringen in de vroege kindertijd de basis leggen voor de innerlijke structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het primitieve afweermechanisme splitsing (Melanie Klein)?

A

Zorgt ervoor dat het goede niet aan het slechte kapot gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de paranoïde-schizoïde positie?

Wanner zou een kind van deze positie naar de depressieve positie gaan?

A

De paranoïde-schizoïde positie verwijst naar de angst om te worden achtervolgd door de slechte ander, splitsing en een manier van in de wereld staan die vooral bij stress kan domineren.

Als het beseft dat de slechte en goede moeder niet verschillende personen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Margareth Mahler bedacht de separatie-individuatietheorie. Welke 4 overlappende fasen onderscheidde ze?

A
  1. Differentiatiefase (5-10 maanden): Onderscheid tussen verschillende personen, ontstaan van stranger anxiety
  2. Practicing fase (10-15 maanden): ontwikkeling van motoriek, eigen wil, exploratie van omgeving, ‘love affair with the world’.
  3. Fase van reprochement (16-24 maanden): besef van kwetsbaarheid, grotere separatie angst, dichtbij maar ook afstand van moeder
  4. Ojectieconstantie (vanaf 3e jaar): beeld van moeder wordt vastgehouden, ook als ze fysiek afwezig is of als het in zijn behoeften wordt gefrustreerd.
21
Q

In ‘goed-genoeg ouderschap’ van Winnicott, creëert de moeder een XXX waarin het kind zich veilig en vastgehouden voelt. Goed-genoeg ouderschap is een voorwaarde voor de ontwikkeling van de XXX. Bij symptomen als depressie, twijfel en angst kan problematiek van een XXX.

A
  1. Holding environment
  2. True self
  3. False self
22
Q

Hoe verschilt projectieve identificatie (Klein) van projectie (2x)?

Wat is hierbij containment?

A
  1. In omvang van het geprojecteerde
  2. Nauwe relatie met het geprojecteerde blijft bestaan

Containment is het proces waarin de moeder de prikkeltoestanden van het kind verdraagt en in een verwerkte vorm teruggeeft. De moeder is als het ware een container voor de sensaties die haar kind niet kan verwerken.

23
Q

Otto Kernber sloeg een brug tussen de XXX-, XXX- en XXXpsychologie.

Welke 3 persoonlijkheidsorganisaties onderscheidde hij? Noem bij elk de identiteit, afweer en realiteitstoetsing.

A
  1. Drift
  2. Ego
  3. Object-relatie
  4. Neurotisch
    I; geïntegreerd, coherent, stabiel
    A: rijp
    R: intact
  5. Borderline
    I: diffuus
    A: primitief
    R: intact
  6. Psychotisch
    I: onsamenhangend
    A: primitief
    R: gestoord
24
Q

Wat is identiteit?

A

Vermogen om zichzelf en belangrijke anderen op een geïntegreerde en emotionele betekenisvolle wijze waar te nemen en te ervaren.

25
Q

Kernberg ontwikkelde de Transference-Focused Psychotherapy.
Wat is het doel?
Welke houding neemt de therapeut aan?

A

Doel: integratie van de gesplitse zelf- en objectiepresentaties bij de borderline organisatie.

Houding: blijft empathisch meekijken naar hoe de patiënt de relatie ervaart (geen vijand).

26
Q

Wat is zelfpsychologie?

A

Richt zich op hoe externe relaties nodig zijn voor het ontwikkelen en in stand houden van de samenhang van het zelf (zelfcohesie), de stabiliteit van het zelf in de tijd (zelfcontinuïteit) en de affectieve kleur van het zelfgevoel (zelfwaardering).

27
Q

Welke 2 soorten narcisme zijn er volgens Freud?

A
  1. Primair narcisme: libido is op zichzelf gericht, pas later objectlibido
  2. Secundair narcisme: zware depressie en psychose zorgt ervoor dat libido van anderen losraakt en massaal teruggetrokken is op het Ik
28
Q

Wat is narcisme?

A

Omvat alle psychische activiteiten die zijn gericht op het ontwikkelen en handhaven van de zelfcohesie, zelfcontinuïteit en zelfwaardering.

29
Q

Welke 2 vormen van overdracht zijn er volgens Kohut?

In beiden gevallen functioneert de therapeut als …

A
  1. Spiegeloverdracht: cliënt wil dat de therapeut hem bevestigt en bewondert
  2. Idealiserende overdracht: therapeut wordt beleefd als sterk almachtig figuur.

Zelfobject: verlengstuk van cliënt.

30
Q

Bowlby introduceerde de theorie over de gehechtheidsontwikkeling.
Wat is het doel hiervan?

