woordjes S Flashcards
sable, le
het zand
s’abonner; abonné
zich abonneren, geabonneerd
sabot, le
de klomp (van de boer)
s’abriter
(onder een regenscherm) schuilen
s’abstenir
zich onthouden (van commentaar)
sac, le
de zak (een plastic zak)
sac à dos, le; les sacs à dos
de rugzak
sac à main, le; les sacs à main
de handtas
sac de couchage, le; les sacs de couchage
de slaapzak
s’accorder
overeenstemmen
s’accouder
met de ellebogen leunen (op de tafel)
s’accroître
toenemen (het bedrag neemt toe)
s’accroupir
hurken (neerhurken)
s’accumuler
zich opstapelen (het werk stapelt zich op)
s’acharner
zich hardnekkig toeleggen (op een taak)
sachet, le
het zakje (thee)
sacrifice, le
de opoffering
sacrifier
opofferen
s’adresser; s’adressant
zich wenden (tot iemand), zich richtend tot, bestemd voor
sage; sage
(een) braaf (kind)
s’agenouiller
knielen
sagesse, la
de wijsheid
s’aggraver
verergeren (de toestand van de zieke Is verergerd)
s’agiter
zich opwinden
saillant
(een) in het oog springend (detail)
saillir
vooruitsteken
sain
gezond
saint
heilig
saint, le
de heilige
sainteté, la
de heiligheid
saisir
(naar zijn wapen) grijpen
saison, la
het seizoen
salade, la
de sla
salaire, le
het salaris
salarié, le
de loontrekkende
sale; sale
vuil (zijn)
saler
(aardappelen) zouten
saleté, la
de vuilheid
salir
vuilmaken
salle, la
de zaal
salle à manger, la; les salles à manger
de eetkamer
salle d’attente, la; les salles d’attente
de wachtkamer
salle de bains, la; les salles de bains
de badkamer
salle de séjour, la; les salles de séjour
de huiskamer
salle du conseil, la
de raadzaal
s’allonger
zich uitstrekken, gaan liggen
salon, le
het salon
saluer; salué
(iemand) groeten, gegroet
salut!
hallo! (daag!)
salutation, la
de begroeting, de groet
samedi
zaterdag
s’améliorer
zich verbeteren (in hardlopen)
s’amuser; amusé
zich amuseren; zich geamuseerd hebben
sanatorium, le
het sanatorium
sanctuaire, le
het heiligdom
sandale, la
de sandaal
sandwich, le; les sandwiches
de sandwich
sangloter
snikken
sans
zonder
sans aucun doute
(de vergadering gaat) ongetwijfeld (door)
sans bornes
grenzeloos (een grenzeloze vreugde)
sans cesse
onophoudelijk (roken)
sans engagement
(de offerten zijn) vrijblijvend
sans interruption
onafgebroken (werken)
sans peine
zonder moeite
sans préjugés
(een) onbevooroordeeld (jurylid)
sans rien dire; (pron. ind.)
zonder iets te zeggen
santé, la
de gezondheid
s’apaiser
bedaren
saper
(iemands gezag) ondermijnen
s’appeler
(Johan) heten
s’appliquer
zich toeleggen (op de studie)
s’apprêter
zich klaarmaken (om iets te doen)
s’approcher; approché
naderen, naderbij komen, genaderd
sarcasme, le
het sarcasme
sardine, la
de sardine
s’arrêter
stoppen
s’articuler sur
zich richten op, zich toespitsen op
s’asseoir
gaan zitten
s’assoupir
indommelen, indutten
s’assurer
zich verzekeren (tegen brand)
satellite, le
de satelliet
satisfaction, la
de voldoening
satisfaire
voldoen (aan de eisen)
satisfaisant
(een) bevredigend (resultaat)
satisfait
voldaan (zijn)
s’attacher
zich hechten (aan een vriend)
s’attarder
blijven plakken (bij vrienden)
s’attendre
zich verwachten (aan het ergste)
saucisse, la
de worst
sauf
behalve
sauf-conduit, le; les sauf-conduits
de vrijgeleide
saugrenu
ongerijmd (een ongerijmde leugen)
saumon, le
de zalm
saupoudrer
(pannenkoeken) bestrooien
met bloemsuiker
saut, le
de sprong
sauter
