Ziekteleer Pagina 31 t/m 40 Flashcards

1
Q

Waar vindt het herstel van de villi plaats?

A

Het herstel van de villi vindt plaats vanuit de crypten en daardoor zijn de crypten sterk verdiept (cryptehyperplasie) na een infectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zie je na een infectie in de crypten en hoe noem je dit?

A

Een verdieping van de crypten omdat herstel van de villi vanuit de crypten plaatsvindt. Daarbij zullen er aanvankelijk ook relatief meer secernerend actievere cryptecellen dan absorberende enterocyten aan de toppen van de villi aanwezig zijn, waardoor er sprake kan zijn van een onbalans tussen secretie en absorptie. Dit heet cryptehyperplasie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom kan er na infectie gedurende een langere periode sprake zijn van maldigestie?

A

Het is mogelijk dat functionerend epitheel na een infectie wordt vervangen door ongedifferentieerd plat of cuboïdaal epitheel dat een slecht ontwikkelde borstelzoom heeft en dus ook weinig borstelzoomenzymen. Hierdoor kan er gedurende een langere periode sprake zijn van maldigestie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er als voedingsstoffen niet op een juiste manier verteerd of opgenomen worden?

A

Dan blijft het volume van de darminhoud groot of neemt zelfs toe, wat een versnelde passage door het maag-darmkanaal tot gevolg heeft. Daarnaast kunnen de niet geabsorbeerde producten een goed substraat zijn voor de microbiële flora van de dikke darm. Op deze manier kan het normale fementatiepatroon in de dikke darm verstoord worden: er ontstaat dysbacteriose. Zowel de dysbacteriose als de toename van de niet geabsorbeerde stoffen, kunnen leiden tot een aanzienlijke verandering van de osmolariteit en daardoor tot diarree.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef een aantal voorbeelden waarbij maldigestie kan optreden.

A

Maldigestie kan optreden bij bijvoorbeeld pancreasinsufficiëntie of bij aanzienlijke villusbeschadiging, maar ook door een omvangrijke beschadiging van het epitheel: membraanmaldigestie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe noemen we een maldigestie die komt door een omvangrijke beschadiging van het epitheel?

A

Membraanmaldigestie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef een aantal gebeurtenissen die grote verschuivingen van microflora in de darm teweeg kunnen brengen

A

Maldigestie, malabsortpie, plotselinge rantsoen- of dieetveranderingen (andere samenstelling of andere hoeveelheid) en ook sommige behandelingen met antibiotica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarin kan vasten resulteren?

A

Vasten resulteert in een gering voedselaanbod voor de darmflora zodat een groot deel van de microflora te gronde gaat. In dat geval ontstaat een ‘ecologisch vacuüm’ dat gemakkelijk opgevuld kan worden door zich snel delende pathogenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar kan een overmaat van voedingsstoffen tot leiden?

A

Overmaat van voedingsstoffen kan leiden tot veranderingen in de microbiële fermentatie. Soms leidt dit tot vermeerdering van Clostridium spp. of andere potentieel pathogene micro-organismen. Als Clostridium spp. veel schade aanrichten, zoals necrotiserende enteritis bij C. perfrigens type C en hemorrhagische-necrotiserende colitis bij C. difficile, kan dit tot sterfte leiden. Het is ook mogelijk dat er een meestal eenzijdige groei van niet pathogene bacteriën ontstaat, die in snel tempo het substraat omzetten. terwijl onder normale omstandigheden de inhoud van de dunne darm relatief bacteriearm is, kan dit door het overmatige aanbod van substraat veranderen. Koloniserende bacteriën zijn dan tot ver in de dunne darm opgeklommen en produceren allerlei producten en remmen de segmentale contracties in de darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er als bij planteneters meer koolhydraten worden aangeboden dan normaal?

A

Dan zal in tegenstelling tot de normale situatie het substraat plotseling niet meer beperkend zijn voor de fermentatie. Onder deze nieuwe omstandigheden zullen de bacteriën die de grootste groeisnelheid kunnen ontwikkelen de boventoon gaan voeren en speelt efficiëntie geen rol meer. Dit leidt vaak tot een sterke groei van de sacharolytische flora in de darm (lactobacillen en streptokokken). De fermentatieproducten kunnen een stijging van de osmotische waarde van de darminhoud veroorzaken, gevolgd door aantrekking van water uit de weefsels en diarree.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een van de belangrijkste fermentatieproducten bij een overmatig aanbod van koolhydraten en waar leidt dit toe?

