H5: Membrane Potentials and Action Potentials Flashcards

1
Q

Tijdens het rustpotentiaal ligt Kalium vooral (…) de cel, en Natrium (…) de cel (binnen/buiten)

A

Kalium: binnen
Natrium: buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De drijvende kracht achter diffusie van ionen is:

A

De elektrochemische gradiënt, veroorzaakt door ladings- en concentratieverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De Nerst vergelijking beschrijft:

A

De relatie tussen diffusiepotentiaal en de ionconcentratie over een membraan, geldend voor 1 ion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De Goldman Vergelijking beschrijft

A

De diffusie potentiaal veroorzaakt door meerdere ionen. Hierbij hangt de diffusiepotentiaal af van de ionconcentratie, polariteit en permeabiliteit over een membraan, voor meerdere ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De drie ionen die het meest relevant zijn voor het vormen van een membraanpotentiaal zijn:

A

Natrium
Kalium
Chloride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een positief elektrisch potentiaal is gedefinieerd als veel positieve ionen (…) de cel (binnen/buiten)

A

binnen de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er als het membraan maar permeabel is voor 1 ion?

A

De elektrishe gradiënt gaat richting het Nerst Potentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het rustpotentiaal voor neuronen, skeletspieren, gladde spieren, hartspier is: (4)

A

Neuronen: -70mV
Skeletspier: -80mV
Gladde spiercel: -55mV
Hartspiercel: -85mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat en hoeveel pompt een Na-K pomp?

A

3 Natriumionen naar buiten

2 Kaliumionen naar binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke mechanismen dragen het meeste bij aan het rustpotentiaal (3)

A
  1. Kaliumpermeabiliteit (allermeest)
  2. Natriumpermeabiliteit (licht)

tot hier samen -84mV.

  1. Elektrogene Na-K pomp (extra -4 mV)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de fasen van een (neuron) actiepotentiaal, en welk membraanpotentiaal wordt bereikt? (3)

A
  1. Rustfase: -70 mV (gepolariseerde toestand)
  2. Depolarisatie fase: plots influx natrium, kan leiden tot overschoot in grote zenuwcellen waarbij +35 mV bereikt wordt.
  3. Repolarisatie fase: natrium kanalen sluiten weer, uitstroom kalium wordt groter, hersteld rustende membraanpotentiaal van -70 mV.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk ionkanaal wordt geopend bij de depolarisatie resp. repolarisatie? (2)

A

Depolarisatie -> voltage gated Na+ kanalen, benodigde factor voor zowel depolarisatie als repolarisatie.

Repolarisatie -> voltage gated K+ kanalen, versnellen repolarisatie proces.

(zijn allebei een toevoeging op de Na-K pomp en lek kanalen!!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waardoor wordt de absolute refractieve periode veroorzaakt?

A

Voltage gated Na+ kanalen kunnen pas weer openen nadat het membraanpotentiaal weer is teruggekeerd naar het rustpotentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

[Ik ga ervan uit dat je wel wat weet over permeabiliteit en ionstromen tijdens het actiepotentiaal]

A

Ja dat weet ik, fijn dat je geen overbodige kaartjes maakt Stijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de definitie van de drempelwaarde?

A

Het membraanpotentiaal waarop genoeg natriumkanalen open zijn om een positieve feedback loop te beginnen -> actiepotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het alles of niets principe bij neuronen

A

Boven drempelwaarde is impuls, onder drempelwaarde is niks.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt na een actiepotentiaal de normale concentraties weer hersteld?

A

Na-K pomp transporteert Na naar buiten, en K naar binnen. ATPase –> “opladen” van de zenuwcel is actief metabolisch proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waardoor wordt het plateau van het AP in hartspiervezels veroorzaakt? (2)

A
  1. Naast snelle natriumkanalen zijn er hier ook langzame calciumkanalen –> aanhoudende depolarisatie.
  2. Kan zijn dat de kaliumkanalen langzamer open gaan waardoor repolarisatie proces vertraagd wordt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welke weefsels komen (normale) zelf geïnduceerde ontladingen voor? en wat veroorzaken deze ritmische ontladingen?

