CBL farmaco Flashcards

1
Q

DOAC + SSRI

A

=> hoger risico op bloeding

DOAC = substraat vr CYP3A4 en P-glycoproteïne (Pgp)
- Rivaroxaban: CYP3A4 substraat

Sommige SSRI’s = CYP3A4 inhibitor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

DOAC + NSAID/SSRI/SNRI

A

↑ bloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pt die dagelijks lage dosis Aspirine neemt; welk gm verhoogt kans op GI bloedingen?

A

Clopidogrel (anti aggregans)

  • maar tevens bij NSAIDs, SSRI of SNRI (duloxetine), alocholgebruik, anticoagulerende gm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fluconazol + Escitalopram

A

=> sterker effect escitalopram

Escitalopram: substraat CYP2C19

Fluconazole = sterke inhibitor vr
CYP2A9 en CYP3A4 en CYP2C19
(dit geldt ook voor andere azoolderivaten: itraconazole, posaconazole, voriconazole).

[opm: terbinafine PO -> ook sterke inhibitor CYP enyzmen; dus kans op verhoogd effect v substraten ervan]

=> ↑ QT verlenging & dus Torsades de pointes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

carbamazepine + levonorgestrel-noodanticonceptie 1,5mg

A

=> door carbamazepine zal plasmaconcentratie v levonorgestel lager zijn!

Levonorgestrel is CYP3A4 substraat.

Carbamzepine is krachtige inductor CYP3A4

[Ulipristal is ook substraat v CYP3A4; dus ook geen goede keuze]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

keuze noodanticonceptie bij pt onder carbamazepine

A

Koperspiraaltje binnen 5d na risicocontact.

Indien dit niet kan, dan dubbele dosis levonorgestrel binnen 72u.

[Verdubbelen dosis ulipristal: niet aanbevolen.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

anti-epileptica en CYP enzym

A

anti-epileptica zijn vaak CYP inductoren -> snellere afbraak substraten -> therapiefalen
vb OAC
vb VKA

soms ook sterke CYP inhibitoren -> hogere dosissen / toxiciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

GM met nauwe therapeutisch-toxische marge

A

DOACs
VKA
Anti-aritmica (amiodarone, sotalol,…)
Anti-epileptica (valproaat, carbamazepine,…)
Clozapine
Opioïden
Lithium
L thyroxine
Immunosuppressiva
Antitumorale gm
Gliniden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

methylprednisolon ikv arteriitis temporalis + ciprofloxacine ikv acute prostatitis.

A

Sterk verhoogd risico op tendinitis & peesruptuur (door combo quinolone & CS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

quinolonen: wnr QT verlenging?

A

in combi met andere QT verlengende GM
* Anti-aritmica (sotalol, flecaïnide, …)
* Gastroprokinetica (domperidon)
* Ondansetron
* Opioïden (methadon)
* Donezepil (= cholinesterase-inhibitor, alzheimer)
* …..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

quinolonen: wnr ↑ risico op convulsies?

A

als je associeert met andere GM die convulsies kunnen uitlokken
- TCA, SSRI
- theofylline (bronchodilatatie)
- tramadol
- clozapine (antipsychoticum)
- bupropion (NA-DA-(seroton) reuptake remmer, rookstop)
- …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

quinolone + VKA

A

Ciprofloxacine & norfloxacine: inhibitor CYP1A2 -> ↑ effect warfarine

vitamine K-antagonisten zijn substraten van CYP2C9; warfarine is daarnaast ook een substraat van CYP1A2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

rivaroxaban ikv DVT + clarithromycine ikv H pylori pos maagzweer

A

Clarithromycine: CYP3A4 & Pgp remmer

rivaroxaban is substraat ervan.
- Hierdoor hoge concentratie Rivaroxaban => verhoogde anticoagulatie/bloedingsneiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Macroliden AB metabol

A

Vooral eryhtromycine & clarithromycine: substraat & krachtige inhibitoren v CYP3A4 en Pgp

  • opm: concentratie van de AB toenemen als je het combineert met andere inhibitoren v CYP3A4 of Pgp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Macroliden + ergotamine / ergoderivaten

A

=> ↑ VC & gangreen

ergotamine (VC) = CYP3A4 substraat

macrolide= CYP3A4 remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

macroliden: wnr hoger risico QT verlenging en TdP?