(in het water) springen
sauvage; sauvage
(een) wild (dier)
sauver; sauvé
redden, gered
sauveur, le
de redder
savant, le
de geleerde
s’avérer
blijken te zijn
saveur, la
de smaak (van een vrucht)
s’aviser de
het in zijn hoofd halen (om)
savoir; su
weten, geweten
savoir par coeur
uit het hoofd kennen
savon, le
de zeep
savourer
(met volle teugen) genieten van
savoureux; savoureuse; savoureux
(een) smakelijk (stuk fruit)
scandale, le
het schandaal
scandaleux; scandaleuse; scandaleux
(een) schandalig (gedrag)
scanner, le
de scanner
scénariste, le
de scenarioschrijver
scène, la
de scène (van een toneelstuk)
sceptique; sceptique
sceptisch (zijn)
schéma, le
het schema
scie, la
de zaag (werktuig)
science, la
de wetenschap
sciences appliquées f, les
de toegepaste wetenschappen
scientifique; scientifique
(een) wetenschappelijk (artikel)
scier
(een plank) zagen
scintiller
fonkelen, glinsteren, flikkeren
scolaire; scolaire
school-, onderwijs-
scolarité obligatoire, la
de schoolplicht
scrupule, le
het gewetensbezwaar
scrupuleux; scrupuleuse; scrupuleux
gewetensvol (zijn)
scruter
(iemands motieven) doorgronden
sculpter
beeldhouwen
sculpteur, le
de beeldhouwer
sculpture, la
het beeldhouwwerk
se bagarrer
ruzie maken, vechten
se baigner
baden (in de zee)
se baisser
zich bukken
se balader
wandelen
se battre
vechten
se blesser
zich verwonden
se borner
zich beperken
se bousculer
elkaar omverlopen (in het gedrang)
se brosser les dents
zijn tanden poetsen
se cacher
zich verbergen
se casser la jambe; cassé
(een been) breken, gebroken
se chamailler
kibbelen
se chausser
zijn schoenen aantrekken
se cogner
zich stoten
se coiffer
zijn haar kammen
se complaire; complu
voldoening vinden, voldoening gevonden
se comporter
zich gedragen
se concentrer sur
zich concentreren (op)
se connaître
elkaar kennen
se consacrer
zich wijden (aan)
se contenter
zich tevreden stellen (met iets)
se contredire
zichzelf tegenspreken
se convaincre
zich overtuigen
se coucher; couché
gaan slapen, naar bed gaan,
naar bed gegaan
se couvrir
zich bedekken
se débarrasser
zich ontdoen (van oude rommel)
se débattre
zich verzetten
se débrouiller
zijn plan trekken, zich behelpen
se décider
het besluit nemen (iets te doen)
se déclarer
uitbreken (er is een brand uitgebroken)
se découdre
losgaan (de naad van de mantel ging los)
se décourager
de moed verliezen
se défendre
zich verdedigen
se défouler
zich afreageren
se dégoûter
een afkeer krijgen (van iets)
se délasser
ontspanning vinden
se demander
zich afvragen
se démettre
ontslag nemen
se dépêcher; dépêché
zich haasten, zich gehaast hebben
se déplacer
zich verplaatsen
se déplaire; déplu
zich niet thuis voelen, zich niet thuis gevoeld (hebben)
se déprendre
zich onthechten van
se dérouler
zich afspelen (te Brussel)
se déshabiller
zich uitkleden
se désintéresser
zich niet meer interesseren
se détendre
zich ontspannen
se dévêtir
zich uitkleden
se dévouer
zich wijden (aan), zich opofferen
se diriger
zich begeven (naar)
se disputer
ruziemaken
se dissiper
optrekken (de mist trekt op), verdwijnen
se distinguer
zich onderscheiden
se distraire
zich vermaken
se divertir
zich vermaken, zich ontspannen
se douter
(iets) vermoeden
se fâcher
zich kwaad maken
se faire remarquer
opvallen (door zijn kleding)
se fatiguer
zich vermoeien
se fiancer
zich verloven
se figurer
zich voorstellen (stel je voor…!)
