H23 Neurocognitieve stoornissen Flashcards

1
Q

Wat zijn neurocognitieve stoornissen (NCS)?

Waar leiden NCS toe?

A

Stoornissen in de cognitieve functies als gevolg van een hersenziekte of een ongeval.

Defecten in het cognitieve functioneren (geheugenstoornissen, waarnemingsstoornissen, taalstoornissen of een onvermogen om plannen te maken, te organiseren of voorwerpen te herkennen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn voordelen van het loslaten van de term dementie in de DSM-V?

A
  • Minder stigma
  • Ook toepasbaar voor jonge mensen
  • Beschrijft beter de onderliggende pathologie en etiologie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tussen welke 2 typen NCS maakt de DSM-V onderscheid? Wat zijn de 3 kenmerken van uitgebreide NCS?
Wat is het verschil tussen de 2?

A
  1. uitgebreide NCS:
    - aanwijzingen voor een duidelijke cognitieve achteruitgang in 1 of meer domeinen, op basis van zorgen van de betrokkene/bekende/arts
    - duidelijke beperking in cognitieve prestaties
    - Duidelijke belemmeringen in het dagelijks functioneren
  2. Beperkte NCS:

Zitten op hetzelfde spectrum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een mild cognitive impairment (MCI?)

Is het een ziekte?

A

Prodromale stadium van dementie waarbij er sprake is van subtiele veranderingen in cognitie en gedrag.

Nee, het typeert een klinisch beeld waarbij een verhoogd risico bestaat op dementie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Is dementie een synoniem voor Alzheimer?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kenmerkt Alzheimer?

A
  • Degeneratie van neuronen en synapsen in de hippocampus (declaratief geheugen) en temporaalschors (ventrikels)
  • Beta-amyloide (plaques) zijn verlaagd
  • Tau (tangles, neurofibrillaire knopen) zijn verhoogd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kenmerkt vasculaire cognitieve stoornis?

Welke hersendelen worden vaak getroffen?

A
  • vasculaire hersenschade: eenmalig acuut en groot, reeks kleinere infarcten of geleidelijk progressieve schade leidend tot witte stof afwijkingen

Diepe, subcorticale delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kenmerkt frontotemporale neurocognitieve stoornis?

Waar kan het zich in uiten?

Wanneer uit het zich?

A

Neurodegeneratieve schade aan frontale en temporale hersenschors

Gedragsproblemen en persoonlijkheidsveranderingen of in progressieve taalstoornissen

Relatief vroeg: voor 65e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat kenmerkt neurocognitieve stoornis met Lewylichaampje?

Waar bestaat het ziektebeeld uit?

A

Draadvormige insluitsels van eiwithoudend materiaal in afstervende zenuwcellen.

Fluctuaties in cognitief functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kenmerkt NCS door de ziekte van Parkinson? 6x

Waar komt het vaak mee voor?

A
  • Rusttremor in de handen
  • Beweginsarmoede- en traagheid
  • Maskergelaat (verminderde activiteit van mimiekspieren)
  • Geheugenproblemen in het terughalen van info
  • Hallucinaties
  • Wanen

Dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kenmerkt NCS door traumatisch hersenletsel (THL)?

Waardoor ontstaat het?

Hoe wordt de ernst bepaald?

A

Bewustzijnsverlies gevolgd door posttraumatische amnesie PTA

Contusio of contre-coup contusio

Door de duur van het bewustzijnsverlies en PTA:
licht = minder dan 30 min bewustzijns verlies en minder dan 24 u PTA
Ernstig = meer dan 24 u bewustzijnsverlies en meer dan 8 dagen PTA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kenmerkt NCS door middel/medicatie? 4x

Wat veroorzaakt het?

Wat kan ontstaan bij langdurig alcoholmisbruik? Welke 2 typen geheugen zijn daarbij aangetast?

A
  • Problemen met executieve functies
  • complexe aandacht
  • mentaal tempo
  • Leren en geheugen

Langdurig gebruik van middelen of medicatie

Korsakoff
Anterograad en retrograad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kenmerkt NCS door een hiv-infectie? 4x

Hoeveel % van de hiv-patienten heeft beperkte NCS? En hoeveel uitgebreid?

