8. Woordenlijst: Vormen van bewustzijn Flashcards

1
Q

Cognitieve neurowetenschap

A

Een interdisciplinair wetenschapsgebied waar cognitief psychologen, neurowetenschappers, computerwetenschappers en onderzoekers uit andere vakgebieden onderzoek doen naar het verband tussen mentale processen en de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onbewust proces

A

Proces in de hersenen dat buiten het bewustzijn om gaat, bijvoorbeeld de regulering van de hartslag, de ademhaling en de controle over de interne organen en klieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bewustzijn

A

Het proces waarmee de hersenen een mentaal model creëren van onze ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aandacht

A

Een proces waarbij het bewustzijn zich concentreert op één item of ‘chunk’ in het werkgeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voorbewuste

A

Het idee dat de geest een speciale onbewuste opslagruimte heeft voor informatie waarvan we ons momenteel niet bewust zijn, maar die wel in het bewustzijn beschikbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Seriële verwerking

A

Werkwijze waarbij slechts één ding tegelijkertijd en achtereenvolgens verwerkt kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Parallelle verwerking

A

Bij parallelle verwerking vinden twee of meer activiteiten tegelijkertijd plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onbewuste

A

Het deel van de geest waarvan een individu zicht niet bewust is, en waar zich onderdrukte, impulsen drijfveren en conflicten bevinden die geen toegang hebben tot het bewuste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Priming

A

Techniek waarmee impliciete herinneringen worden voorzien van een label (cue) dat het terughalen van die herinneringen stimuleert, zonder dat de (proef)persoon zicht bewust is van het verband tussen het label en de teruggehaalde herinnering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Coma

A

Een toestand van diepe bewusteloosheid waarin de patiënt geen normale slaap-waakcyclus meer doormaakt, en die meestal slechts enkele dagen duurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dagdromen

A

Een veelvoorkomende (en heel normale) activiteit of staat van het bewustzijn, waarbij de aandacht verschuift van de onmiddellijke situatie naar herinneringen, verwachtingen, verlangens en fantasieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Circadiaanse ritmes

A

Fysiologische patronen die zich ongeveer elke 24 uur herhalen, zoals de slaap-waakcyclus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

REM-slaap

A

Periode in de slaap die ongeveer elke negentig minuten terugkeert en gekenmerkt wordt door snelle, onrustige oogbewegingen die onder de gesloten oogleden plaatsvinden (rapid eye movements). REM-slaap wordt geassocieerd met dromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Non-REM-slaap (NREM-slaap)

A

De steeds terugkerende periodes waarin de slaper geen REM vertoont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Slaapverlamming

A

Een toestand waarin de slaper niet in staat is zijn willekeurige spieren te gebruiken, met uitzondering van de spieren van de ogen. Slaapverlamming treedt normaliter op tijdens de REM-slaap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

REM-rebound

A

Extra REM-slaap volgend op een periode van tekort aan REM-slaap.

17
Q

Slaaptekort

A

Toestand die ontstaat als je minder slaapt dan nodig is om optimaal te kunnen functioneren.

18
Q

Slapeloosheid (insomnia)

A

Stoornis die wordt gekenmerkt door slaapgebrek, het onvermogen om snel in slaap te vallen, regelmatig wakker worden en/of te vroeg ontwaken.

19
Q

Slaapapneu

A

Ademhalingsstoornis waardoor iemand tijdens de slaap regelmatig stopt met ademhalen.

20
Q

Pavor nocturnus

A

Episode in de diepe slaap waarbij iemand in angst lijkt te verkeren, hoewel de beangstigende mentale ervaring (zoals een droom) bij het ontwaken meestal vergeten is. Komt voornamelijk voor bij kinderen.

21
Q

Narcolepsie

A

Verstoring van de REM-slaap, waardoor overdag plotselinge REM-slaap optreedt, die meestal gepaard gaat met cataplexie.

22
Q

Manifeste inhoud

A

De verhaallijn van een droom, zonder interpretatie.

23
Q

Latente inhoud

A

De veronderstelde symbolische betekenis van objecten en gebeurtenissen in een droom.

24
Q

Activatie-synthesehypothese

A

Theorie die stelt dat dromen beginnen met willekeurige elektrische activatie vanuit de hersenstam. Dromen zouden niet meer zijn dan een poging van de hersenen om deze willekeurige activiteit betekenis te geven (synthetiseren).

25
Q

Hypnose

A

Opzettelijk veranderde bewustzijnstoestand die wordt gekenmerkt door toegenomen beïnvloedbaarheid en (meestal) diepe ontspanning.

26
Q

Meditatie

A

Een vorm van veranderd bewustzijn die meestal wordt opgeroepen door zicht te concentreren op terugkerend gedrag, het aannemen van bepaalde houdingen en zicht af te sluiten voor externe stimuli. Meditatie kan de bedoeling hebben een vorm van spirituele verlichting te brengen, alsmede de zelfkennis en het welzijn te vergroten.

27
Q

Psychoactief middel

A

Chemische stof die mentale processen en gedrag beïnvloed doordat het een bepaald effect heeft op het zenuwstelsel.

28
Q

Hallucinogeen

A

Drug die de perceptie van zowel de externe omgeving als de innerlijke wereld verandert; middel dat een bewustzijnsverruimend effect heeft.

29
Q

Kalmerend middel

A

Drug die de psychische en lichamelijke activiteit afremt of vertraagt doordat deze het transport van zenuwimpulsen in het centrale zenuwstelsel belemmert.

30
Q

Stimulerend middel

A

Middel dat het activiteitsniveau verhoogt door de afgifte van dopamine en noradrenaline te verhogen, en zo cognitieve functies zoals aandacht, concentratie en zelfcontrole kan stimuleren.

31
Q
A
32
Q

Wat ondersteunt crosscultureel onder over dromen?

A

Dat dromen een reflectie zijn van belangrijke gebeurtenissen uit het dagelijks leven van de dromer

33
Q

Waarin speelt de REM-slaap een belangrijke rol?

A

In de consolidatie van herinneringen

34
Q

Welke hypothese stelt dat dromen ontstaan als de slapende hersenen betekenis proberen te geven aan hun eigen spontane uitbarstingen van activiteit?

A

Activatiesynthesehypothese