A
  • bij hogere concentraties
  • bij associeren van andere QT verlengende gm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Perindopril en Indapamide ikv HT + NSAID vr jicht

A

achteruitgang nierf°
- combi NSAIDs + diuretica/ACE-i/sartanen leidt tot ↓ nierf°. Dit is zeker het geval bij stenose v nierarterie of volumedepletie (door diarree of gebruik sterke diuretica)

hyperkaliëmie
- zowel ACE i als NSAID kunnen dit veroorzaken, dus zeker als je ze combineert + zeker bij pt met NI

toename BD
- NSAIDs gaan effect v meeste antihypertensiva ↓

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Diclofenac (NSAID) + venlafacine (SNRI)

A

verhogen bloedingsrisico

=> Geef dus maagbescherming als je NSAID geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

NSAID + felodipine (CCB)

A

NSAID doen antihypertensiva effect wat teniet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

NSAID + lithium

A

NSAID gt lithium plasmaconcentratie doen toenemen -> toxiciteit

(DUS vermijdt NSAIDs bij lithium, tenzij je lithium spiegels monitort en aanpast.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tekens lithium toxiciteit

A

tremor, dysartrie, ataxie, verwardheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

NSAID: toxiciteit

A

Toename toxiciteit v andere gm door NSAID ermee te associëren
* Ciclosporine -> nefrotoxiciteit
* MTX -> meer ongewenste effecten v MTX (vooral als MTX in hoge dosis als antitumoraal gm wordt gebruikt)
* Metformine -> ↑ risico op lactaatacidose
* Lithium -> lithiumintoxicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

NSAID: GI letsels

A

↑ kans op GI letsels als je NSAIDs combineert met …
- CS
- aspirine
- chronisch of overmatig alcoholgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

NSAID: verslechtering nierf°

A

in combi met diuretica, ACE-i of sartanen.
- Vooral als triade NSAID + diureticum + ACE-i/sartaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

NSAID: toename bloeding

A

in combi met anti-aggregantia, anticoagulantia, trombolytica, SSRI, SNRI, aspirine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

NSAID: BD

A

verminderd effect antihypertensiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

NSAID: hyperK

A

in combi met …
- ACE-I of sartanen
- K sparende diuretica
- K supplementen
- heparines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

GM die inwerken op bloedstolling

A

↑ bloedingsrisico bij DOACs, VKA’s, andere anticoagulantia, anti-aggregantia (clopidogrel, aspirine), evenals NSAIDs, SSRI, SNRI en chronisch/overmatig alcoholgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Krachtige inductoren van CYP enzymen of Pgp
(↓ plasmaconcentratie v ander middel)

A

Carbamazepine, fenytoïne

Rifampicine, rifabutine (tuberculostatica)

Sint Jans kruid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Krachtige inhibitoren van CYP enzymen of Pgp
(↑ plasmaconcentratie v ander middel)

A

SSRI: fluoxetine, paroxetine, fluvoxamine

Azoolderivaten en terbinafine

Macroliden: clarithro- en eryhtromycine

Amiodarone

Verapamil

Pompelmoes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

↑ valneiging: door welke medicatie?

A

kan door terazosine (alfa blokker), oxycodone, lorazepam, amitryptilline (TCA)

Vervang:
- terazosine door dutasteride (5alfa reductase blokker)
- lorazepam door kortwerkend benzo
- oxycodone door paracetamol
- TCA door SSRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

jicht R/

A

acute aanval
- NSAID
- colchicine
- GC

preventief: allopurinol (urinezuurverlagend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Colchicine: AE

A

BM depressie met pancytopenie

-> bleek, vermoeid (anemie), blauwe plekken (trombopenie), koorts, rillen (leukopenie).

34
Q

allopurinol + azathioprine

A

↑ azathioprine geven & hematologische toxiciteit

35
Q

colchicine + ciclosporine

A

cochicine is CYP3A4 substraat

ciclosporine is een remmer van CYP3A4

–> hogere dosis colchicine

36
Q

Terbinafine (R/ schimmelinfecties) & SSRI’s zijn CYP2D6 inhibitoren
=> antidepressiva, antipsychotica, tamoxifen en betablokkers zijn substraten

A

=> verhoogde dosis van substraten!

37
Q

statine AE:

A

rhabdomyolyse

38
Q

Simvastatine CYP

A

CYP3A4 substraat

39
Q

Androcur (cyproteron, anti-androgeen, R/ prostaatCa) AE

A

gynecomastie, osteoporose en meningiomen

40
Q

Clozapine(antipsychoticum) -> AE

A

agranulocytose

41
Q

DD tussen delier of paradoxale reactie op gm (zopiclon = benzo)

A

Geef Flumazenil (= competitieve benzodiazepine-antagonist), dan stopt het meteen als het paradoxale reactie is

42
Q

Serotonine syndroom S/

A

mentale sttus: agitatie, rusteloos, angst

neuromusc: tremor, hyperreflexie, spierpijn

autonome hyperact: tachycardie, hypertensie, diaforese, mydriase, braken, diarree, aritmie

43
Q

↑ angst, slapeloosheid, voortdurend beven
=> SSRI opdrijven leidt tot: agitatie, tachycardie, ↑T, extreme vermoeidheid en zwakte, tremor, hyperreflexie, spierpijn

-> waar denk je aan?