A

Melkzuur ofwel lactaat. Dit leidt tot een daling van de pH in de darm (vergelijk melkzuuracidose bij het rund). Bij het kalf is bekend dat vooral dit microbieel gevormde lactaat verantwoordelijk is voor de acidose die bij diarree wordt waargenomen. Dit heeft te maken met het feit dat de microbiële flora zowel D-lactaat als L-lactaat produceert, terwijl zoogdieren zelf tijdens de anaerobe glycolyse alleen L-lactaat vormen. Dat verklaart waarom D-lactaat minder snel gemetaboliseerd wordt dan L-lactaat en veel sterker afhankelijk is van uitscheiding via de nieren. Bij dieren die door de diarree gedehydreerd zijn, zal de uitscheiding via de nieren niet optimaal zijn en hoopt het D-lactaat zich dus op en veroorzaakt zo een acidose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welke dieren is het adaptatievermogen van de darmmicroflora groter?

A

Bij volwassen planteneters met een microbiële fermentatie in de dikke darm is het adaptatievermogen van de darmmicroflora groter dan bij jonge dieren en vleeseters, zodat de kans op een fermentatiestoornis minder groot is. Naarmate de microbiële flora in de dikke darm bij kalveren en biggen zich beter ontwikkelt, neemt de kans op een fermentatieve diarree in aansluiting op een aantasting van de villi van de dunne darm dus af. Bovendien heeft een dikke darm met een goede ontwikkelde microbiële flora een groter waterabsorberend vermogen, doordat bij de absorptie van VFA’s veel natrium en vervolgens water door de darmwand wordt geabsorbeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom domineren andere bacteriën bij vleeseters dan bij planteneters en welke bacteriën zijn dit?

A

Bij vleeseters zal het overvloedige aanbod van substraat tevens of merendeels uit eiwitten of aminozuren bestaan, waardoor andere bacteriën zullen domineren. Er treedt dan een sterke groei op van sacharoproteolytische bacteriën (E. coli, Proteus, Clostridium), waarbij behalve acetaat en butyraat teven aminen, zoals putrescine en histamine worden gevormd. Dit resulteert ook weer in een duidelijke stijging van de osmolariteit. De aminen irriteren bovendien de darmwand, waardoor een toenemende secretie van mucus en een versnelde passage ontstaat. De feces van dergelijke vleeseters zijn vaak donkergeel, slijmerig en hebben een sterke rottingsgeur. Soms is er een duidelijke ammoniakale geur waarneembaar, de pH is meestal alkalisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ander woord voor veel vet in de feces?

A

Steatorroe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan steatorroe ontstaan?

A

Waarschijnlijk omdat er sprake is van een verhoogde afbraak van het pancreaslipase door bacteriën, kan bij overmatige bacteriegroei in de dunne darm de vetvertering gestoord zijn, waardoor steatorroe ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er met de galzuren wanneer er een overmatige bacteriegroei is?

A

Bij overmatige bacteriegroei worden de galzuren gedeconjugeerd. Als deze deconjugatie zodanig is dat 20% van de galzuren worden omgezet, dan wordt de micelvorming gestoord en daarmee zowel de galzuurabsorptie als de vetabsorptie. De toegenomen deconjugatie van galzuren verhoogt het gehalte aan vrije galzuren, wat effect heeft op de waterhuishouding in de darm. DIt wordt nog versterkt doordat een overmatige bacteriegroei eveneens een omzetting van vetten in hydroxyvetzuren veroorzaakt die de secretie bevorderen. De bacteriën kunnen ook galzure zouten gaan omzetten, waardoor hypersecretie in de dikke darm ontstaat. De gevolgen van de bacteriegroei zijn dunne waterrijke feces en een versnelde passagie, die op zich al weer leidt tot verslechtering van de digestie en absorptie. Door fermentatie gevormd CO2 en CH4 geven een extra colume-effect en dragen daardoor bij aan verdere versnelling van de passage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat moet je doen als dieren door diarree zijn uitgedroogd?

A

Bij dieren die door diarree ernstig zijn uitgedroogd is het van primair belang om de vochtbalans te herstellen. Wanneer de dieren te zwak zijn om voldoende te drinken, zal dat moeten met behulp van infusen. Orale rehydratie is echter bij minder ernstige gevallen ook effectief, als er tenminste geen sprake is van verstoorde absorptie door bijvoorbeeld uitgebreide villusatrofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem twee voorbeelden waarbij orale rehydratie goed mogelijk is.