De kwaliteit van vroege gehechtsheidsrelaties beïnvloedt de ontwikkeling van XXX.

A

Fysieke veiligheid van de pasgeborene, en later een gevoel van emotionele nabijheid van primair verzorger.

Interne werkmodellen: verwachtingen over het doen en laten van gehechtheidspersonen en de eigen reacties daarop.

31
Q

Ainsworth bestudeerde 4 geheichtheidsstrategieën. Wat zijn deze?

A
  1. Veilig gehecht: autonoom, positieve betekenis aan gehechtheidsrelaties
  2. Onveilig-gereserveerd: devalueert of idealiseert gehechtheidsrelaties, vermijd intimiteit
  3. Onveilig-gepreoccupeerd: aanklampend in gehechtheidsrelaties, verward door emoties
  4. Onverwerkt-gedesorganiseerd: geen coherent levensverhaal, vroege traumatisering.
32
Q

Wat is memtalliseren?

Wanneer ontwikkelt een kind dit?

Moeder spiegelt het kind. Hoe moet ze dit doen? Hoe wordt dit genoemd?

A

Besef dat eigen doen en laten en dat van anderen wordt gemotiveerd door innerlijke toestanden.

eerste 4-6 jaar.

Accuraat maar niet letterlijk. Dit marked mirroring maakt het kind duidelijk dat de emotie van hemzelf is.

33
Q

Wat zijn 3 niet-mentaliserende modi?

A
  1. Teleologisch: waarneembare fysieke feiten, minding the body
  2. Letterlijk (equivalent): innerlijke werkelijkheid = externe werkelijkheid
  3. Alsof (pretend): geen connectie met werkelijkheid, alles is onecht
34
Q

Bij welke doelgroep wordt metnalisation-based treatment (MBT) gebruikt?

Wat is het doel?

A

Bij mensen met borderline en bij andere vormen van persoonlijkheidspathologie

Het doel is om samen met de cliënt te begrijpen wat er in de cliënt omgaat, en om zoveel mogelijk in het hier en nu te werken.

35
Q

Welke 2 vormen van persoonlijkheidspsychologie onderscheidt het psychoanalytische denken?

A
  1. Conflictpathologie: symptoomstoornissen en persoonlijkheidspathologie worden begrepen vanuit onbewuste conflicten en motieven.
  2. Ontwikkelpathologie: symptoomstoornissen en persoonlijkheidspathologie worden begrepen vanuit tekorten in de persoonlijkheidsontwikkeling, en met name door gebrek aan emotionele afstemming tussen primaire omgeving en het kind tot 4e levensjaar
36
Q

Op welke 3 dimensies variëren psychoanalytische behandelvormen?

Wat is het doel (2x)?

A
  1. Inzichtgevend-steunend
  2. Kortdurend-langdurend
  3. Hoog frequent - laag frequent

Doel:

  • vermindering van klachten en symptomen
  • verbetering van de kwaliteit van leven via versterking van de innerlijke weerbaarheid middels persoonlijkheidsverandering.
37
Q

Waarmee wordt in een stepped care-model mee begonnen?

A

Kortdurende therapie.

Meeste patiënten vinden het te kort, 40% wil follow-up.

38
Q

Hoe ziet Freud de scheiding tussen het bewuste en onbewuste en welke plaats bezetten daarin onze driften?

A

Bij Freud is de grens tussen bewust en onbewust psychologischer dan in de cognitieve benadering. Volgens hem wordt ons gedrag weliswaar soms mede gestuurd door bewuste overwegingen, maar voor het overgrote deel wordt ons gedrag gestuurd door motieven die buiten ons bewustzijn liggen, en dat zijn niet, zoals in de cognitieve benadering impliciete varianten van onze bewuste overwegingen. Dat onbewuste is bij Freud een dynamische, duistere draaikolk van instincten en onderdrukte verlangens.

Onze driften spelen daarin een centrale rol. Zij hebben betrekking op instinctieve menselijke behoeften die lichamelijk verankerd zijn en psychische druk uitoefenen tot zij langs een of andere weg tot ontlading komen. Hierbij gaat het vaak om seksuele verlangens, maar ook om agressieve impulsen en andere drijfveren die sociaal ongepast zijn. Omdat al die driften tot ongepast gedrag leiden onderdrukken we ze in ons onderbewuste, wat kan leiden tot allerlei intrapsychische conflicten die zich uiten in neurosen.

39
Q

De oorspronkelijke driftpsychologie van Freud bevat een paradoxale veronderstelling, welke is dat?

