woordjes R Flashcards

1
Q

R.E.R., le

(Réseau express régional) de regionale

A

metro (rond Parijs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

rabais, le

A

de korting (op een aankoop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

raccourci, le

A

de binnenweg (kortere weg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

raccourcir

A

(een rok) verkorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

raccrocher

A

(de hoorn van de telefoon) ophangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

race, la

A

het ras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

racine, la

A

de wortel (van een plant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

racler

A

(een vlek) afkrabben (van een oppervlak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

racloir, le

A

de schrapper, de krabber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

raconter; raconté

A

vertellen, verteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

radiation, la

A

de straling (natuurkunde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

radical, le

A

de stam (van een woord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

radical; radicale; radicaux

A

radicaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

radieux; radieuse; radieux

A

stralend, schitterend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

radio, la

A

de radio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

radio, la

A

de radiografie, de röntgenfoto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

radiodiffusion, la

A

de radio-omroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

rafale, la

A

de rukwind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

raffiné

A

geraffineerd (zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

raffoler

A

verzot zijn (op gebak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

rafraîchir

A

(een drank) koelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

rafraîchissant

A

(een) verfrissend (bad)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

rage, la

A

de razernij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

railler

A

de draak steken (met iemand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
raisin, le
de druif
26
raison, la
de reden
27
raisonnable; raisonnable
redelijk (blijven)
28
raisonnement, le
de redenering
29
raisonner
redeneren
30
rajeunir
verjongen (dat kapsel verjongt)
31
ralentir; ralenti
(aan een kruispunt) vertragen, vertraagd
32
ralentissement, le
de vertraging (van de auto)
33
rallye, le
de rally
34
ramasser
(de gevallen papieren) oprapen
35
rame, la
de roeispaan
36
ramener
(iemand) terugbrengen
37
ramer
roeien
38
rampe, la
de leuning (van een trap)
39
ramper
kruipen
40
rançon, la
het losgeld
41
rancune, la
de wrok
42
rancunier; rancunière
(een) haatdragend (man)
43
randonnée, la
de trektocht (door de bergen)
44
rang, le
de rang
45
rangée, la
de rij (huizen)
46
ranger; rangé
(de dossiers) ordenen, geordend
47
rapace, le
de roofvogel
48
râper; râpé
raspen, geraspt
49
rapide; rapide
(een) snel (paard)
50
rapidement
vlug, snel
51
rapidité, la
de snelheid
52
rapiécer
(kleding) verstellen
53
rapport, le
het verslag (van de politie)
54
rapporter
(geld) opbrengen
55
rapporter; rapporté terugbrengen, teruggebracht
(de gevonden voorwerpen)
56
rapprochement, le
de toenadering
57
rapprocher
bijeenbrengen, bijeenplaatsen, dichterbij brengen
58
rapprocher
groter maken
59
rapt, le
de ontvoering
60
rare; rare
(een) zeldzaam (product)
61
rarement
zelden
62
raser; rasé
scheren langs (de muur), gescheerd
63
rasoir, le
het scheerapparaat
64
rassemblement, le
de bijeenkomst (van personen)
65
rassembler
weer) verzamelen, bijeenbrengen
66
rassis
oudbakken (brood)
67
rassurant
(een) geruststellend (gebaar)
68
rassurer; rassuré
(iemand) geruststellen, gerustgesteld
69
rat, le
de rat
70
râteau, le
de hark
71
rater; raté
(de trein) missen, gemist
72
ration, la
het rantsoen
73
rationalité, la
de rationaliteit
74
rationnel; rationnelle
rationeel (zijn)
75
ratisser
harken (in de tuin)
76
rattacher
(zijn veters) terug vastmaken
77
rattraper
(iemand) inhalen
78
raturer
(woorden) schrappen
79
ravager
teisteren (zware stormen teisteren het land)
80
ravi