A

De orale rehydratie is goed mogelijk bij diarree veroorzaakt door E.coli bij kalveren en cholera bij de mens. Hiervoor wordt met succes gebruik gemaakt van oraal toegediende glucose-elektrolytenoplossingen (ORS = oral rehydration solution). De ORS bevat naast elektrolyten ook glucose, die door de gekoppelde absorptie van glucose en NA+ leidt tot een goede orale rehydratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom is het belangrijk om sten te starten met kleine hoeveelheden moedermelk?

A

Omdat enterocyten voor hun voeding voor ee ngroot deel afhankelijk zijn van glutamine en andere nutriënten in het lumen, is het niet alleen voor de energievoorziening van het dier maar ook voor het herstel van de mucosa belangrijk om snel te starten met het in kleine hoeveelheden verstrekken van moedermelk. Melk bevat groeifactoren (EGF-1), bacterieremmende stoffen (lactoferrine, immunoglobulines (lactogene immuniteit)) die bijdragen aan ee nbetere immuniteit tegen pathogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat bevat moedermelk?

A

Melk bevat groeifactoren (EGF-1), bacterieremmende stoffen (lactoferrine, immunoglobulines (lactogene immuniteit)) die bijdragen aan ee nbetere immuniteit tegen pathogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Darmslijmvlies verkeert normaal in een toestand van continue vernieuwing en aanpassing aan het milieu in het darmlumen. Deze morfologische en functionele aanpassingen spelen zich onder meer af in het epitheel en de cellen van de lamina propria. Geef de morfologische reacties van het darmslijmvlies op infectieuze en niet-infectieuze noxen (4)

A
  1. Toegenomen productie en afscheiding van slijm (mucinen) door een toegenomen aantal slijmbekercellen (hyperplasie)
  2. Regressieve veranderingen (vlokatrofie, degeneratie en necrose) van het darmepitheel (oppervlakte- en crypte-epitheel) en de lamina propria, gepaard gaande met erosies, ulcera en/of verdikking, vergroeiing en verkorting van de villi
  3. Toegenomen of afgenomen proliferatie van het crypte-epitheel (verhoogde of verlaagde mitose-index)
  4. Ontstekingsreactie in de lamina propria
22
Q

Hoe noemen we een verdikking en verkorting van de darmvlokken in de dunne darm?

A

Vlokatrofie of villusatrofie

23
Q

Welke rol speelt de epitheelcelpopulatie van de villus bij de pathogenese van vlokatrofie.

A

In de pathogenese van vlokatrofie speelt de epitheelcelpopulatie van de villus een essentiële rol. Neemt deze in omvang af, dan veranderen daarmee ook de grootte en de vorm van de vlok. naast een reductie van de vlokepitheelcelpopulatie spelen ongetwijfeld ook andere factoren een rol, zoals een toegenomen celrijkdom van de lamina propria (vlokverdikking) en een onderlinge vergroeiing van vlokken.

24
Q

Hoe noemen we het als de celrijkdom van de lamina propria toeneemt?

A

Vlokverdikking

25
Q

Hoe noemen we het als vlokken onderling vergroeiien?

A

Vlokverbreding

26
Q

Geef het verloop van de vlokverandering bij vlokatrofie

A

Door een reductie van de epitheelcelpopulatie worden de vingervormige vlokken eerst tongvormig. Bij een voortschrijdende atrofie ontstaan bladvormige vlokken en richels. Ten slotte verdwijnen de vlokken totaal en wordt het slijmvlies geheel vlak, waarbij de crypten direct het mucosaoppervlak bereiken. Het slijmvlies van de dunne darm vertoont dan gelijkenis met dat van de dikke darm

27
Q

Waardoor kan de epitheelcelpopulatie van de vlok verminderen?

A

De epitheelcelpopulatie van de vlok kan verminderen door een toegenomen aantasting van het villuseptiheel of een aantasting van het crypte-epitheel. Omdat de enterocyten vanuit de crypten omhoog migreren, heeft een beschadiging aan de basis veel ernstigere gevolgen voor de regeneratie van het epitheel dan een aantasting aan de top.

28
Q

Wat gebeurt er bij aantasting van alleen het vlokepitheel?

A

Bij aantasting van alleen het vlokepitheel treedt behalve een vlokatrofie ook een verlenging van de crypten op met een verhoogde mitose-index. We spreken dan van een hyperregeneratieve vlokatrofie (atrofie met regeneratie).

29
Q

Bij welke infecties zien we sowieso een hyperregeneratieve vlokatrofie?