se friper
kreuken (die jurk kreukt snel)
se frotter
zich wrijven
se gêner
zich generen
se gratter
zich krabben
se hasarder
het erop wagen
se hâter
zich haasten
se heurter
stoten (op een afwijzing)
se justifier
zich rechtvaardigen
se lamenter
(over iets) jammeren
se lasser
(het saaie werk) beu worden
se laver
zich wassen
se lever; se levant
(‘s morgens om 7 uur) opstaan, opstaand
se libérer
zich bevrijden
se livrer
zich overgeven
se maintenir
zich handhaven
se manifester
zich voordoen (problemen)
se maquiller
zich schminken
se marier
(met iemand) trouwen
se méfier de; méfié
(iemand) wantrouwen, gewantrouwd
se mêler
zich moeien
se méprendre
zich vergissen
se mettre d’accord
het eens worden
se moquer; moqué
(met iemand) spotten, gespot
se mouvoir
zich bewegen
se munir
zich voorzien (van een kompas)
se nommer
(Anja) heten
se noyer
(zelf) verdrinken
se parer
zich mooi aankleden
se passer
gebeuren, voorvallen, verlopen
se peigner
(zijn haren) kammen
se pencher
zich vooroverbuigen
se pendre
zich ophangen, zich verhangen
se permettre
zich veroorloven
se placer
zich plaatsen
se plaindre
klagen
se préoccuper
zich bezorgd maken, zich bekommeren (om iets)
se présenter
zich voorstellen (aan iemand)
se préserver
zich beschermen (tegen de kou)
se presser
zich haasten
se procurer
zich verschaffen (zich kapitaal verschaffen)
se produire
zich voordoen, gebeuren
se promener; promené
wandelen, gewandeld
se protéger
zich beschermen
se rabattre
(bruusk) invoegen (in een file)
se rafraîchir
zich verfrissen
se rappeler; rappelé
zich herinneren; zich herinnerd hebben
se raser
zich scheren
se rassembler
zich verzamelen (voor het station)
se rasseoir
weer gaan zitten
se recroqueviller
verschrompelen
se refroidir; refroidi
se refroidir; refroidi
afkoelen (het weer koelt af), afgekoeld
se réfugier
een toevlucht zoeken (bij iemand)
se régaler
smullen (van een lekker maal)
se réjouir
zich verheugen (over iets)
se remarier
hertrouwen
se rencontrer; rencontré
elkaar ontmoeten, elkaar ontmoet hebben
se rendre à
zich begeven naar
se rendre compte
beseffen (zich rekenschap geven)
se renseigner
informeren naar
se repentir
berouw hebben
se replier
in zichzelf keren, zich (in zichzelf) terugtrekken
se reposer; reposé
rusten, gerust
se reproduire
zich voortplanten
se résigner
zich neerleggen (bij een beslissing)
se ressaisir
zich herpakken (na een woede-uitbarsting)
se ressembler; ressemblé
op elkaar gelijken; op elkaar geleken hebben
se ressouvenir
zich herinneren
se restreindre
bezuinigen (in zijn uitgaven)
se restreindre
zich beperken
se retrouver
elkaar terugvinden
se réunir
bijeenkomen (op een afgesproken plaats)
se réveiller; réveillé
wakker worden, wakker geworden (zijn)
se révolter
in opstand komen
se ruer vers; rué
zich haasten naar, afvliegen op,
afgevlogen op
se sauver
zich uit de voeten maken
se servir; servi
(van iets) gebruik maken, zich bedienen, zich bediend hebben
se soigner; soigné
zich verzorgen, zich verzorgd hebben
se soucier; soucié
zich bezorgd maken, zich bekommeren
(over), zich bekommerd hebben
se soumettre
zich onderwerpen
se souvenir; souvenu
zich herinneren, zich herinnerd hebben
se suivre
opeenvolgen (kinderen in een gezin)
se surmener
zich overwerken
se surpasser
zichzelf overtreffen
se taire
zwijgen
se tenir à l’écart de
zich verre houden van
se tordre de rire
zich een ongeluk lachen
se tromper; trompé
zich vergissen, zich vergist hebben
se valoir
evenveel waard zijn
se vanter
opscheppen (over zijn rijkdom)
se venger
zich wreken
se vêtir
zich kleden, zich aankleden
se voiler
(haar gezicht) sluieren
se, s’; (pron. réfléchi)
zich
séance, la
de zitting (van het parlement)
seau, le; les seaux
de emmer
s’ébattre
s’ébattre
stoeien
sec; sèche
(een) droog (terrein)
séchage, le
het drogen
s’écarter
afwijken (van de weg)
s’échapper
ontsnappen (uit een plaats)
sèche-cheveux, le; les sèche-cheveux
de haardroger
sèche-linge, le
de droogtrommel
sécher
(de was laten) drogen
sécheresse, la
de droogte
s’éclaircir
ophelderen (de lucht heldert op)
seconde, la
de seconde
secouer
schudden
s’écouler
wegvloeien
secourir
(iemand) ter hulp komen
secousse, la
de schok (van een aardbeving)
secret, le
het geheim
secret; secrète
geheim
secrétaire, la
de secretaresse
secrétariat, le
het secretariaat
s’écrier
uitroepen
s’écrouler; écroulé
instorten, ingestort
secteur, le
de zone, de plaats, de plek
secteur, le
de sector, de afdeling
section, la
de afdeling
sécurité, la
de veiligheid
sécurité sociale, la
de sociale zekerheid
séduction, la
de verleiding (van het meisje)
séduire
verleiden
séduisant
(een) verleidelijk (salaris)
s’effondrer
instorten
s’efforcer
zich inspannen