woordjes N Flashcards

1
Q

nager

A

zwemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nageur, le

A

de zwemmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

naguère

A

onlangs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

naïf; naïve

A

naïef (zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nain, le

A

de dwerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

naissance, la

A

de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

naître

A

geboren worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Namur m

A

Namen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nappe, la

A

het tafelkleed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

narcisse, le

A

de narcis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

natation, la

A

het zwemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

nation, la

A

de natie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

national; nationale; nationaux

A

(het) nationaal (budget)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nationalisation, la

A

de nationalisering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nationalité, la

A

de nationaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

natte, la

A

de vlecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

nature, la

A

de natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

naturel; naturelle

A

(een) natuurlijk (verschijnsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

naturellement

A

natuurlijk, uiteraard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

naufrage, le

A

de schipbreuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

naval; navale; navals

A

(de) zee(slag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

navette spatiale, la

A

het ruimteveer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

navigation, la

A

de scheepvaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

navigation spatiale, la

A

de ruimtevaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
naviguer
(naar Engeland) varen
26
navire, le
het schip
27
navrant
schrijnend (schrijnende armoede)
28
navré
bedroefd (zijn)
29
geboren
30
ne (plus) savoir à quel saint se vouer
ten einde raad zijn, geen uitweg meer weten
31
ne fût ce que
al was het maar…
32
ne ... jamais
nooit
33
ne ... que
niet ... wat, slechts
34
ne ... rien; (pron. ind.)
niets
35
ne pas manquer de
niet nalaten te (schrijven)
36
ne plus savoir où donner de la tête
niet meer weten waar te beginnen, | overstelpt zijn met werk
37
néanmoins
niettemin
38
néant, le
het niets
39
nébulosité, la
de bewolking
40
nécessaire; nécessaire
noodzakelijk (zijn)
41
nécessairement
noodzakelijkerwijs, noodzakelijk
42
nécessité, la
de noodzaak
43
nécessiter
noodzakelijk maken
44
néerlandais, le
het Nederlands
45
néerlandais; néerlandais
Nederlands
46
néfaste; néfaste
(het is) noodlottig
47
négatif; négative
(een) negatief (resultaat)
48
négation, la
de ontkenning (van een feit)
49
négligeable; négligeable
(een) te verwaarlozen (feit)
50
négligence, la
de slordigheid
51
négligent
slordig (zijn)
52
négliger
verwaarlozen
53
négociation, la
de onderhandeling
54
négocier
onderhandelen
55
neige, la
de sneeuw
56
neiger; neigé
sneeuwen
57
n'en plus pouvoir
niet meer kunnen, doodop zijn, | uitgeput zijn
58
nerveux; nerveuse; nerveux
zenuwachtig (zijn)
59
net; nette
duidelijk (een duidelijke herinnering)
60
nettement
duidelijk, ronduit, onbetwist
61
netteté, la
``` de duidelijkheid (van een geprojecteerd beeld) ```
62
nettoyage, le
de schoonmaak
63
nettoyer; nettoyé
schoonmaken, poetsen, gepoetst
64
neuf; neuve
(een) nieuw (kledingstuk)
65
neurochirurgien, le
de neurochirurg (m)
66
neurochirurgienne, la
de neurochirurg (v)
67
neutre; neutre
(een) neutraal (land)
68
neveu, le; les neveux
de neef
69
nez, le; les nez
de neus
70
niche, la
de nis
71
niche, la
het hok, het hondenhok
72
nicher
een nest maken (deze ooievaars maken | een nest op ons dak)
73
nid, le
het nest
74
nièce, la
de nicht (kind van broer)
75
nier
ontkennen
76
n'importe quel, n'importe quelle, n'importe | quels, n'importe quelles; (dét. ind.)
om het even welk(e), eender welk(e)
77
n'importe qui; (pron. ind.)
om het even wie, eender wie
78
n'importe quoi; (pron. ind.)
om het even wat, eender wat
79
nirvana, le
het nirwana
80
niveau, le; les niveaux
het niveau
81
noble; noble
(een) edel (karakter)
82
noblesse, la
de adel
83
noces f, les
de bruiloft
84
nocturne; nocturne
(een) nachtelijk (avontuur)
85
Noël
Kerstmis
86
noeud, le
de knoop (van een touw)
87
noir
zwart (een zwarte balpen)
88
noircir
(iets) zwart maken
89
noisette, la
de hazelnoot
90
noix, la
de noot (voedsel)
91
nom, le
de naam
92
nom de famille, le
de familienaam
93
nombre, le
het aantal
94
nombres cardinaux m, les
de hoofdtelwoorden
95
nombreux; nombreuse, nombreux
talrijk (zijn)
96
nomination, la
de benoeming (van een werknemer)
97
nommer
(zijn kind Erik) noemen
98
non
neen
99
nonante
negentig
100
nonchalamment
nonchalant, onverschillig
101
Nord-Africain, le; les Nord-Africains
de Noord-Afrikaan
102
normal; normale; normaux
(het is) normaal
103
normalement
normaal (zegt men...)
104
norme, la
de norm, de maatstaf
105
norvégien; norvégienne
Noors (van Noorwegen)
106
nostalgie, la
de heimwee
107
notable; notable
(een) opmerkelijk (feit)
108
notaire, le
de notaris
109
notamment
namelijk
110
note, la
de nota (in de agenda)
111
noter; noté
noteren, genoteerd
112
notice explicative, la
de gebruiksaanwijzing (handleiding)
113
notion, la
de notie (begrip)
114
notre, nos
onze
115
nouer
(een das) knopen
116
nouer
(contacten) aanknopen
117
nounours, le
de beer, de teddybeer
118
nourrir
voeden
119
nourriture, la
het voedsel
120
nous; (pron. pers.)
wij, we
121
nous: (avec) nous; (pron. pers.)
(met) ons
122
nouveau; nouvel, nouvelle, nouveaux
(een) nieuw (model)
123
nouveau; nouvel, nouvelle, nouveaux
(de) pas (gehuwden)
124
nouveau; nouvel, nouvelle, nouveaux
(de) nieuw(komers)
125
nouveau-né, le; la nouveau-née; | les nouveau-nés
het pasgeboren kind
126
nouveau-né; nouveau-née | nouveau-nés; nouveau-nées
pasgeboren
127
nouveauté, la
de nieuwigheid
128
nouvelle, la
het bericht
129
nouvelles f, les
het nieuwsbericht (het journaal)
130
novembre
november
131
noyade, la
de verdrinking
132
noyau, le; les noyaux
de pit (steenvrucht)
133
nu
naakt, bloot
134
nuage, le
de wolk
135
nuageux; nuageuse, nuageux
bewolkt (een bewolkte lucht)
136
nuance, la
de nuance
137
nuire; nui
schaden
138
nuisance, la
de overlast (milieuoverlast)
139
nuisible; nuisible
(een) schadelijk (product)
140
nuit, la
de nacht
141
nul (ne), nulle (ne); (pron. ind.)
niemand, geen enkel
142
nulle part
nergens
143
nullement
geenszins (storen)
144
numéro, le
het nummer
145
numéroter
nummeren
146
nu-pieds; nu-pieds
blootsvoets
147
nuptial; nuptiale; nuptiaux
huwelijks-, bruids-, bruilofts-
148
nylon, le
de nylon