A

Bij infecties met rotavirussen (kalf, big, lam, veulen en pup) en bij coronavirussen (kalf, big en pup). De regeneratieve vlokatrofie komt ook voor bij speendiarree van de big. Afhankelijk van de verhouding tussen de vlokverkorting en de crypteverlenging kan de totale dikte van het slijmvlies toenemen, afnemen of gelijk blijven.

30
Q

Wat gebeurt er bij aantasting van het crypte-epitheel?

A

Bij een aantasting van het crypte-epitheel ontstaat naast een vlokatrofie ene verkorting van de crypten met een verlaagde mitose-index: non-regeneratieve vlokatrofie (atrofie zonder regeneratie).

31
Q

Bij welke infecties zien we een non-regeneratieve vlokatrofie?

A

Bij infecties met parvovirussen (kat, hond, nerts) en na toediening van cytostatica, radioactieve straling en radiomimetica. Hierbij neemt de totale dikte van het slijmvlies af. Door de slechte regeneratie heeft deze vorm van vlokatrofie een slechtere prognose.

32
Q

Op welke twee manieren kan het transport van water worden ontregeld door een toename van de uitscheiding naar het darmlumen (malsecretie)?

A
  1. Door directe stimulatie van de enterocyt

2. Door lekkage van vloeistof door de ‘tight junctions’ tussen de enterocyten.

33
Q

Wanneer zie je stimulatie van de secretie van secretie van de enterocyten? Noem ook een bekend voorbeeld

A

Stimulatie van de secretie treedt vooral op als de enterocyten worden geprikkeld door bacteriële toxinen. Een bekend voorbeeld hiervan is E.coli-enterotoxicose bij het kalf en het lam. De absorptie van water en elektrolyten is bij deze aandoening niet gestoord.

34
Q

Wanneer kan er naast water ook fibrine en erytrocyten weglekken naar het darmlumen?

A

De permeabiliteit van de darmwand neemt toe als er door uitgebreide en diepgaande ontsteking defecten ontstaan in de mucose. Door deze defecten kunnen naast water ook fibrine en erytrocyten weglekken naar het darmlumen.

35
Q

Waarin kan in de dikke darm een aantasting van het oppervlakte-epitheel in resulteren?

A

In de dikke darm kan een aantasting van het oppervlakte-epitheel onder meer resulteren in een verdikking van het slijmvlies door hyperplasie van het crypte-epitheel (bijvoorbeeld bij dysenterie van het varken). Daarentegen kan een aantasting van het crypte-epitheel van het colon leiden tot een slijmvliesverdunning als gevolg van atrofie van de crypten (bijvoorbeeld bij parvovirus)

36
Q

Wat moet je je realiseren bij pathologisch onderzoek van de darm?

A

Bij het pathologisch onderzoek van de darm moeten wij ons realiseren dat de biologische variatie groot is en dat morfologische veranderingen niet altijd gepaard hoeven te gaan met functionele stoornissen en omgekeerd. Enerzijds komt het voor dat structurele veranderingen gevonden worden bij klinisch gezonde dieren. Anderzijds kunnen stoornissen van de darmfunctie voorkomen, zoals ernstig verlies van vocht en elektrolyten, terwijl weinig of geen morfologische veranderingen te onderkennen zijn. Verder blijkt de ernst van darmaandoeningen, die met resorptiestoornissen gepaard gaat, meer bepaald te worden door de uitgebreidheid van de morfologische afwijkingen dan door hun intensiteit. Tot slot kan de aantasting van het darmepitheel een diffusie van toxinen (toxinemie of toxemie) en een invasie van micro-organismen (translocatie en eventueel sepsis) tot gevolg hebben.

37
Q

Geef een voorbeeld van een ziekte waarvan de ernst pathologisch slecht zichtbaar is maar waarbij er toch ernstig verlies van vocht en elektrolyten is.

A

Enterotoxische colibacillose bij kalveren en biggen.

38
Q

Hoe noem je een allergische reactie in het maag-darmkanaal op antigenen in het MDK?

A

Gastro-intestinale voedselallergie

39
Q

Hoe noem je een allergische reactie elders in het lichaam door antigenen in het MDK?

A

Systemische voedselallergie.

40
Q

Waardoor wordt diarree meestal veroorzaakt?

A

Diarree wordt meestal veroorzaakt door aandoeningen waarbij de darmwand is ontsoken (enteritis) en vlokatrofie is opgetreden

41
Q

Hoe noem je een ontsteking van de darmwand?