A

Het paradoxale van deze theorie is dat we deze ongepaste impulsen onderdrukken in ons onbewuste, maar daarvoor moeten we wel weten dat ze er zijn en dat ze ongepast zijn, en dus moeten ze bewust zijn. Op een of andere manier weten we dus wat we niet mogen weten zodat we het toch niet weten. Maar dat kan natuurlijk niet. We kunnen niet iets weten en tegelijkertijd toch niet weten.

40
Q

Hoe loste Freud deze paradox op, en hoe nuanceerde hij daarmee zijn model van de persoonlijkheid?

A

Om dit probleem op te lossen ontwikkelde Freud het model van de egopsychologie, waarmee hij de afweer van verboden impulsen verplaatste naar het Ego. Dat Ego is een soort onderhandelaar die voortdurend bemiddelt tussen de ongestructureerde driften van het Id, de geïnternaliseerde waarden en idealen van het Superego, en de buitenwereld. Doordat het deels bewust en deels onbewust opereert, kan het Ego deze onderhandeling voor het grootste deel voeren zonder dat we daar erg in hebben, en afweermechanismen inzetten om impulsen te onderdrukken voordat ze doordringen in het bewustzijn.

41
Q

Na Freud hebben zich vele varianten van de psychoanalyse ontwikkeld. Deze kenmerken zich vrijwel allemaal door een verdere nuancering van het oorspronkelijke model van conflictueuze driften en normen. In het boek wordt een aantal van deze recentere perspectieven besproken. Elk heeft zo zijn eigen opvattingen over de herkomst van onze persoonlijkheidsstructuur, en dus de stoornissen die daarin kunnen optreden.

Geef een beknopt overzicht van de recente varianten. (3x).

Wat is de overeenkomst?

A
  1. Objectrelatiepsychologie
    Volgens de objectrelatiepsychologie is het primaire doel van de mens het zoeken en vinden van de ander. Mensen zijn vanaf de geboorte relationeel georiënteerd en leggen in de kinderlijke relationele ervaringen een basis voor hun persoonlijkheid. In de voortdurende interactie met primaire verzorgers ontwikkelt het kind voorstellingen over het zelf, de ander en de relatie tussen die twee. Objectrelatiepsychologie is dan ook vooral gericht op behandeling van persoonlijkheidsstoornissen waarbij het moeilijk is om eenheid in de eigen identiteit te ervaren, en de grens tussen de eigen identiteit en die van de ander te bewaken. Voorbeelden daarvan zijn borderlinestoornis en psychotische stoornis.
  2. Zelfpsychologie
    De zelfpsychologie is nauw verwant aan de objectrelatiepsychologie maar gaat nog een stap verder in haar opvattingen over de manier waarop het zelf geformeerd wordt via externe relaties. Daarbij wordt de aandacht gericht op de interne samenhang en stabiliteit van het zelf, en het affect dat de cliënt daaraan koppelt. De zelfpsychologie is daarom met name gericht op de behandeling van narcistische persoonlijkheidsstructuren, met een sterke focus op ontwikkeling en handhaving van de eigen identiteit.
  3. Gehechtheidspsychologie
    Ook in de gehechtheidspsychologie is de relatie met de ander het centrale thema. De hechting met primaire verzorgers levert in eerste instantie fysieke veiligheid, maar daarna vooral emotionele nabijheid. De kwaliteit van deze relaties is bepalend voor het interne werkmodel later in het leven. Via een gezonde relatie met de primaire verzorgers kan het kind leren om zijn eigen innerlijke wereld te onderscheiden van die van de ander en van de buitenwereld. Is dit niet goed ontwikkeld, dan wordt het ook later moeilijk om stabiele relaties met anderen aan te gaan. In therapie kan de therapeut dan een dergelijke veilige gehechtheidsrelatie bieden, zodat dat innerlijke werkmodel alsnog ontwikkeld kan worden.

In vergelijking met de drift- en egopsychologie van Freud is het vooral opvallend dat deze recentere benaderingen allemaal gaan over het formeren van een geïntegreerde identiteit en van daaruit het aangaan van relaties met de wereld. Het gaat dus veel meer over de sociale ontwikkeling dan over de seksuele ontwikkeling en de intrapsychische conflicten die daardoor opgeroepen werden.

42
Q

pvallend aan de psychoanalytische benadering is dat zij niet zozeer gericht is op het bestrijden van specifieke neurotische stoornissen, zoals depressie of angst, maar meer gericht lijkt op een meer generieke probleemaanpak.

Wat is over het algemeen het doel van psychoanalytische therapie?

A

Het algemene doel van de psychoanalytische behandelvormen is vermindering van klachten en symptomen en verbetering van de kwaliteit van leven. Dit doel wordt echter niet nagestreefd door directe behandeling van klachten en symptomen, maar indirect door versterking van de persoonlijkheidsstructuur. Daarbij zijn twee typen pathologie te onderscheiden waarop geconcentreerd wordt: conflictpathologie en ontwikkelingspathologie.