A

serotinine syndroom

=> STOP UITLOKKEND (serotonerg) GM
(SSRI, SNRI, TCA, Lithium,…) + supportieve beh

44
Q

R/ anafylactische shock

A

IM adrenaline
- 0,01mg/kg (max 0,5g als start; na 5min evt te herhalen)
- bij pt onder BB of CV belast pt -> lagere dosis adrenaline geven

Vaak ook antihistaminica & GC erbij geven

45
Q

HyperK = AE van …

A

NSAID
spironolactone
ACE-i
BB
Sartanen

46
Q

HypoK = AE van …

A

lis- en thiazidediuretica
Abusus laxantia
Hoge dosis insuline of CS.

47
Q

Hyperuricemie = AE van …

A

thiazide diuretica

48
Q

Visuele (kleur)stoornissen
= AE van …

A

digoxine

49
Q

Galactorree/gynecomastie = AE van …

A

spironolactone!

Soms ook metoclopramide als oorzaak of antipsychotica

50
Q

= AE van …

A

AV block: Diltiazem, Verapamil, Beta blokkers

51
Q

Verlengde & verdikte wimpers. Hyperpigmentatie. Verkleuring iris
= AE van …

A

prostanoïden

52
Q

Oedemen = AE van …

A

Ca kanaal blokkers, NSAIDs, alfa blokkers (perifere VD)

=> opm: GEEN NSAIDs bij pt met HT of HF

53
Q

Pt onder amiodarone; wat check je?

A

Labo: leverset, SK functie.

Anamnese: longklachten (ikv mogelijke longfibrose)

1x/j oogonderzoek

Verwittigen fotosensitiviteit

54
Q

Pols ↓: negatief chronotroop -> BB, Verapamil

Pols ↑: positief chronotroop -> nifedipine, cocaïne,…

Pols =: Diltiazem, ACE-i, sartanen

A

/

55
Q

valproaat (anti-E) + meropenem

A

massieve daling van valproaat spiegels waardoor je E aanvallen verwacht

56
Q

Extrapiramidale stoornissen S/

A

acathisie: onvrijwillige motorische continue onrust

parkinsonisme: hypokinesie, ridigiteit

dystonie: verhoogde spierspanning met repetitieve bewegingen als gevolg

57
Q

GM die extrapiramidale ST ku uitlokken

A

antipsychotica

metoclopramide (primperan, = anti-emeticum)

58
Q

propranolol AE

A

Bronchospasme

59
Q

Propranolol (Inderal) werking

A

niet-selectieve B-blokkers: bezit gelijke affiniteit voor beta 1- en beta 2-receptoren, zonder intrinsieke sympatomimetische activiteit (ISA)

Effect op de bronchi = bronchoconstrictie, duidelijk uitgesproken bij astma.
< - > Dit is minder met beta 1-selectieve blokkers (zoals Bisoprolol, atenolol, metoprolol).

60
Q

CI niet-selectieve BB

A

bronchospasmen
astma-aanval
COPD

61
Q

reversibel cerebraal vasoconstrictie syndroom -> welke GM ku dit veroorzaken?

A

Het gebruik van bepaalde medicatie kan leiden tot overactiviteit van de symaptische zenuwen. Medicijnen die in staat zijn om het reversibel cerebraal vasoconstrictie syndroom te veroorzaken zijn medicijnen die gebruikt worden voor de behandeling van…

  • stemmingsproblemen (SSRI),
  • migraine (sumatriptan, ergotamine)
  • allergische reactie (adrnaline)
  • neusverstopping (efedrine, fenylpropanolamine)
  • afweer onderdrukkende medicijnen (tacrolimus, cyclofosfoamide, interferon-alfa, immuunglobulines)

en daarnaast de medicijnen bromocriptine, lisuride, isomethepteen, methegine, erytopoetine en nicotineplesiters.

62
Q

tacrolimus gestart nu hevige hoofdpijn gedurende dagen -> D/

A

reversibel cerebraal vasoconstrictie

63
Q

propanolol: effect op COC?

