H14: Overview of the Circulation: Pressure, Flow and Resistance. Flashcards
Waardoor wordt de bloedstroom door de meeste weefsels bepaald?
behoeft aan toevoer van voedingstoffen en afvoer van afvalstoffen. Het hart en de vaten reageren hierbij op de vraag van doorbloeding van de weefsels.
Waarin is de circulatie verdeeld? (2)
- Systemische circulatie (grote bloedsomloop).
2. Pulmonale circulatie (kleine bloedsomloop).
Wat zijn arteriolen?
de kleinste vertakkingen van de arteriën, ze controleren de bloedstroom door de weefsels doormiddel van sterke spierwanden die de arteriolen helemaal kunnen afsluiten of dilateren.
Wat is de functie van de arteriën?
vervoeren het bloed onder hoge druk naar de weefsels en hebben hiervoor een dikke vasculaire wand. Het bloed stroomt hierdoor met hoge snelheid.
Wat is de functie van de capilairen?
wisselen vloeistof, voedingsstoffen, elektrolyten, hormonen en andere stoffen uit tussen het bloed en de interstitiële vloeistof. Hiervoor hebben ze capillairporiën, permeabel voor water en andere kleine moleculen.
Wat is de functie van de venulen?
verzamelen bloed vanuit de capillairen en komen samen in de venen.
Wat is de functie van de venen?
vervoeren het bloed vanuit de venulen richting het hart. Het werkt ook als reserveopslag voor bloed. Door de lage druk zijn de wanden dun, maar ze zijn gespierd genoeg om de hoeveelheid bloed te controleren.
Waar bevindt zich het meeste bloed in de circulatie?
in de venen (84%).
Hoe verklaren de dwarsdoorsnedes tussen arteriën en venen de opslag functie voor bloed en de lagere stroomsnelheid m.b.t de venen?
de dwarsdoorsnedes (A) van venen zijn veel groter (gem. 4x zo groot) dan die van de arteriën, echter moet hetzelfde volume aan bloed (F) door elk segment, uit de formule v=F/A is dan te herleiden dat de snelheid van het vloed in de venen (veel) lager zal zijn.
Hoe verschillen de systolische druk en diastolische druk in de systemische circulatie to.v de systolische druk en diastolische druk in de pulmonale circulatie?
systemische: systolisch = 120 mmHG en diastolisch= 80 MMG. Gemiddeld dus 100 mmHG.
In de pulmonale circulatie is de druk overal lager, met een pulmonale systolische druk van 25 mmHG en een pulmonale diastolische druk van 8 mmHG en een pulmonale capillaire druk van 7 mmHG. Meer is niet nodig voor de uitwisseling van gassen in de alveoli.
Hoe groot is het drukverval in de systemische circulatie?
tot ca. 0 mmHG in de vena cava superior en inferior.
Hoe groot is het drukverval in de systemische capillairen en hoe groot is hier de functionele druk?
drukverval: van 35 naar 10 mmHG
functionele druk: 17 mmHG, waarbij weinig van het plasma weglekt door de poriën, maar veel voedingsstoffen door de poriën diffuseren.
Wat zijn de drie basisprincipes voor de functie van het circulatoire systeem? (1)
- Doorbloeding van de meeste weefsels wordt gecontroleerd aan de hand van de eisen van het weefsel. Actieve weefsels hebben tot 30x meer voedingsstoffen nodig en worden beter doorbloed door dilatatie van de arteriolen. Dit wordt geleid door monitoring van de arteriolen zelf, het zenuwstelsel, en hormonen.
- Cardiac output is de som van alle lokale weefselstromingen. Bloed stroomt door het weefsel, komt uiteindelijk terug in het hart. Deze zal al het bloed dat binnenkomt weer terugpompen de circulatie in.
- Arteriële druk regulatie is onafhankelijk van lokale bloedflow of cardiac output controle. De arteriële bloeddruk wordt zowel via het CZS als de nieren geregeld. Het CZS kan de hartfrequentie en contractiliteit aanpassen, en ook de tonus van de veneuze spierwanden en arteriole kringspieren. De nieren reageren trager, en secreteren hormonen en reguleren bloedvolume.
Door welke factoren wordt de bloedstroom door een vat bepaald? (2)
- de drukgradiënt, (deltaP=P1-P2) tussen de twee uiteinden van het bloedvat
- de vasculaire weerstand (R) over het vat, veroorzaakt door de wand.
de flow door een bloedvat kan berekend worden met de wet van Ohm: F=deltaP/R
In welke eenheid wordt de bloedstroom gemeten en hoe groot is de totale bloedstroom?
ml/min. of L/min.
Totale bloedstroom is gelijk aan de cardiac output, ca. 5 L/min.
Wanneer is er sprake van laminaire flow?
laminaire flow treed op wanneer bloed bij een gelijke druk door een lang, glad bloedvat stroomt. Bij laminaire flow is de snelheid van het bloed in het midden van het vat groter dan langs de wanden (vorm van een parabool).
Hoe komt het parabolische profiel bij laminaire flow tot stand?
Dit komt doordat de wand weerstand heeft met de 1e laag moleculen, de tweede laag met de derde etc. Elke laag richting het midden stroomt dus sneller dan de buitenste lagen.
Wat is het tegenovergestelde van laminaire flow?
turbulente flow.