14. Woordenlijst: Stress, gezondheid en welzijn Flashcards

1
Q

Stressor

A

Stressvolle stimulus of situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stress

A

Een lichamelijke en psychische respons op een uitdaging of een bedreigende situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Distress

A

Een belastende emotionele, cognitieve en/of gedragsmatige reactie, die veroorzaakt wordt door een externe stressor, en die onderdeel kan zijn van stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cognitieve beoordeling

A

Onze interpretatie van een stimulus (bijvoorbeeld een stressor) en onze middelen die helpen om te gaan met deze interpretatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Traumatische stressor

A

Een situatie die iemands geestelijke of lichamelijke veiligheid bedreigt en daardoor gevoelens van angst, afschuw of hulpeloosheid oproept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Catastrofale gebeurtenis

A

Een plotselinge, gewelddadige ramp - hetzij ontstaan ten gevolge van een natuurlijk fenomeen, hetzij door de mens aangericht - die een trauma veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Terrorisme

A

Een type geweld dat of dreiging die het werk is van mensen die de maatschappij willen ontwrichten door angst en gevaar te veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Levensverhaal (self-narrative)

A

Het ‘verhaal’ dat iemand over zichzelf verteld. Levensverhalen geven iemand een gevoel van continuïteit en samenhang in de loop van de tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Secundaire traumatisering

A

Stress die wordt veroorzaakt door blootstelling aan traumatische beelden of verhalen die tot gevolg hebben dat de waarnemer zelf stress gaat ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rouw

A

De emotionele reactie op verlies, die onder meer bestaat uit verdriet, woede, machteloosheid, schuldgevoel en wanhoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Integratie (in rouwproces)

A

De laatste fase van rouw waarin het verlies in het zelf wordt opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Miskende rouw

A

De emotie rond een verlies die niet door anderen wordt ondersteund, gedeeld of begrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Posttraumatische stressstoornis (PTSS)

A

Een angststoornis waarbij er sprake is van levensbedreiging, ernstig lichamelijk letsel of een bedreiging van de fysieke integriteit, aanhoudt en het functioneren voortdurend verstoort. Kenmerkend hierbij is de herbeleving van de emotionele, cognitieve en gedragsmatige aspecten van een trauma dat eerder is ondergaan, terwijl geprobeerd wordt prikkels die deze herbeleving kunnen veroorzaken te vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Chronische stressor

A

Toestand van stressvolle arousal die langere tijd aanhoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Maatschappelijke stressor

A

Stressvolle omstandigheid die haar oorsprong vindt in onze sociale, culturele of economische omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Compassiemoeheid

A

Toestand van psychologische uitputting die verzorgers na langdurig contact met lijdende cliënten gestrest, verdoofd of onverschillig maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Social Readjusment Rating Scale (SRRS)

A

Psychologische kwalificatieschaal die wordt gebruikt om stressniveaus te meten door middel van de waarde die iemand hecht aan veranderingen die veel mensen tijdens hun legen meemaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ergenis

A

Situatie die enige irritatie of frustratie veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Burn-out

A

Syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde prestaties; houdt vaak verband met het werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Job engagement

A

Het gevoel als werknemer onderdeel uit te maken van een betekenisvolle werkomgeving waar je bijdrage wordt gewaardeerd en evenredig wordt beloond (het tegenovergestelde van burn-out).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Fight-or-flightreactie

A

Reeks interne processen die het organisme voorbereiden op een gevecht of vlucht, en die in gang wordt gezet als een situatie als bedreigend wordt geïnterpreteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Acute stress

A

Een tijdelijke, kortdurend patroon van arousal als reactie op een stressor, met een duidelijk begin en een beperkte duur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Algemeen aanpassingssyndroom

A

Algemeen patroon van lichamelijke responsen waardoor het lichaam in essentie op elke ernstige chronische stressor op dezelfde manier reageert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Alarmfase

A

Het eerste stadium van het aanpassingssyndroom, waarin het lichaam zijn hulpbronnen mobiliseert om de stressor het hoofd te bieden.

25
Q

Weerstandfase

A

Het stadium van het aanpassingssyndroom, waarin het lichaam zich lijkt aan te passen aan de aanwezigheid van de stressor.

26
Q

Uitputtingsfase

A

Het derde stadium van het aanpassingssyndroom, waarin het lichaam zijn hulpbronnen volkomen uitput.

27
Q

Tend-and-befriend

A

Model over stressreacties waarin wordt gesteld dat vrouwen biologisch zijn voorbestemd tot een reactie op bedreiging waarbij nakomelingen worden gekoesterd en beschermd en waarbij sociale ondersteuning wordt gezocht.

28
Q

Cortisol

A

Een corticosteroïde die bij fight-or-flightreactie wordt gevormd.

29
Q

Oxytocine

A

Een hormoon dat (zowel door vrouwen als mannen) wordt gevormd in reactie op een stressor. Dit hormoon blijkt een bufferfunctie te hebben bij sociale stress. Daarnaast heeft het een functie als zogenaamd ‘gelukshormoon’.

30
Q

Immunosuppressie

A

Verminderde werking van het immuunsysteem als gevolg van de onderdrukking (suppressie) van de immuniteitsreactie.