43
Q

Er wordt in de psychoanalytische therapie onderscheid gemaakt tussen twee specifieke typen van pathologie. Welke typen zijn dat, en wat zijn de belangrijkste verschillen tussen beide typen en de manier waarop ze behandeld worden?

A

In geval van conflictpathologie worden stoornissen begrepen als het gevolg van onbewuste conflicten tussen motieven en geïnternaliseerde waarden. Meestal ontstaan dergelijke intrapsychische conflicten al in de vroege kindertijd. Conflictpathologie wordt meestal behandeld met zogenaamde inzichtgevende, duidende interventies, waarbij de therapeut de cliënt tot inzicht in zijn persoonlijkheidsstructuur leidt, via duiding van de uitingen van de cliënt.

In geval van ontwikkelingspathologie worden stoornissen begrepen vanuit tekorten in de persoonlijkheidsontwikkeling, met name door een gebrekkige emotionele afstemming tussen de client en diens primaire sociale omgeving. Ook hierbij gaat het vaak om problematiek die al in de vroege kindertijd is ontstaan. Ontwikkelingspathologie wordt meestal behandeld met zogenaamde steungevende interventies, waarbij de therapeut de cliënt een betrouwbaar platform biedt om de ontwikkeling van psychische functies weer op gang te brengen, om zodoende tot een beter intern werkmodel van de sociale wereld te komen.

44
Q

Projecteer de scheiding tussen deze twee typen pathologie op de verschillende therapeutische benaderingen die in het hoofdstuk aan de orde zijn? Wat valt u dan op?

A

Dit onderscheid tussen conflict- en ontwikkelingspathologie lijkt grotendeels te overlappen met het onderscheid tussen klassieke drift- en egopsychologie enerzijds, en de recentere benaderingen anderzijds. Dit wil echter niet zeggen dat de behandeling van conflictpathologie achterhaald is. In het boek wordt immers ook benadrukt dat een goede behandeling altijd facetten van beide benaderingen bevat.

45
Q

Is de ontwikkeling van een focus op intrapsychische conflicten naar een focus op relationele ontwikkeling, ook te herkennen in de manier waarop naar overdracht wordt gekeken?

A

De opvattingen over overdracht en tegenoverdracht, zijn in de loop van de jaren dan ook met de psychoanalyse meeontwikkeld. Tegenwoordig wordt er bijvoorbeeld van uitgegaan dat de therapeut niet enkel een object is waarop verdrongen emoties overgedragen worden; de interactie met de therapeut draagt ook bij aan het creëren van nieuwe emoties, nieuwe vormen van contact leggen, nieuwe interne werkmodellen. In de relatie met de therapeut kan de cliënt ervaren dat er in een relatie andere, nieuwe vormen van voelen, denken en handelen mogelijk zijn. Overdracht gaat dus allang niet meer alleen over het tot uiting komen en duiden van conflictpathologie, maar ook over ondersteuning bij het oplossen van ontwikkelingspathologie.

46
Q

Een verschil tussen de egopsychologie en de klassieke psychoanalyse van Freud is dat egopsychologen

  1. meer nadruk leggen op het vermogen om driften en geweten op elkaar af te stemmen.
  2. de ontwikkeling van de persoonlijkheid beschrijven als een opeenvolging van fasen die de persoon in vaste volgorde doorloopt.
  3. het accent verleggen naar de bewuste driftmatige aspecten van het psychisch functioneren.
  4. veronderstellen dat de ontwikkeling van de persoonlijkheid pas in de puberteit is afgerond.
A
  1. meer nadruk leggen op het vermogen om driften en geweten op elkaar af te stemmen.
47
Q

Welke factoren of processen spelen een centrale rol in objectrelatietheorieën?

  1. individuatie en separatie
  2. hechting en ego-integriteit
  3. intimiteit en isolement
  4. identiteit en generativiteit
A
  1. individuatie en separatie
48
Q

Wat is het verschil tussen positieve en negatieve overdracht?

A

Positieve (tegen-)overdracht is de projectie van een ideaalbeeld op de ander en negatieve (tegen-)overdracht is de projectie van een vijandig, misprijzend, afwijzend beeld op de ander.

49
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen over psychoanalytische opvattingen van psychopathologie

I Het onderscheid tussen patiënten met een psychische stoornis, mensen met neurotische trekjes en ‘normale’ mensen is volgens de klassieke psychoanalyse slechts gradueel.
II In tegenstelling tot de latere objectrelatietheoretici zocht Freud de oorzaken van psychische stoornissen vooral in problemen in de pre-oedipale fasen.

A

Alleen I is juist.