A

Enteritis

42
Q

Op welke verschillende manieren worden enteriden ingedeeld (3)?

A
  1. Op basis van het betrokken deel van het maag-darmkanaal: gastro-enteritis, duodenitis, jejunitis, ileïtis, tyflitis (caecumontsteking), colitis en proctitis (rectumontsteking)
  2. De uitbreiding in de darmwand, bijvoorbeeld ontsteking van de serosa tot de mucosa (transmurale enteritis)
  3. De aard van het exsudaat: catarrale, purulente, hemorragische en fibrinonecrotische (of pseudomembtaneuze) enteritis
43
Q

Hoe noem je een caecumontsteking ook wel?

A

Tyflitis

44
Q

Hoe noem je een rectumontsteking ook wel?

A

Een proctitis

45
Q

Bij wie komt de catarrale enteritis voor en wat zie je dan?

A

De catarrale enteritis komt voor bij alle diersoorten en is meestal acuut. Deze vorm wordt gekenmerkt door hyperemie en sereus exsudaat. Het exsudaat hoopt zich in eerste instantie op in de lamina propria en bestaat uit oedeemvocht en enkele ontstekingscellen. Deze cellen zijn voornamelijk polymorfkernige leukocyten (pmk’s). Vaak is er op de langere termijn een vermeerderde slijmproductie met hyperplasie van de slijmbevercellen. De ontstekingshyperemie kan verward worden met andere oorzaken van hyperemie zoals de functionele digestieve hyperemie of de hyperemie ten gevolge van shock. Om deze verschillende oorzaken van elkaar te onderschijden is histologie nodig. Bij conventioneel gehouden dieren zijn ontstekingscellen ook normaal al in wisselende aantallen aanwezig, waarbij de grens met een pathologische toename niet scherp te trekken is. De diagnose catarrale enteritis is hierdoor zowel macro- als microscopisch moeilijk en wordt vaak ten onrecte gesteld. Om deze reden wordt de term dan ook niet vaak meer toegepast.

46
Q

Wanneer spreek je van een eosinofiele enteritis, wanneer van een purulente enteritis en wanneer van een lymfoplasmacellulaire enteritis?

A

Bij parasitaire infecties en bij allergische reacties zijn er veel eosinofielen. In dat geval spreekt men van een eosinofiele enteritis. Als er veel neutrofielen uittreden, waarbij door necrose ten gevolge van degranulatie van neutrofielen erosies kunnen optreden, spreekt men van een purulente enteritis. Als een enteritis wat langer bestaat, kan het celinfiltraat vooral bestaan uit lymfocyten en plasmacellen. Deze vorm, die vooral wordt gezien bij de hond, wordt aangeduid als lymfoplasmacellulaire enteritis.

47
Q

Wanneer spreek je van een lymfoïde hyperplasie?

A

Naast de ophoping van ontstekingscellen kan er ook hyperplasie optreden van het lymfoïde weefsel in de darmwand (solitaire follikels en Peyerse platen). Dit wordt aangeduid met de term lymfoïde hyperplasie. Bij jonge dieren zijn zowel de follikels als de Peyerse platen op jonge leeftijd relatief groot.

48
Q

Beschrijf een hemorragische enteritis

A

Bij een hemorragische enteritis zijn in de mucosa meer of minder uitgebreide bloedingen aanwezig. De uitgetreden erytrocyten komen vaak ook terecht in het darmlumen, waar ze gedeeltelijk worden verteerd. De ontlasting krijgt hierdoor een karakteristieke roodbruine tot zwarte kleur (melaena) en een weeïge geur. Een karakteristiek voorbeeld van hemorragische enteritis is de parvovirusenteritis bij de hond.

49
Q

Wat zie je bij een fibrinonecrotische enteritis?

A

Bij een fibrinonecrotische enteritis ligt op de mucosa een dof en droog beslag - een pseudomembraan die bestaat uit fibrine met necrotisch debris - dat in kleur kan variëren van geelgrijs tot bruin of groen.

50
Q

Hoe noem je een fibrinonecrotische enteritis ook wel?

A

Een pseudomembraneuze enteritis

51
Q

Waaruit bestaat het pseudomembtaan bij een fibrineuze enteritis?

A

Alleen uit fibrine. In dit geval ligt de membraan los op de (intacte) mucosa en kan ook als afgietsel in de darminhoud terechtkomen, zoals dat bij Salmonella dublin-infecties bij het rund wel voorkomt.