A
  • Traagheid in deneken
  • Problemen met complexe aandacht
  • Beperkingen in het executieve functioneren
  • Geheugenbeperkingen

Beperkt: 25%
Uitgebreid: 5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kenmerkt NCS door prionziekte?

Hoe ontstaat het?

A
  • Sluipend begin en snelle progressie van neurocognitieve en motorische symptomen, zoals myoclonus en ataxie

Vorming abnormale eiwitten waarbij zenuwcellen afsterven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kenmerkt de ziekte van Huntington?

Van welke aard zijn de eerste verschijnselen vaak?

Wanneer manifesteren de eerste verschijnselen zich?

Is het erfelijk?

A
  • Ernstige motorische, cognitieve en gedragsproblemen

Eerste verschijnselen zijn vaak motorisch van aard

Manifesteren tussen 30e en 40e levensjaar.

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het proces van classificatie bij cognitieve stoornissen? 6x

A
  1. Normale cognitie?
  2. Delirium?
  3. Welk soort delirium?
  4. Mild of major NCS?
  5. Etiologie?
    6 Met/zonder gedragsstoornissen?
17
Q

Wat is belangrijk bij de diagnostiek van cognitieve en gedragsstoornissen als gevolg van hersenschade?

A

Heteroamnese

18
Q

Wat zijn de 6 cognitieve domeinen die de DSM-V beschrijft waarbinnen stoornissen kunnen optreden?

Wat voor soort tests worden hiervoor gebruikt?

A
  1. Complexe aandacht
  2. Executieve functies
  3. Leren en geheugen
  4. Taal
  5. Perceptieve en motorische functies
  6. Sociaal-cognitieve functies

Bed-side tests

19
Q

Wat zijn de 2 doelen van neuropsychologisch onderzoek?

A
  1. Het vaststellen van de ernst en omvang van de neurocognitieve stoornissen
  2. Op basis hiervan behandel en begeleidingsadviezen uitbrengen
20
Q

Uit welke 2 delen bestaat NPO?

A
  1. Anamnese en heteroanamnese waarin persoonlijkheidsfactoren en de ontwikkeling van klachten en symptomen in kaart worden gebracht
  2. De afname van genormeerde neuropsychologische tests en intelligentietests
21
Q

Welke domeinen bestrijken NPO’s?

A
  1. Executieve functies
  2. Geheugen en leren
  3. Aandacht
  4. Denksnelheid
  5. Complexe visuele en auditieve waarneming
  6. Motoriek en praxis
  7. Taalbegrip en expressie
22
Q

Welke curatieve geneesmiddelen zijn er voor cognitieve stoornissen of beperkingen als gevolg van hersenschade of aandoeningen?

A

Die zijn er niet.

23
Q

Wat voor zorg krijgen mantelzorgers?

A

Bijv. voorlichting over ziektebeeld
Aanleren of versterken van copingvaardigheden
Vergroten van sociale steun via bijv. lotgenotencontact

24
Q

Wat voor behandeling is er voor NCS?

A

Vaak wordt cognitieve functietraining gedaan, maar dit leidt niet tot herstel, mogelijk allen tot versterking

25
Q

Waar kan cognitieve stimulering bij dementie uit bestaan? 3x

A

Realiteitsorientatie
Verbeteren van cognitief functioneren
Errorless learning

26
Q

Waarom is de diagnose MCI een kansuitspraak?

Wat moet worden voorkomen?

A

Kans van 30-40% om binnen 3-5 jaar dement te zijn.

Dat client en familie te veel gaan letten op geheugenfalen.

27
Q

De amyloïd-hypothese is de meest gangbare verklaring voor de neurodegeneratie bij de ziekte van Alzheimer. Wat houdt deze hypothese precies in?