A

nee

64
Q

statine + clarithromycine: NE

A

rhabdomyolyse

  • Clarithromycine = macrolide AB
    → CYP3A4 remmer
    → P-gp remmer
  • Statine: afhankelijk van welk statine; afbraak via CYP3A4
    → remming afbraak leidt tot verhoogd risico op myopathie/rhabdomyolyse
65
Q

Donepezil: werking + NE

A

= cholinesteraseremmers

Neveneffecten:
* nausea: > 10%
* diarree: > 10% (constipatie: GEEN gekende bijwerking)
* urine-incontinentie: 1 - 10%
* syncope/duizeligheid (orthostatische hypotensie: GEEN gekende bijwerking

66
Q

pt met HF -> bij inname diclofenac bedacht zijn op:

A

acuut nierfalen

67
Q

anti-E dat tandvleeshyperplasie kan geven

A

Fenytoïne

68
Q

belangrijke nevenwerking van cordarone/amiodarone

A

Hyperthyroidie

  • Cordarone: gekend neveneffect van verstoring van de schildkliertesten, kan leiden tot hypo- of hyperthyreoïdie (frequent), thyreotoxicose (zelden)
  • andere NE:
    o Gastro-intestinale stoornissen
    o Leverfunctiestoornissen
    o Schildklierfunctiestoornissen (zowel hypo- als hyperthyroïdie (deze laatste het meest frequent)
    o Fotosensibilisatie en huidpigmentatie
    o Corneaneerslag
    o longaantasing: intersistiële fibrose
    o QT-verlenging en bradycardie
    o centrale neurologische nevenwerkingen en polyneuropathie.
69
Q

AE metronidazole:

A

disulfiram-effect
(bij associëren met alcohol)

70
Q

tuberculostatica (INH, pyrazinamide, rifampicine) gevaar

A

pilverlaging

71
Q

carbamazepine, fenytoine en rifampicine = krachtige inductoren =>

A

pilverlaging & ↓ effect VKA’s

72
Q

Phenytoïne AE

A

gingiva hyperplasie

dysmorfie van het aangezicht

hypertrichose (=overbeharing)

(met nog veel andere nevenwerkingen)

73
Q

ciclosporine NE

A

nefrotoxiciteit

hypertensie, tremor, hoofdpijn, hyperlipidemie

tandvleeshyperplasie

74
Q

meest voorkomende nevenwerking van Naproxen (van antwoordopties)

A

Gastritis en maagulcus

75
Q

Naproxen AE

A

[naproxen = niet selectieve NSAID]

  • Maagulcus komt soms voor.
  • Reversibele stijging van transaminases komt vaak voor, zeker in hogere dosis.
  • Zelden potentieel levensbedreigende hepatotoxiciteit.
76
Q

Syndroom van Samter =

A

APA-syndroom (‘Samter’s triad’)

= een overgevoeligheidsreactie die bestaat uit een triade:
- astma
- polyposis nasi / chronische rhinosinusitis
- aspirine-intoleratie

Komt zeldzaam tot nooit voor bij naproxen (overgevoeligheidsreactie die voorkomt bij alle NSAID’s).

77
Q

Syndroom van Reye =

A

zeldzame, systemische ziekte gekarakteriseerd door
- persisterend braken met verwardheid, lethargie, desoriëntatie, hyperreflexie, hyperventilatie, en tachycardie, met snelle progressie naar insulten, niet-inflammatoire encefalopathie, coma en overlijden.

Risico wordt verhoogd door de inname van aspirine bij een virale infectie, typisch bij kinderen. (Heel zeldzaam bij aspirine)

78
Q

per ongeluk dagelijk ampule vit D toegediend gekregen -> wekje stoornis zie je wss?

A

hyperCa

=> Vit D bevordert de opname Ca thv darm

opm: Vit D gaat ook P absorptie thv darm stimuleren, maar activeert tegelijk FGF23 -> dat het serum P doet dalen (via daling Vit D + verminderde renale reabsorptie).

79
Q

opiaten (= narcotisch analgeticum) starten: wat schrijf je nog voor?

A

lactulose of movicol

=> Nausea/braken en constipatie zijn beide frequent voorkomende nevenwerkingen bij gebruik van opiaten
- maar nausea en braken zijn vooral in het begin, naar verloop van tijd treed hiertegen tolerantie op.
- Voor constipatie geldt dit niet.

80
Q

Waar werkt Warfarine op in in het stollingscascade systeem in?

A

vit K

(opm: Vit K is nodig voor de activatie voor Factor IX, X, VII en thrombine)