31
Q

Psychoneuro-immunologie

A

Multidisciplinair vakgebied waarin de invloed van de psychische toestand op het afweerstelsel wordt onderzocht.

32
Q

Telomeer

A

DNA-eiwitcomplex dat het uiteinde van een chromosoom inkapselt en het DNA beschermt tegen beschadiging.

33
Q

Moderator

A

Factor die voorkómt dat een stressor stress veroorzaakt.

34
Q

Type A

A

Gedragspatroon dat wordt gekenmerkt door intense, agressieve, competitieve of perfectionistische reacties op gebeurtenissen in het leven.

35
Q

Locus of control

A

De plek waar een individu de belangrijkste invloed op gebeurtenissen in zijn leven situeert: intern of extern.

36
Q

Mensen die internaliseren

A

Mensen met een interne locus of control, die geloven dat ze veel invloed hebben op de resultaten van hun leven.

37
Q

Mensen die externaliseren

A

Mensen met een externe locus of control, die geloven dat ze weinig invloed hebben op resultaten van hun leven.

38
Q

Primaire controle

A

Inspanningen die zijn gericht op het aansturen van externe gebeurtenissen.

39
Q

Secundaire controle

A

Inspanningen die zijn gericht op het beheersen van individuele reacties op externe gebeurtenissen.

40
Q

Aangeleerde hulpeloosheid

A

Een verschijnsel waarbij iemand geleerd heeft negatieve gebeurtenissen toe te schrijven aan zijn eigen persoonlijke gebreken of aan externe omstandigheden waarover hij zelf geen controle denkt te hebben. Van mensen met aangeleerde hulpeloosheid wordt gedacht dat ze een extreme externe locus of control hebben.

41
Q

Weerbaarheid

A

Houding van weerstand tegen stress, die is gebaseerd op een gevoel van uitdaging (positief staan tegenover verandering), toewijding (doelgerichte activiteit) en controle (het in stand houden van een interne richtlijn voor het handelen).

42
Q

Optimisme

A

Een houding waarbij stressoren over het algemeen worden geïnterpreteerd als specifiek, situationeel en tijdelijk.

43
Q

Veerkracht

A

Iemands capaciteit om zich aan te passen en welzijn te bereiken, in weerwil van ernstige bedreigingen van de ontwikkeling.

44
Q

Copingstrategie

A

Manier om stressvolle situaties te hanteren.

45
Q

Positievere keuzes op het gebied van levenswijze

A

Patronen die bescherming bieden tegen stress en ziekte.

46
Q

Afweer

A

Inspanningen verrichten om de symptomen van stress of bewustzijn van stress te verminderen.

47
Q

Coping

A

Actie ondernemen om de oorzaken van stress te verminderen of weg te nemen.

48
Q

Probleemgerichte coping

A

Actie die wordt ondernomen om een stressor te begrijpen en een oplossing te vinden voor het probleem dat gerelateerd is aan de stressor.

49
Q

Emotiegerichte coping

A

Het reguleren van je emotionele reactie op een stressor.

50
Q

Piekeren

A

Blijven stilstaan bij negatieve gedachten in reactie op stress; dit is gedrag dat het afweerstelsel aantast.

51
Q

Cognitieve herstructurering

A

Het herbeoordelen van een stressor met het doel deze vanuit een positiever perspectief te beschouwen.

52
Q

Sociale vergelijking

A

Een type cognitieve herstructurering waarbij de betrokkenen vergelijkingen maakt tussen zichzelf en anderen in soortgelijke situaties.

53
Q

Neerwaartse sociale vergelijking

A

Vergelijkingen tussen de eigen stressvolle situatie en die van anderen in een soortgelijke situatie die slechter af zijn; het gevolg is dat men een positiever perspectief op de eigen situatie krijgt.

54
Q

Opwaartse sociale vergelijking

A

Vergelijkingen tussen de eigen stressvolle situatie en die van anderen in een soortgelijke situatie die een effectievere wijze van coping hebben; het doel is van het voorbeeld van anderen te leren.

55
Q

Zingeving

A

Eén aspect van het zoeken naar betekenis in een stressvolle situatie, waarbij de stressor wordt beleefd op een wijzen die overeenkomt met onze verwachting dat de wereld voorspelbaar, controleerbaar en niet willekeurig is.

56
Q

Zoeken naar een positieve betekenis

A

De tweede fase van het zoeken naar betekenis in een stressvolle situatie, waarbij de situatie uiteindelijk zo wordt beleefd dat de stressor als zinvol wordt beschouwd en uit de situatie nog iets positiefs gehaald kan worden.

57
Q

Sociale steun

A

De steun die iemand van anderen ontvangt bij het hanteren van stressvolle situaties.

58
Q

Mindfulness

A

Het met een nieuwsgierige, oordeelvrije en accepterende houding richten van aandacht op directe ervaringen, in het bijzonder psychologische processen als gedachten en gevoelens.

59
Q

Subjectief welbevinden (SWB)

A

De manier waarop een individu zijn of haar leven beoordeelt, inclusief cognitieve en emotionele reacties. Over het algemeen ‘geluk’ genoemd.