A

De amyloïd-hypothese gaat ervan uit dat een overproductie van het eiwit amyloïd in de hersenen de belangrijkste oorzaak van de ziekte van Alzheimer is. Hierbij wordt verondersteld dat een overproductie van het amyloïdeiwit in de hersenen uiteindelijk leidt tot schade aan het tau-eiwit en verlies van neuronen en synapsen.
Een van de manieren waarop de hersenen amyloïde-ß (en tau-eiwit) afbreekt, is door het op te ruimen via het hersenvocht. Onderzoek suggereert dat een daling van het niveau van amyloïde-ß en een stijging van het niveau van tau-eiwit in het hersenvocht een voorsymptoom van de ziekte van Alzheimer kan zijn.

28
Q

In de klinische praktijk van neurocognitieve stoornissen wordt vaker gekozen voor compensatoire trainingen dan voor cognitieve functietrainingen. Geef in eigen woorden aan wat een compensatoire training is.

A

Een compensatoire training is een training waarbij geen herstel van de cognitieve functies wordt nagestreefd. De trainingen zijn gericht op het zo veel mogelijk verminderen van de directe beperkingen van de stoornis en dus niet zo zeer op het verminderen van de stoornis zelf. De cliënt krijgt mentale strategieën aangeleerd of leert bepaalde hulpmiddelen te gebruiken waarbij gebruik wordt gemaakt van de nog wel intacte functies en mogelijkheden van de cliënt. Zo kan de cliënt bijvoorbeeld bij het bereiden van maaltijden, waar een zekere mate van tijdsdruk aanwezig is, een stappenplan doorlopen om zo veel mogelijk controle te houden op de taakuitvoering.

29
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende drie stellingen over biologische aspecten van neurocognitieve stoornissen door de ziekte van Alzheimer.

I Mensen die lijden aan de ziekte van Alzheimer, vertonen kenmerkende afwijkingen in de hersenen, met name in de hippocampus en de temporaalschors.
II Bij mensen met de ziekte van Alzheimer is sprake van een tekort aan de neurotransmitter acetylcholine.
III Plaques en tangles worden bij mensen met de ziekte van Alzheimer slechts in zeer beperkte mate gevonden.

I en II zijn beide juist.
I, II en III zijn juist.
Alleen I is juist.
II en III zijn juist.

A

I en II zijn beide juist.

30
Q

Welke van de onderstaande symptomen is niet kenmerkend voor neurocognitieve stoornissen met lewylichaampjes?

parkinsonistische kenmerken
ontremd gedrag
recidiverende visuele hallucinaties
uitgesproken variaties in bewustzijn en aandacht

A

ontremd gedrag

31
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen over de neurocognitieve stoornis door de ziekte van Parkinson.

I De ziekte van Parkinson wordt veroorzaakt door celverlies in de substantia nigra.
II Bij mensen met de ziekte van Parkinson worden lewylichaampjes aangetroffen.

I en II zijn onjuist.
Alleen II is juist.
Alleen I is juist.
I en II zijn juist.

A

I en II zijn juist.

32
Q

Welke uitspraak over neurocognitieve stoornissen als gevolg van een prionziekte is juist?

Typisch voor de prionziekte is dat de concentratie bèta-amyloïd in het hersenvocht is verlaagd.
Typisch voor de prionziekte is dat de concentratie tau-eiwit in het hersenvocht is verhoogd.
De ziekte van Creutzfeldt-Jakob is een bekende prionziekte.
Het Korsakovsyndroom is een bekende prionziekte.

A

De ziekte van Creutzfeldt-Jakob is een bekende prionziekte.

33
Q

Welke van de uitspraken over een frontotemporale neurocognitieve stoornis is onjuist?

Deze stoornis kent twee klinische varianten, een gedragsvariant (gedragsproblemen) en een persoonlijkheidsvariant (persoonlijkheidsveranderingen).

Symptomen van deze stoornis kunnen lange tijd aangezien worden voor werk- relatie- of levensfaseproblemen.

Deze stoornis begint veelal voor het 65e levensjaar.

Deze stoornis is vooral het gevolg van neurodegeneratieve schade aan de frontale en temporale hersenschors.

A

Deze stoornis kent twee klinische varianten, een gedragsvariant (gedragsproblemen) en een persoonlijkheidsvariant (persoonlijkheidsveranderingen).