A

Komen voor in hart, gladde spiercellen en in veel van de neuronen in het CSZ.

Veroorzaken de ritmische hartslag, ritmische peristaltiek van de darmen en neuronale gebeurtenissen zoals de ritmische controle van de ademhaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk verschil hebben de pacemaker cellen t.o.v. normale cellen

A

Er is een hogere permeabiliteit voor natrium in rust, waardoor spontaan positieve feedback ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waardoor wordt het ritme van de pacemakercellen met ~1s vertraagd?

A

hyperpolarisatie, korte periode meer permeabel voor kaliumionen. Deze neemt langzaam weer af waardoor membraanpotentiaal toeneemt tot drempelwaarde.

22
Q

Tussen deze grote zenuwvezels bevinden zich ook kleine zenuwvezels in de doorsnede. De grote zenuwvezels zijn (…) de kleine zenuwvezels zijn (…)?

A
  1. gemyeliniseerd

2. ongemyeliniseerd

23
Q

Waar bestaat de kern van een zenuw vezel uit?

A

het axon, de membraan van het axon geleid de actiepotentiaal. De kern van het axon is gevuld met axoplasma.

24
Q

Wat ligt rondom het axon?

A

de myelineschede, vaak veel dikker dan het axon.

25
Q

Wat zijn voorbeelden van exciterende factoren (kettingreactie veroorzakend) die leiden tot een actiepotentiaal? (3)

A

Mechanische verstoring membraan (druk)
Chemische effecten op membraan (neurotransmitter)
Passeren van elektriciteit door membraan.

26
Q

Hoe groot is de Nernst potentiaal voor Kalium?

A

-94 mV.

27
Q

Hoe groot is de Nernst potentiaal voor Natrium?

A

+61 mV.

28
Q

Wat zijn de meest belangrijkste ionen betrokken bij het genereren van membraanpotentialen in zenuw-, spier- en neuroncellen? (3)

A

Natrium, Kalium en Chloride.

29
Q

Waarmee is de invloed van een ion op de spanning van het membraanpotentiaal evenredig?

A

met de permeabiliteit voor dit ion.

30
Q

Hoe wordt de elektrochemische aandrijvingskracht van een ion gedefineerd?

A

is gelijk aan het verschil tussen de membraanpotentiaal (Vm) en de evenwichtspotentiaal van het ion (Veq)

dus Vdf = Vm - Veq.

31
Q

Een kation met een positief Vdf leidt tot diffusie naar (…) toe.

A

buiten/uit de cel.

32
Q

Wat zijn de concentratie verhoudingen die de Na-K pomp opbouwt voor kalium en natrium?

A
K-inside/K-outside = 35
Na-inside/Na-outside = 0.1
33
Q

Zenuwcellen beschikken over een kalium (lek) kanaal, wat is hiervan de functie?

A

hierdoor kunnen kalium ionen naar buiten lekken, ze kunnen ook natrium ionen lekken maar zijn veel meer permeabel voor kalium (zo’n 100x). Dit is een belangrijk verschil in het bepalen van het normale rustmembraanpotentiaal.

34
Q

Wat is het verschil in poorten tussen spanningsafhankelijke natrium en -kalium kanalen?

A

Spanningsafhankelijke natrium kanalen beschikken over zowel activatie (buitenkant) als inactivatie (binnenkant) poorten.

Spanningsafhankelijke kalium kanalen hebben alleen een poort aan de binnenkant.

35
Q

Wat is ongeveer het voltage waarbij de spanningsafhankelijke natriumkanalen in geactiveerde toestand komen (conformatie verandering) en de activatie poorten open gaan?

A

ca. -55 mV

(rustende membraanpotentiaal is -70 mV).

