6. Woordenlijst: Denken en intelligentie Flashcards
Computermetafoor
Het idee van de hersenen als informatieverwerker; suggereert dat denken niets meer of minder is dan informatieverwerking.
Intelligentie
De mentale capaciteiten om kennis te verwerven, te redeneren en effectief problemen op te lossen.
Denken
Het cognitieve proces verantwoordelijk voor het vormen van een (nieuwe) mentale representatie door beschikbare informatie te manipuleren.
Concept
Mentale representatie van een categorie van items of ideeën, gebaseerd op ervaring.
Natuurlijk concept
Mentale representatie van een voorwerp of gebeurtenis gebaseerd op onze directe ervaring.
Prototype
Het ideale of meest typische voorbeeld van een conceptuele categorie.
Artificieel concept
Concept dat gedefinieerd wordt door regels, zoals de betekenis van een woord of de in van een wiskundige formule.
Conceptuele hiërarchie
Niveaus van concepten, van zeer algemeen tot zeer specifiek, waarin een concept op een algemeen niveau (zoals het concept voor ‘dier’) specifiekere concepten (zoals het concept voor ‘hond’, ‘giraf’ en ‘vlinder’) omvat.
Schema
Een algemeen conceptueel raamwerk dat verwachtingen genereert van thema’s gebeurtenissen, voorwerpen, mensen en situaties in iemands leven.
Script
Cluster van informatie over reeksen van gebeurtenissen en handelingen die je verwacht in een specifieke situatie.
Intuïtie
Oordeelsvorming zonder bewust redeneren.
Algoritme
Procedure of formule om een probleem op te lossen die, als hij goed wordt toegepast, een correcte uitkomst garandeert.
Heuristiek
Cognitieve strategie of ‘vuistregel’ die wordt gebruikt om een complexe mentale opdracht ‘even snel’ te vervullen. In tegenstelling tot een algoritme weet je met een heuristiek niet zeker of je bij de juiste oplossing uitkomt.
Mental set
Neiging om een nieuw probleem te benaderen op een manier die je bij een eerder probleem hebt gebruikt.
Functionele gefixeerdheid
Onvermogen om een nieuwe toepassing te zien voor een voorwerp dat al met iets anders is geassocieerd: een vorm van mental set.
Hindsight bias
De neiging om na afloop van een gebeurtenis te twijfelen aan andermans beslissingen en te denken dat jij die van tevoren hebt zien aankomen.
Anchoring bias (ankerheuristiek)
Foutieve heuristiek waarbij je een schatting baseert (verankert) op informatie die niets met het probleem te maken heeft.
Representiveness bias (representativiteitsheuristiek)
Foutieve heuristiek waarbij je ervan uitgaat dat een persoon of gebeurtenis die tot een bepaalde categorie behoort alle eigenschappen van die categorie bezit.
Availability bias (beschikbaarheidsheuristiek)
Foutieve heuristiek waarbij je mogelijkheden inschat op basis van informatie uit eigen ervaring (de informatie die beschikbaar is).
Tirannie van de keuze
Verstoring van effectieve besluitvorming wanneer je wordt geconfronteerd met een overweldigende hoeveelheid mogelijkheden.
Creativiteit
Mentaal proces waarbij nieuwe responsen ontstaan die bijdragen aan de oplossing van een probleem.
Expert
Iemand die goed georganiseerde bronnen van kennis op een bepaald vakgebied bezit, waaronder probleemoplossingsstrategieën.
Begaafdheid
Aangeboren mogelijkheden (in tegenstelling tot vaardigheden die zijn verworven door leren).
Mentale leeftijd (ML)
De gemiddelde leeftijd waarop normale (gemiddelde) individuen een bepaalde score bereiken.
Kalenderleeftijd (KL)
Het aantal jaren dat is verstreken sinds de geboorte van het individu.
Intelligentiequotiënt (IQ)
Getalsmatige score op een intelligentietest, berekend door de mentale leeftijd van de proefpersoon te delen door zijn kalenderleeftijd en die met 100 te vermenigvuldigen.
Normaal verdeeld
Frequentieverdeling waarbij scores in verschillende gradaties door de populatie verspreid zijn, zodanig dat weinig mensen in de hoogste en de laagste categorieën terechtkomen, en de meeste mensen zich in het midden bevinden.
Normale verdeling
Een klokvormige grafiek die het voorkomen van een bepaald kenmerk in de totale populatie visualiseert.
Normale spreidingsbreedte
Scores die (ongeveer) in het middelste (twee derde) deel van een normale verdeling vallen.
Verstandelijke beperking
Meestal gedefinieerd als de laagste 2 procent van IQ-schaal. Dit segment begint ongeveer 30 punten onder het gemiddelde (circa 70 IQ-punten en lager). Modernere definities kijken ook naar het niveau van sociaal functioneren en naar andere vaardigheden.
Hoogbegaafdheid
Meestal gedefinieerd als de bovenste 2 procent van de IQ-schaal. Dit segment begint ongeveer 30 punten boven het gemiddelde (130 IQ-punten en hoger).
Savantsyndroom
Sommige mensen beschikken over een opmerkelijk talent, terwijl hun ontwikkeling op andere gebieden ernstig is achtergebleven.
Algemene of g-factor
Een algemene eigenschap, volgens Spearman de hoofdfactor die de basis vormt van alle psychische activiteiten, dus ook intelligentie.
Gekristalliseerde intelligentie
De kennis die een persoon heeft verworven plus de vaardigheid om toegang te krijgen tot die kennis.
Vloeibare intelligentie
De vaardigheid om complexe relaties te zien en problemen op te lossen.
Praktische intelligentie
Volgens Sternberg de vaardigheid om met de omgeving om te gaan. Wordt soms ook contextuele intelligentie of ‘gezond verstand’ genoemd.
Logisch redeneren
Volgens Sternberg de vaardigheid die wordt gemeten door de meeste IQ-tests: het vermogen om problemen te analyseren en de juiste antwoorden te vinden. Wordt ook wel analytische of componentiële intelligentie genoemd.
Experimentele intelligentie
Volgens Sternberg de vorm van intelligentie die mensen helpt om nieuwe relaties tussen concepten te ontdekken. Heeft te maken met inzicht en creativiteit.
Triarchiache theorie
Sternbergs theorie over intelligentie. De naam verwijst naar de combinatie van de drie hoofdvormen van intelligentie (praktische intelligentie, logisch redeneren en experimentele intelligentie).
Meervoudige intelligentie
Gardners theorie die stelt dat er acht (of meer) vormen van intelligentie bestaan.
Selffulfilling prophecy
Gedrag dat of observaties die worden veroorzaakt door verwachtingen.
Pygmalion-effect (Rosenthal-effect)
Het fenomeen dat hoe beter de verwachtingen zijn die we hebben over kinderen, werknemers enzovoort, hor beter ze functioneren en omgekeerd.
Erfelijkheidsratio
De mate waarin de variatie van een bepaalde eigenschap binnen een groep (die onder dezelfde omstandigheden is opgegroeid) kan worden toegeschreven aan genetische verschillen. De erfelijksheidsratio vertelt niets over de verschillen tussen groepen.
Stereotypedreiging
Een verwachting te worden beoordeeld naar de standaard van een negatief stereotype. Dergelijke verwachtingen kunnen een negatieve invloed hebben op prestaties.