Ziekteleer Pagina 11 t/m 20 Flashcards

1
Q

Wat is er anders aan de vorm van de dikke darm dan die van de dunne darm?

A

De dikke darm bevat in tegenstelling tot de dunne darm geen cilli, maar alleen crypten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarop heeft de darmflora invloed?

A

De flora heeft invloed op de morfologie van het darmslijmvlies, beïnvloedt de farmacokinetiek van geneesmiddelen, produceert vitaminen, remt de ontwikkeling van ziektekiemen (kolonisatieresistentie) en zorgt voor de fermentatie van plantenbestanddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe noemen we het ook wel als de darmflora de ontwikkeling van ziektekiemen remt?

A

Kolonisatieresistentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zien we bij planteneters wat betreft microbiële flora in het darmkanaal?

A

Bij planteneters heeft zich op bepaalde plaatsen in het darmkanaal een microbiële flora ontwikkeld, waarbij naast Bacteroidetes, Firmicutes, Actinomycetes ook protozoën aanwezig zijn. Bij herkauwers betreft dit de voormagen, bij konijnen, kippen en paarden het colon of het caecum of beide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar bevindt zich de microbiële flora bij alleseters?

A

Bij alleseters zoal het varken kunnen we zowel in de maag als in het caecum en colon een microbiële flora aantreffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontwikkelt de microbiële kolonisatie zich?

A

De microbiële kolonisatie van de darm start tijdens de geboorte door contact met de vaginale flora van het moederdier. Jonge dieren nemen via contact met de ouderdieren en omgeving microbiota op. Bij het scheiden van kalveren van de moederkoe en bij het uitbroeden van eieren in broedmachines wordt voor jonge dieren de opbouw van de darmflora sterk beïnvloed door omgevingskiemen. Een opvallende verandering van de darmflora vindt plaats op het moment dat de dieren overgaan van melkvoeding op vaste voeding. Op dat moment verschijnen strikt anaerobe kiemen en vindt een scherpe reductie plaats van enterokokken en coliforme bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaan residente darmflora?

A

Na verloop van tijd heeft de darmflora een zekere vaste samenstelling gekregen, die uniek is voor ieder dier. De opbouw van deze residente darmflora is door interactie met het immuunsysteem van het dier tot stand gekomen en speelt een rol bij de ontwikkeling van de lokale immuniteit in de darm en daarmee dus bij de immuniteit tegen pathogenen. Door het produceren van anti-inflammatoire stoffen zorgen dendritische cellen ervoor dat niet alle nieuwe voedingsbestanddelen en bacteriën leiden tot uitgebreide immunologische reacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is kolonisatieresistentie?

A

Men vermoedt dat de residente flora de kolonisatie van pathogene bacteriën in de darm kan verminderen. Dit wordt kolonisatieresistentie genoemd. Kolonisatieresistentie is het resultaat van samenwerking tussen de normale (residente) microflora in de darm en de gastheer. Kolonisatieresistentie is geen absoluut begrip, dat wil zeggen dat individuen met een hoge graad van kolonisatieresistentie onder bepaalde voorwaarden toch gekoloniseerd kunnen worden met (potentieel) pathogene micro-organismen. Een goede kolonisatieresistentie zou verkregen worden als er veel bacteriespecies aanwezig zijn (tot 10^10 per ml darminhoud).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is er bekend over de mechanismen van kolonisatieresistentie?

A

Microbiële flora produceert antibacteriële stoffen zoals H2S en vluchtige vetzuren, die in vitro antibacterieel werken op (potentieel) pathogene micro-organismen. Daarnaast produceert de darmwand onder invloed van de flora lysozymen waardoor vooral in de dunne darm de hoeveelheid bacteriën gereguleerd wordt. Daarnaast blijken galzuren in de darm remmend te werken op sommige bacteriesoorten en produceert ook de exocriene pancreas bacterieremmende stoffen. Deze algemene effecten zorgen er dus voor dat er een zekere balans bestaat tussen (pathogene en niet pathogene) bacteriën in het maag-darmkanaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een voorbeeld van het verstoren van de balans tussen pathogene en niet-pathogene bacteriën

A

Explosieve vermeerdering van Clostridium perfrigens type C, die optreedt als er erg veel onverteerd eiwit in de darm aanwezig is. De toxines van deze bacterie leiden tot een omvangrijke schade aan het epitheel van de darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem nog een verhindering van het vermeerderen van pathogenen wat betreft kolonisatieresistentie

A

Vermeerderen van pathogenen zou ook verminderd zijn als er sprake is van een competitie met de normaal aanwezige flora om voedsel, vooral fermenteerbare koolstofbronnen. Daarnaast is competitie om leefruimte een wezenlijke voorwaarde voor de kolonisatieresistentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt de motiliteit van de darm aangestuurd?

