7. Woordenlijst: Psychologische ontwikkeling Flashcards
Ontwikkelingspsychologie
De psychologie van groei, verandering en consistentie van de menselijke ontwikkeling gedurende het hele leven.
Nature-nurturevraagstuk
Oud meningsverschil over de vraag of erfelijke factoren dan wel omgevingsfactoren de meeste invloed hebben op ons gedrag en psychische processen.
Tweelingenonderzoek
Onderzoek naar tweelingen. Door hun ontwikkelingen met elkaar te vergelijken, hoopt men te ontdekken welke eigenschappen zijn aangeleerd en welke aangeboren.
Adoptieonderzoek
Alternatief voor tweelingonderzoek waarbij eigenschappen van het geadopteerde kind worden vergeleken met de eigenschappen van de biologische gezinsleden.
Aangeboren reflex
Gedrags- en reactiepatroon dat een kind al beheerst bij de geboorte; deel van de biologische erfenis.
Prenatale periode
Ontwikkelingsperiode voorafgaand aan de geboorte.
Zygote
Bevruchte eicel.
Embryo
Het ongeboren kind gedurende de eerste acht weken na de conceptie.
Foetus
Het ongeboren kind in de periode tussen het embryonale stadium en de geboorte.
Placenta
Orgaan dat het embryo en later de foetus scheidt van de moeder. De placenta vormt een barrière tussen de bloedbanen, maar laat wel voedingstoffen en afvalstoffen door.
Teratogeen
Substantie uit de omgeving (bijvoorbeeld een virus, drug of andere chemische stof) die schade kan toebrengen aan het ongeboren kind.
Foetaal Alcohol Spectrum Stoornis (FASS)
Algemene term voor een reeks van geboortedefecten en hersenbeschadigingen veroorzaakt door prenataal alcoholgebruik.
Foetaal Alcohol Syndroom (FAS)
Een aantal fysieke en mentale problemen die voorkomen bij kinderen van wie de moeders excessieve hoeveelheden alcohol dronken tijdens de zwangerschap.
Neonatale periode
De eerste maand na de geboorte.
Spiegelneuron
Zenuwcel die geactiveerd wordt als er een handeling wordt uitgevoerd, maar ook als je iemand anders een handeling ziet uitvoeren.
Imitatie
Het imiteren van het gedrag van andere mensen.
Synchroniciteit
De nauwkeurige coördinatie van de kijkrichting, stemgebruik, aanraking en glimlachen van baby en moeder of een andere verzorger.
Zuigenlingentijd (infancy)
De periode tussen het einde van de neonatale periode (de geboorte) en het moment dat het kind kan praten, meestal rond achttien maanden tot twee jaar.
Gevoelige (of sensitieve) periode
Een periode waarin het organisme bijzonder gevoelig is voor specifieke stimuli en het een bepaalde functie goed kan ontwikkelen, of waarin het juist nadelige effecten ondervindt door onvoldoende of slechte stimulatie.
Synaptic pruning
Een proces waarbij ongebruikte verbindingen in de hersenen verloren gaan en neuronen beschikbaar komen voor toekomstige ontwikkeling.
Rijping
Ook wel maturatie genoemd. Proces waarin het genetische programma in de loop van de tijd tot uiting komt. Biologische ontplooiing.
Genetic leash
Term van Edward Wilson voor de beperkingen die erfelijke factoren opleggen aan ontwikkeling.
Contactsteun
Stimulatie en steun die wordt verkregen door de fysieke aanraking van een verzorger.
Hechting
Langdurige sociaal-emotionele relatie tussen het kind en een ouder of andere verzorger.
Inprenting
Primitieve vorm van leren waarbij sommige jonge dieren zicht hechten aan het eerste bewegende object dat ze zien.
Veilige hechting
De hechtingsstijl van kinderen die - in tegenstelling tot kinderen die onveilig gehecht zijn - ontspannen en op hun gemak zijn bij hun verzorgers en die verdraagzaam zijn tegenover vreemden en nieuwe ervaringen.
Verlatingsangst
Een veelvoorkomend patroon van angst dat wordt waargenomen bij jonge kinderen die worden gescheiden van hun verzorgers.
Angstig-ambivalente hechting
Een van de twee primaire reactiepatronen bij onveilig gehechte kinderen, waarin een kind contact wil met de verzorger, extreem veel verdriet vertoont wanneer het wordt gescheiden van de verzorger en moeilijk te troosten is wanneer het is herenigd met de verzorger.
Angstig-vermijdende hechting
Een van de twee primaire reactiepatronen bij onveilig gehechte kinderen, waarin een kind geen interesse toont in contact met de verzorger en geen verdriet vertoont wanneer het van de verzorger wordt gescheiden, noch blijdschap wanneer het wordt herenigd met de verzorger.
Gedesorganiseerd en desoriënterend hechtingspatroon
Kinderen met dit reactiepatroon vertonen vaak inconsistent en tegenstrijdig gedrag.
Psychosociale stadia
Volgens Erikson wordt de psychosociale ontwikkeling gekenmerkt door acht opeenvolgende stadia, waarin een individu verschillende ontwikkelingsproblemen ervaart en waarin hij zijn doelen en sociale relaties heroverweegt.
Vertrouwen
Het belangrijkste ontwikkelingsdoel tijdens de eerste 18 maanden van het leven. Volgens Eriksons theorie moet het kind kiezen tussen het wel of niet vertrouwen van anderen.
Taalverwervingssysteem (LAD)
Biologisch georganiseerde hersenstructuur die (volgens Chomsky) enkele elementaire grammaticale regels bevat waardoor het leren van taal gemakkelijker zou verlopen.