Ziekteleer Pagina 31 t/m 40 Flashcards
Waar vindt het herstel van de villi plaats?
Het herstel van de villi vindt plaats vanuit de crypten en daardoor zijn de crypten sterk verdiept (cryptehyperplasie) na een infectie.
Wat zie je na een infectie in de crypten en hoe noem je dit?
Een verdieping van de crypten omdat herstel van de villi vanuit de crypten plaatsvindt. Daarbij zullen er aanvankelijk ook relatief meer secernerend actievere cryptecellen dan absorberende enterocyten aan de toppen van de villi aanwezig zijn, waardoor er sprake kan zijn van een onbalans tussen secretie en absorptie. Dit heet cryptehyperplasie.
Waarom kan er na infectie gedurende een langere periode sprake zijn van maldigestie?
Het is mogelijk dat functionerend epitheel na een infectie wordt vervangen door ongedifferentieerd plat of cuboïdaal epitheel dat een slecht ontwikkelde borstelzoom heeft en dus ook weinig borstelzoomenzymen. Hierdoor kan er gedurende een langere periode sprake zijn van maldigestie.
Wat gebeurt er als voedingsstoffen niet op een juiste manier verteerd of opgenomen worden?
Dan blijft het volume van de darminhoud groot of neemt zelfs toe, wat een versnelde passage door het maag-darmkanaal tot gevolg heeft. Daarnaast kunnen de niet geabsorbeerde producten een goed substraat zijn voor de microbiële flora van de dikke darm. Op deze manier kan het normale fementatiepatroon in de dikke darm verstoord worden: er ontstaat dysbacteriose. Zowel de dysbacteriose als de toename van de niet geabsorbeerde stoffen, kunnen leiden tot een aanzienlijke verandering van de osmolariteit en daardoor tot diarree.
Geef een aantal voorbeelden waarbij maldigestie kan optreden.
Maldigestie kan optreden bij bijvoorbeeld pancreasinsufficiëntie of bij aanzienlijke villusbeschadiging, maar ook door een omvangrijke beschadiging van het epitheel: membraanmaldigestie.
Hoe noemen we een maldigestie die komt door een omvangrijke beschadiging van het epitheel?
Membraanmaldigestie.
Geef een aantal gebeurtenissen die grote verschuivingen van microflora in de darm teweeg kunnen brengen
Maldigestie, malabsortpie, plotselinge rantsoen- of dieetveranderingen (andere samenstelling of andere hoeveelheid) en ook sommige behandelingen met antibiotica.
Waarin kan vasten resulteren?
Vasten resulteert in een gering voedselaanbod voor de darmflora zodat een groot deel van de microflora te gronde gaat. In dat geval ontstaat een ‘ecologisch vacuüm’ dat gemakkelijk opgevuld kan worden door zich snel delende pathogenen.
Waar kan een overmaat van voedingsstoffen tot leiden?
Overmaat van voedingsstoffen kan leiden tot veranderingen in de microbiële fermentatie. Soms leidt dit tot vermeerdering van Clostridium spp. of andere potentieel pathogene micro-organismen. Als Clostridium spp. veel schade aanrichten, zoals necrotiserende enteritis bij C. perfrigens type C en hemorrhagische-necrotiserende colitis bij C. difficile, kan dit tot sterfte leiden. Het is ook mogelijk dat er een meestal eenzijdige groei van niet pathogene bacteriën ontstaat, die in snel tempo het substraat omzetten. terwijl onder normale omstandigheden de inhoud van de dunne darm relatief bacteriearm is, kan dit door het overmatige aanbod van substraat veranderen. Koloniserende bacteriën zijn dan tot ver in de dunne darm opgeklommen en produceren allerlei producten en remmen de segmentale contracties in de darm.
Wat gebeurt er als bij planteneters meer koolhydraten worden aangeboden dan normaal?
Dan zal in tegenstelling tot de normale situatie het substraat plotseling niet meer beperkend zijn voor de fermentatie. Onder deze nieuwe omstandigheden zullen de bacteriën die de grootste groeisnelheid kunnen ontwikkelen de boventoon gaan voeren en speelt efficiëntie geen rol meer. Dit leidt vaak tot een sterke groei van de sacharolytische flora in de darm (lactobacillen en streptokokken). De fermentatieproducten kunnen een stijging van de osmotische waarde van de darminhoud veroorzaken, gevolgd door aantrekking van water uit de weefsels en diarree.
Wat is een van de belangrijkste fermentatieproducten bij een overmatig aanbod van koolhydraten en waar leidt dit toe?
Melkzuur ofwel lactaat. Dit leidt tot een daling van de pH in de darm (vergelijk melkzuuracidose bij het rund). Bij het kalf is bekend dat vooral dit microbieel gevormde lactaat verantwoordelijk is voor de acidose die bij diarree wordt waargenomen. Dit heeft te maken met het feit dat de microbiële flora zowel D-lactaat als L-lactaat produceert, terwijl zoogdieren zelf tijdens de anaerobe glycolyse alleen L-lactaat vormen. Dat verklaart waarom D-lactaat minder snel gemetaboliseerd wordt dan L-lactaat en veel sterker afhankelijk is van uitscheiding via de nieren. Bij dieren die door de diarree gedehydreerd zijn, zal de uitscheiding via de nieren niet optimaal zijn en hoopt het D-lactaat zich dus op en veroorzaakt zo een acidose.