A

De motiliteit van de darm staat onder invloed van het ‘enteric nerve system’ (ENS), dat deel uitmaakt van het autonome zenuwstelsel. Het ENS bestaat op haar beurt uit een tweetal plexus die gelegen zijn in de submucosa (plexus van Meissner) en tussen de circulaire en de longitudinale spierlaag (plexus myentericus of plexus van Auerbach).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zegt een toename van de lengte van de spiervezels?

A

In het algemeen leidt een toename van de lengte van de spiervezels of een verhoogde druk door een verhoogde vulling van de darm tot een versnelde passage door het maag-darmkanaal. Dit wordt in de dunne darm vooral veroorzaakt door een afname van de peristaltische contracties. De toegenomen vulling kan het gevolg zijn van een afgenomen absorptie, een toegenomen secretie of een combinatie van beide factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer passeert water biologische membranen?

A

Water kan biologische membranen gemakkelijk passeren en vindt plaats als de hydrostatische of osmotische druk aan beide zijden van de membraan verschillend is. Dit betekent dat de passage afhankelijk is van het transport van mineralen over de membraan, maar ook beïnvloed kan worden door een wijziging in de hoeveelheid osmotische actieve stoffen in het lumen van de darm. De passieve diffusie van water door ‘tight junctions’ tussen de enterocyten die hierdoor ontstaat, wordt ook wel het paracellulaire transport van water genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe regelt het lichaam vochtabsorbtie?

A

Voor de vochtabsorptie maakt het lichaam gebruik van het transport van mineralen over de membraan. In de basolaterale membraan van de enterocyten in de dunne darm bevindt zich de Na/K-pomp die vervolgens het transport van veel andere verplaatsingen van elektrolyten over de membraan veroorzaakt. Aan de basolaterale membraan vindt ook diffusie plaats van substraten, chloor ionen en CO2. In het naar het lumen gerichte apicale membraan bestaat een gekoppeld transport van natrium ionen met substraat (glucose of aminozuren) en een gekoppeld transport van natrium ionen gekoppeld aan chloorionen. Daarnaast is er in deze membraan een elektronenneutrale uitwisseling tussen chloor en HC03 (afkomstig van koolzuuranhydrase) en tussen natriumionen en waterstofionen. Het paracellulaire transport van water via de tight junctions volgt deze opname van ionen en wordt dus geïnduceerd doordat de ionen in de intercellulaire ruimte een iets hogere osmolariteit hebben dan het lumen (-pi = 10mOsmol). Daardoor wordt ter plaatse een iets hogere hydrostatische druk gehandhaafd (-p = 4cm H2O). Deze hogere druk zorgt voor de verplaatsing van de nagenoeg isotone oplossing uit de laterale intercellulaire ruimtes naar de onderliggende weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe spelen vluchtige vrije vetzuren een rol in de absorptie van water?

A

Vluchtige vrije vetzuren kunnen in de dikke darm worden gevormd. De vluchtige vrije vetzuren dienen als substraat voor de productie van ATP dat nodig is voor het functioneren van de Na/K-pomp die een belangrijke functie heeft bij de absorptie van elektrolyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe zit de balans tussen absorptie van water en secretie van sappen in de dunne darm en hoe zit dat in de dikke darm?

A

Er bestaat een continue beweging van water en elektrolyten door de mucosa van de darm in beide richtingen. In de dunne darm heeft de secretie en in de dikke darm heeft de absorptie van water de overhand.

18
Q

Hoe zit het met absorptie en secretie van water bij gezonde dieren?

