H22 Dissociatieve stoornissen Flashcards

1
Q

Kenmerken dissociatieve stoornissen?

Wat zijn de kernsymptomen?

A

Verstoring in de normale integratie van bewustzijn, geheugen, emotie, identiteit of gedrag.

  • Depersonalisatie
  • Derealisatie
  • Dissociatieve amnesie
  • Fugue (zweven of gericht reizen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pierre Janet bedacht het concept dissociatie. Wat houdt dit in?

A

Proces waarbij van buiten de persoon komende bedreigende of traumatische invloeden vanwege hun overweldigende karakter niet in de herinnering worden geïntegreerd, maar als afgesplitste bewustzijn kernen kunnen voortbestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Freud beschreef het concept verdringing. Wat houdt dit in?

A

Proces waarbij vanuit de persoon zelf afkomstige agressieve of seksuele impulsen worden afgeweerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ernest Hilgard beschreef cognitief functioneren als…

Hij ontwikkelde ook de neodissociatietheorie. Wat houdt dit in?

A

een reeks parallelle processen waarbij hiërarchie bestaat: de executive ego stuurt de subsystemen aan.

Dissociatie is een verstoring van de normale hierarchie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer treed dissociatie vooral op?

Welke 2 functies kan het hebben?

A

Bij stressvolle of traumatiserende omstandigheden

Beschermend (pijn onderdrukkend)
Belemmerend (afleidend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar komt acute derealisatie of depersonalisatie bij voor?

En in welke vorm?

A

Bij een bedreigende situatie

Freezing, waarbij slachtoffers niet vluchten en ongevoelig worden voor pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Met welke instrumenten worden dissociatieve symptomen vastgesteld? 2x

A
Dissociative experience scale (DES)
Dissociation questionnaire (DIS-Q)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Heeft de dispositie tot dissociatieve stoornissen een erfelijk component.

Wat is de prevalentie van depersonalisatie bij oorlogsveteranen? En bij depressieve stoornis?

A

Ja

30%

60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de prevalentie dissociatieve stoornissen bij psychiatrische patienten?
Hoeveel % hiervan heeft een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS)?

A

8%

2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij hoeveel % van de bevolking komt terugkerende of langdurige vorm van dissociatie voor?

A

1-2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij hoeveel % van oorlogsveteranen komt amnesie voor?

Hangt ernst en duur van de traumatische ervaring samen met ernst van amnesie?

A

5-20%

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Blijft de realiteitstoetsing intact bij depersonalisatie en derealisatiestoornis?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van de depersonalisatie en derealistatiestoornis? 5x

A
  • disfunctie temporaalkwab
  • gebruik van drugs/alcohol/neurepileptische middelen
  • hevige stress
  • bedreigd voelen
  • sociale angst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar duidt een verhoogde activiteit PFC en inhibitie van limbische gebieden op bij depersonalisatie en derealisatiestoornis?

Waar zorgt dit voor? Wat draagt hier aan bij? 2x

A

Onderdrukking emoties

Buffer voor emotionele reacties, samen met noradrenaline en mate van depersonalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor wordt dissociatieve amnesie gekenmerkt?

A

Niet herinneren van persoonlijke informatie tijdens 1 of meer episoden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het mechanisme van dissociatieve anmnesie?

A
Declaratieve geheugen (expliciete geheugen) is verstuurd, terwijl het procedurele geheugen (impliciete geheugen) doorgaans intact blijft. 
Vaak komen gaten in de tijd voor, en de ervaring kan voorwerpen bezitten waarvan de ehrkomst niet bekend is. Soms treedt spontaan herstel op wanneer mensen weer in veiligheid zijn.
17
Q

Wat zijn oorzaken van dissociatieve amnesie en fugue? 3x

A
  • trauma’s
  • buitensporig alcoholgebruik
  • schedeltrauma
18
Q

Waarom is de diagnostiek van dissociatieve amnesie niet eenvoudig?

A
  1. somatische aandoeningen die ook een amnetisch beeld veroorzaken (schedeltrauma, intoxicaties, verlaagde bloedsuikergehalte, transient global amnesia, partiele epilepsie)
  2. kan onderdeel zijn van PTSS
  3. Daders simuleren vaak amnesie en helaas is deze simulatie niet te onderscheiden van amnesie
19
Q

Waaronder is dissociatieve fugue ondergebracht in de DSM-V? Waarom?

Hoelang duurt het?

A

Dissociatieve amnesie, vanwege de zeldzaamheid en de prominente rol van amnesie tijdens fugue.
Fugue komt voor bij andere aandoeningen maar is opvallender voor buitenstaanders en minder ver reizen.

Enkele uren tot maanden en gaat vanzelf over.

20
Q

Wat is de behandeling van dissociatieve amnesie? 2x

Wat is het doel van de behandeling?