Bij welke dieren is het adaptatievermogen van de darmmicroflora groter?
Bij volwassen planteneters met een microbiële fermentatie in de dikke darm is het adaptatievermogen van de darmmicroflora groter dan bij jonge dieren en vleeseters, zodat de kans op een fermentatiestoornis minder groot is. Naarmate de microbiële flora in de dikke darm bij kalveren en biggen zich beter ontwikkelt, neemt de kans op een fermentatieve diarree in aansluiting op een aantasting van de villi van de dunne darm dus af. Bovendien heeft een dikke darm met een goede ontwikkelde microbiële flora een groter waterabsorberend vermogen, doordat bij de absorptie van VFA’s veel natrium en vervolgens water door de darmwand wordt geabsorbeer.
Waarom domineren andere bacteriën bij vleeseters dan bij planteneters en welke bacteriën zijn dit?
Bij vleeseters zal het overvloedige aanbod van substraat tevens of merendeels uit eiwitten of aminozuren bestaan, waardoor andere bacteriën zullen domineren. Er treedt dan een sterke groei op van sacharoproteolytische bacteriën (E. coli, Proteus, Clostridium), waarbij behalve acetaat en butyraat teven aminen, zoals putrescine en histamine worden gevormd. Dit resulteert ook weer in een duidelijke stijging van de osmolariteit. De aminen irriteren bovendien de darmwand, waardoor een toenemende secretie van mucus en een versnelde passage ontstaat. De feces van dergelijke vleeseters zijn vaak donkergeel, slijmerig en hebben een sterke rottingsgeur. Soms is er een duidelijke ammoniakale geur waarneembaar, de pH is meestal alkalisch.
Ander woord voor veel vet in de feces?
Steatorroe
Hoe kan steatorroe ontstaan?
Waarschijnlijk omdat er sprake is van een verhoogde afbraak van het pancreaslipase door bacteriën, kan bij overmatige bacteriegroei in de dunne darm de vetvertering gestoord zijn, waardoor steatorroe ontstaat.
Wat gebeurt er met de galzuren wanneer er een overmatige bacteriegroei is?
Bij overmatige bacteriegroei worden de galzuren gedeconjugeerd. Als deze deconjugatie zodanig is dat 20% van de galzuren worden omgezet, dan wordt de micelvorming gestoord en daarmee zowel de galzuurabsorptie als de vetabsorptie. De toegenomen deconjugatie van galzuren verhoogt het gehalte aan vrije galzuren, wat effect heeft op de waterhuishouding in de darm. DIt wordt nog versterkt doordat een overmatige bacteriegroei eveneens een omzetting van vetten in hydroxyvetzuren veroorzaakt die de secretie bevorderen. De bacteriën kunnen ook galzure zouten gaan omzetten, waardoor hypersecretie in de dikke darm ontstaat. De gevolgen van de bacteriegroei zijn dunne waterrijke feces en een versnelde passagie, die op zich al weer leidt tot verslechtering van de digestie en absorptie. Door fermentatie gevormd CO2 en CH4 geven een extra colume-effect en dragen daardoor bij aan verdere versnelling van de passage.
Wat moet je doen als dieren door diarree zijn uitgedroogd?
Bij dieren die door diarree ernstig zijn uitgedroogd is het van primair belang om de vochtbalans te herstellen. Wanneer de dieren te zwak zijn om voldoende te drinken, zal dat moeten met behulp van infusen. Orale rehydratie is echter bij minder ernstige gevallen ook effectief, als er tenminste geen sprake is van verstoorde absorptie door bijvoorbeeld uitgebreide villusatrofie.
Noem twee voorbeelden waarbij orale rehydratie goed mogelijk is.
De orale rehydratie is goed mogelijk bij diarree veroorzaakt door E.coli bij kalveren en cholera bij de mens. Hiervoor wordt met succes gebruik gemaakt van oraal toegediende glucose-elektrolytenoplossingen (ORS = oral rehydration solution). De ORS bevat naast elektrolyten ook glucose, die door de gekoppelde absorptie van glucose en NA+ leidt tot een goede orale rehydratie.
Waarom is het belangrijk om sten te starten met kleine hoeveelheden moedermelk?
Omdat enterocyten voor hun voeding voor ee ngroot deel afhankelijk zijn van glutamine en andere nutriënten in het lumen, is het niet alleen voor de energievoorziening van het dier maar ook voor het herstel van de mucosa belangrijk om snel te starten met het in kleine hoeveelheden verstrekken van moedermelk. Melk bevat groeifactoren (EGF-1), bacterieremmende stoffen (lactoferrine, immunoglobulines (lactogene immuniteit)) die bijdragen aan ee nbetere immuniteit tegen pathogenen
Wat bevat moedermelk?
Melk bevat groeifactoren (EGF-1), bacterieremmende stoffen (lactoferrine, immunoglobulines (lactogene immuniteit)) die bijdragen aan ee nbetere immuniteit tegen pathogenen