A

Bij gezonde dieren is de secretie kleiner dan de absorptie en vindt er dus netto absorptie plaats. Het verschil is in vergelijking tot de grote hoeveelheden water die in beide richtingen beweegt echter betrekkelijk klein.

19
Q

Hoeveel water wordt door een kalf in de darm opgenomen en hoeveel wordt er gesecreteerd?

A

Bij een kalf wordt ongeveer 100 liter vocht per dag opgenomen en dat is slechts 2.5 liter meer dan de secretie door bijvoorbeeld de mucose van de dunne darm. Kleine verstoringen in dit evenwicht kunnen ernstige gevolgen hebben.

20
Q

Wat is de maximale absorptiecapaciteit van water in de dunne darm en de dikke darm?

A

De maximale absorptiecapaciteit van water in de dunne darm en dikke darm is 30 tot 100% groter dan de benodigde capaciteit onder normale omstandigheden.

21
Q

Hoe noem je het als door een verstoring van het evenwicht tussen absorptie en secretie in de dunne darm een grote hoeveelheid darminhoud in de dikke darm terechtkomt? En wat kan er dan gebeuren?

A

Dit is een sterk toegenomen ileocaecale flow. Dan kan er een compensatoire absorptie plaatsvinden, zolang de dikke darm niet is aangetast door bijvoorbeeld een ontstekingsproces en de absorptiecapaciteit van de dikke darm niet wordt overschreden. Er treedt dan geen diarree op.

22
Q

Wat gebeurt er wanneer de ileocaecale flow de maximale absorptiecapaciteit van de dikke darm te boven gaat?

A

Dan treedt er diarree op.

23
Q

Waarom leidt een relatief geringe afname van de netto absorptie in de dikke darm vrij snel tot diarree?

A

Omdat het colon bij de meeste dieren meer dan 90% van het vocht uit de darminhoud absorbeert

24
Q

Bij welk dier zien we vooral dat relatief veel water door de dikke darm moet worden geabsorbeerd en wat is daar een gevolg van?

A

Bij het paard. Bij een ernstige ontsteking van het colon kan door het enorme verlies aan water een aandoening snel fataal verlopen.

25
Q

Waarom kan de dikke darm bij jonge dieren waarschijnlijk minder goed vochtverliezen compenseren?

A

Bij jonge dieren blijkt de dikke darm waarschijnlijk vanwege de aanwezigheid van een minder stabiele microflora ook minder goed in staat te zijn om vochtverliezen te voorkomen.

26
Q

Op welke drie manieren kan de normale balans tussen secretie en absorptie van water in grote lijnen verstoord worden?

A
  1. Malsecretie 2. Malabsorptie 3. Maldigestie In de meeste gevallen zal er sprake zijn van een combinatie van malsecretie, malabsorptie en maldigestie. Bij een aantal gevallen speelt één van deze zaken de belangrijkste rol.
27
Q

Waarop hebben een aantal infecties met E. coli vooral invloed?

A

Op de secretie

28
Q

Waarop berust de diarree die volgt op het oraal toedienen van amoxicilline bij konijnen?

A

Maldigestie

29
Q

Waarvan is het afhankelijk of een opname van een pathogeen ziekte veroorzaakt?

A

Dit is afhankelijk van het aantal en de pathogeniteit/virulentie van de opgenomen pathogenen en de immuniteit of de gevoeligheid van het dier. Vandaar dat een vermindering van het contact met het aantal pathogenen door hygiënemaatregelen of het verminderen van contacten met infectieuze dieren vaak succesvolle preventie maatregelen zijn.

30
Q

Wat betreft de immuniteit van het dier is er bekend?

A

Stress kan de samenstelling van de darmflora beïnvloeden. De leeftijd van de gastheer is van invloed op de kolonisatieresistentie.Maternale immuniteit en lactogene immuniteit van de melk kan rol spelen. Ook de onvoldoende lage pH in de maag kan bij jonge dieren voor een grotere gevoeligheid voor infecties zorgen.

31
Q

Bij welke dieren functioneert het immuunapparaat niet optimaal (meer)?

A

Bij zeer jonge en zeer oude dieren

32
Q

Waarvan hangt de mate van immuniteit bij jonge zoogdieren vanaf?