36
Q

Wat gebeurt er ongeveer gelijktijdig met het open gaan van de activatie poorten (spanningsafhankelijke natrium kanalen)? (2)

A
  1. het sluiten van de inactivatie poort. Sluit echter 10.000ste van een seconde later dan dat de activatie poort open gaat. Deze gaat pas weer open wanneer rust potentiaal (redelijk) is hersteld.
  2. Het open gaan van de poorten van de spanning afhankelijke kalium poorten. Zit echter een vertraging in waardoor ze gelijktijdig openen met de inactivatie van de natrium kanalen.
37
Q

Welke spanningafhankelijke kanalen dragen (naast Na en K) bij aan de depolarisatie in sommige cellen?

Hoe worden deze kanalen ook wel genoemd?

A

Calcium kanalen, worden ook wel langzame kanalen genoemd. Zorgen voor een meer aanhoudende depolarisatie waar natrium vooral het proces initieert.

(veel te vinden in hartspier en gladde spiercellen).

38
Q

Wat is de invloed van een lage hoeveelheid calcium in het ECF op het spanningsniveau waarmee de natriumkanalen worden geactiveerd?

A

lager calcium in ECF betekent dat de natriumkanalen door een kleinere verhoging van de membraanpotentiaal t.o.v normaal worden geactiveerd.

(te laag kan leiden tot tetantie).

39
Q

Wat is de richting van propagatie van een actiepotentiaal?

A

verspreid zich in alle richtingen weg van de stimulus, totdat het hele membraan is gedepolariseerd.

40
Q

Hoe is de veiligheidsfactor voor propagatie gedefinieerd?

A

verhouding van actiepotentiaal tot drempelwaarde moet groter dan 1 zijn.

41
Q

Wanneer zouden alle prikkelbare weefsels zichzelf herhaaldelijk kunnen ontladen?

A

wanneer de drempel voor stimulatie wordt verlaagd tot voldoende laag niveau, denk aan veratridine of concentratie calcium in ECF.

42
Q

Wat bevindt zich om de 1-3 mm in de myelineschede? wat is de functie hiervan?

A

knooppunt van Ranvier, hier kunnen stoffen nog steeds gemakkelijk door het axon membraan stromen.

43
Q

Waar wordt de myelineschede door gevormd?

A

door Schwann-cellen, er worden meerdere lagen Schwann-celmembraan neergelegd.

44
Q

Welke stof bevatten de Schwann-cellen?

A

sfingomyeline, een goede isolator die de ionenstroom door het axonmembraan ca. 5000x verkleint.

45
Q

Waar treden actiepotentialen op in zenuwvezels?

A

Bij de knooppunten van Ranvier, deze actiepotentialen worden vervolgens van knooppunt tot knoopunt geleid door saltatorische geleiding.

46
Q

Wat is saltatorische geleiding?

A

Dit wil zeggen dat de elektrische stroom door de omringende extracellulaire vloeistof buiten de myelineschede, als ook door het axoplasma in het axon, van knooppunt naar knooppunt wordt geleidt.

47
Q

Waarom is saltatorische geleiding belangrijk? (2)

A
  1. omzeilt het langzame depolarisatieproces langs de as van de vezel en verhoogt de snelheid van zenuwtransmissie.
  2. bespaart energie omdat alleen de knooppunten depolariseren en er geen energie gebruikt hoeft te worden om hier de concentratieverschillen aan te herstellen.
48
Q

Waar is de snelheid van zenuwtransmissie groter?

A

in grote, gemyeliniseerde vezels.

49
Q

Hoe noemen we lokale potentiaalveranderingen?

A

acute lokale potentialen.

50
Q

Hoe noemen we lokale potentiaalveranderingen die falen een actiepotentiaal te starten?

A

acute subdrempel potentialen.

51
Q

Wat is de absolute refractaire periode?

A

periode waarin er geen nieuwe actiepotentiaal kan ontstaan, ook niet door sterke stimuli.