A

Explorerende psychotherapie en/of hypnose

Doel: herinneringen geleidelijk re-integreren (zonder heftige emoties)

21
Q

Kenmerken dissociatieve identiteitsstoornis (DIS)

Hoe heette dit voorheen?

A
  • 2 of meer persoonlijkheidstoestanden of identiteiten die de controle over het gedrag (en de beleving) afwisselend overnemen.

Meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPS)

22
Q

Oorzaken DIS 3x

A
  • Mishandeling
  • Seksueel misbruik
  • Incest in jeugd
23
Q

Hoe wordt DIS ook wel gezien?

Wat is het verschil?

A

Vorm van chronische PTSS. De cliënten ervaren niet opnieuw traumatische ervaringen, maar vertonen aangeleerde hulpeloosheid.

24
Q

Comorbiditeit DIS 5x

A

Hoog

Depressie
PTSS
Somatisch-symptoomstoornis
Slaapstoornissen
Borderline
25
Q

Behandeling DIS

Welk fasenmodel beveelt de richtlijn aan? 3 fasen

A

Psychotherapie met exposurebehandelingen, maar nog geen RCT’s die effectiviteit kunnen aantonen.

  1. Therapeutische relatie leggen
  2. Verwerken van trauma’s en verbeteren van de integratie van identiteiten
  3. Sociale integratie
26
Q

Wat is ‘overige specifieke dissociatieve stoornissen’?

A

Restgroep in de DSM-V

Bevatten wel verschijnselen, maar voldoen niet aan de criteria. Er moet wel significant lijden zijn.

27
Q

Waardoor wordt ‘ chronische en terugkerende syndromen van gemende dissociatieve symptomen’ gekenmerkt?

A

Door identiteitsproblemen zonder amnesie en minder uitgesproken episoden van verstoring van identiteit.

28
Q

Kenmerken identiteitstoornis ten gevolge van langdurige dwang

A

Langdurige onzekerheid over identiteit als gevolg van hersenspoeling (leden van sekte) of indoctrinatie tijdens gevangenschap of marteling (terroristen)

29
Q

Kenmerken acute dissociatieve reactie op stress

A

Acute episode van uren of dagen (max 1 maand) met bewustzijnsvernauwing, depersonalisatie, derealisatie en waarnemingsstoornissen (vertraagde tijdsbeleving, macropsie, analgesie).

30
Q

Kenmerken dissociatieve trance

A

Acute verlaging van de bewustzijnstoestand (schemertoestand) of compleet verlies van contact met omgeving en ongevoeligheid voor prikkels van buiten soms gepaard met stereotiepe bewegingen

31
Q

Helmes onderscheidde 2 vormen van dissociatie. Welke?

A
  1. Onthechting: veranderde bewustzijnstoestand waarbij iemand zich los voelt van aspecten van dagelijks functioneren zoals eigen lichaam
  2. Compartementalisatie: gebrek aan integratie tussen mentale systemen zoals geheugen en identiteitsbesef
32
Q

Wat zijn recovered memories?

Waar wordt het vaak mee in verband gebracht?

A

Hervonden herinneringen

Dissociateive stoornis. Hierover bestaat controversie

33
Q

Waarom bestaat er een controverse rondom DIS?

A

Omdat het een iatrogeen verschijnsel zou zijn (een door onkundige behandelaars uitgelokte artefact).
Mensen met dissociatieve symptomen zouden een traumatische voorgeschiedenis confabuleren en fantasy prone zijn, sterke verbeeldingskracht, veel dagdromen, fantaseren, openstaan voor nieuwe ervaringen

34
Q

Welke 2 tegengestelde verklaringen bestaan er over de etiologie van DIS?

A

Traumagerelateerde verklaring

Iatrogene fantasiemodel

35
Q

Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen een depersonalisatiestoornis en een dissociatieve- identiteitsstoornis?

A

Bij een depersonalisatiestoornis is er sprake van een vervreemding van het zelf. Gedachten, gevoelens en gedrag wordt als ‘anders’ ervaren; er is sprake van de ervaring buiten de eigen gevoelswereld of buiten het eigen lichaam te staan. Dit wordt bijvoorbeeld omschreven als ‘zich als een robot voelen’. Bij een dissociatieve-identiteitsstoornis is er sprake van meerdere persoonlijkheidstoestanden of identiteiten, die als het ware een afzonderlijk leven leiden, met een zekere mate van autonomie functioneren en de controle over het gedrag afwisselend overnemen. Tot het klinisch beeld van een dissociatieve-identiteitsstoornis behoort echter ook een chronische depersonalisatie. En bij beide stoornissen blijft de realiteitstoetsing intact: ‘zich als een robot voelen’ betekent niet een robot zijn, en de ervaring van meerdere identiteiten betekent niet dat anderen die ook gewaarworden.