A

Van de maternale immuniteit, die bijvoorbeeld bij het kalf vrijwel volledig via de biest moet worden opgenoemn

33
Q

Waardoor worden frequent optredende maag-darmproblemen rond het spenen veroorzaakt?

A

Door voedingswijzigingen. Misschien heeft de darmflora op het moment van spenen nog niet zijn definitieve beslag gekregen. Allerlei andere factoren kunnen eveneens bijdragen aan problemen bij het spenen: wegvallen van het beschermende effect van de melk, fysiologische problemen als gevolg van vasten net na het spenen of zich overeten daarna, of een nog onvoldoende ontwikkeld immuunapparaat. Ook stress kan een belangrijke rol spelen.

34
Q

Van welke twee onafhankelijke veranderingen in de enterocyten is een netto secretie het resultaat?

A

Een netto secretie is het resultaat van twee onafhankelijke veranderingen in de permeabiliteit van de apicale membraan: (1) een remming van het gekoppelde transport van Na en Cl in de cel en (2) een verhoogde Cl-uitscheiding naar het darmlumen. Deze twee mechanismen kunnen onafhankelijk van elkaar optreden, maar kunnen ook tegelijkertijd in één cel plaatsvinden.

35
Q

Hoe worden de twee veranderingen in de enterocyten die zorgen voor een netto secretie bereikt?

A

Beide effecten worden bereikt door een activering van proteïnekinase, een verhoogde calmodulineactiviteit of bij een toename van vrije calciumionen in de cytosol. Van verschillende stoffen is bekend dat ze via één van deze wegen de secretie direct of indirect stimuleren. Belangrijke initiërende stappen daarbij zijn toename van de concentraties van cyclisch AMP of van cyclisch GMP in de cel.

36
Q

Wat houdt verticale differentiatie in?

A

Verticale differentiatie houdt in dat bij een dwarsdoorsnede van de darm aan de wand geheel andere omstandigheden bestaan dan in het centrum. Op de darmwand leven dus andere bacterisoorten dan in het darmlumen.

37
Q

Hoeveel bacteriën kun je vinden in het caecum en colon van vleeseters?

A

10^10 tot 10^14 / ml, waaronder het grootste deel Bacteroides, Lactobacillus species en Clostridium spp.

38
Q

Hoeveel bacteriën vindt je in het ileum en welke bacteriën vindt je daar naast de bacteriën die ook al in het jejenum aanwezig waren?

A

10^3 tot 10^7/ml. Daaronder zijn tevens anaerobe bacteriën zoals Bacteroides en Clostridium.

39
Q

Welke bacteriën vindt je vooral in het jejenum? En in welke aantallen?

A

Streptokokken, enterokokken, lactobacillus-species en coliforme bacteriën, in aantallen variërend van 0 tot 10^5/ ml

40
Q

Welke rol spelen microflora bij diarree?

A

In het maag-darmkanaal bevindt zich een uitgebreide microflora die een groot aantal processen in de darm beïnvloed en daarom een rol kan spelen in de pathofysiologie van diarree. Bij gezonde individuen is het aantal bacteriën in de maag en het duodenum vrij laag als gevolg van de aanvoer van bacteriearme inhoud vanuit de maag (effect van maagzuur). Verderop in het jejenum nemen de aantallen bacteriën per milliliter langzaam toe.

41
Q

Hoe verloopt de levenscyclus van enterocyten?

A

Er vindt een voortdurende aanmaakt plaats van enterocyten in de crypten van het darmslijmvlies. De ongedifferentieerde jongere cryptecellen hebben voornamelijk een secernerende functie en migreren vanuit de crypten naar de toppen van de villi. De oudere enterocyten die zich aan de toppen van de villi bevinden hebben met name een absorberende functie. Vanaf die plaats worden ze uiteindelijk afgestoten en komen ze vrij in het lumen. De levensduur van de enterocyten is vrij kort. Na 48 tot 72 uur bereiken de cellen de top van de villi en daarmee het einde van hun bestaan. Op weg van de crypten naar de top van de villi ondergaan de enterocyten sterke veranderingen. Er ontstaat een borstelzoom met een aanhechtende en absorberende functie, waarin tevens verteringsenzymen zijn opgenomen (lactasen, peptidasen)