dolblij, verrukt, opgetogen
81
ravir
verrukken
82
ravissant
(een) schitterend (halssnoer)
83
ravisseur, le
de ontvoerder
84
rayer
strepen zetten (op een blad papier)
85
rayon, le
de straal (van de zon)
86
rayonnant
stralend, schitterend
87
rayonnement, le
de uitstraling (invloed)
88
rayure, la
de kras (in de tafel)
89
réaction, la
de reactie
90
réagir; réagi
reageren, gereageerd
91
réalisateur, le; la réalisatrice
de regisseur, de cineast
92
réalisation, la
de verwezenlijking
93
réaliser
realiseren
94
réalité, la
de werkelijkheid
95
réanimateur, le; la réanimatrice
de reanimatiedokter
96
rebondi
bol, rond, dik
97
rebrodent
naborduren, borduren op
98
récalcitrant
(een) opstandig (kind)
99
récemment
(dat is) recentelijk (gebeurd)
100
récent
(een) recent (feit)
101
récepteur, le
de hoorn (van het telefoontoestel)
102
réceptif; réceptive
ontvankelijk (zijn voor indrukken)
103
réception, la
de balie (toonbank)
104
réception, la
de receptie
105
recette, la
het recept
106
receveur, le
de ontvanger (van de belastingen)
107
recevoir; reçu
(een geschenk) krijgen, gekregen
108
recevoir
(bezoek) ontvangen
109
réchauffer
(een gerecht weer) opwarmen
110
rêche; rêche
schraal (een schrale huid)
111
recherche, la
``` het onderzoek (wetenschappelijk onderzoek) ```
112
recherché
(een) gezocht (exemplaar)
113
rechercher
(de dief) opsporen
114
récif, le
het rif (koraalrif)
115
récipient, le
het recipiënt
116
réciproque; réciproque
wederkerig (een wederkerige liefde)
117
récit, le
het verhaal (relaas)
118
récital, le; les récitals
het recital (soloconcert)
119
réciter
(een gedicht) opzeggen (voor iemand)
120
réclamation, la
de klacht (over een product)
121
récolte, la
de oogst
122
récolter
(graan) oogsten
123
recommandation, la
de aanbeveling
124
recommander
(een restaurant) aanbevelen
125
recommencer
herbeginnen
126
récompense, la
de beloning
127
récompenser
(iemand) belonen (voor een dienst)
128
réconciliation, la
de verzoening
129
réconcilier
verzoenen
130
reconduire
(iemand per auto) terugbrengen
131
réconforter
(iemand) sterken (bij verdriet)
132
reconnaissable; reconnaissable
herkenbaar (zijn)
133
reconnaissance, la
de dankbaarheid
134
reconnaissant
dankbaar, erkentelijk
135
reconnaître
(een kind) erkennen
136
reconnaître
herkennen
137
reconnu
erkend (zijn door de staat)
138
reconstituer
(de feiten) reconstrueren
139
reconstruction, la
de reconstructie
140
reconstruire
heropbouwen
141
record, le
het record
142
recours, le
de toevlucht
143
recouvrer
(belastingen) incasseren
144
recouvrir; recouvert
bedekken, overtrekken, bedekt
145
récréation, la
de speeltijd
146
recruter
rekruteren, aanwerven
147
rectangle, le
de rechthoek
148
rectangulaire; rectangulaire
(een) rechthoekig (voorwerp)
149
rectifier
(een misverstand) rechtzetten
150
reçu, le
het ontvangstbewijs
151
recueil, le
de bundel (gedichten)
152
recueillir
verzamelen
153
reculer
(een stap) achteruitgaan
154
récupérer
(iets geleends) terugkrijgen
155
récupérer
ophalen, gaan halen
156
récuser
(een getuige) wraken
157
récuser
verwerpen
158
recyclage, le
de omscholing (van arbeiders)
159
rédacteur, le
de redacteur
160
rédaction, la
de redactie
161
rédaction, la
het opstel
162
redemander
opnieuw vragen, terugvragen
163
redéployer
herstructureren
164
redescendre
weer naar beneden gaan
165
rédiger
(een tekst) opstellen
166
redoutable; redoutable
(een) geducht (man)
167
redouter; redouté
(iemand) vrezen, gevreesd, geducht
168
redresser
herstellen, redden
169
réduction, la
de korting (korting geven)
170
réduire
herleiden (tot)
171
réduit
verminderd (tegen verminderde prijs)
172
réel; réelle
(een) reëel (gevaar)
173
réélire
herkiezen
174
réfectoire, le
de refter (school)
175
référé, le
het kort geding (proces)
176
référence, la
de referentie
177
référendum, le
het referendum
178
référent, le
de zaak waarnaar verwezen wordt door een woord
179
réfléchir; réfléchi
nadenken, nagedacht
180
reflet, le
de weerkaatsing (van een beeld)
181
refléter
weerkaatsen
182
réflexion faite
bij nader inzien
183
réforme, la
de hervorming
184
réformer
(een instelling) hervormen
185
refrain, le
het refrein
186
réfrigérateur, le
de koelkast
187
refroidissement, le
de afkoeling (van temperatuur)
188
refuge, le
het toevluchtsoord
189
réfugié, le
de vluchteling (politieke vluchteling)
190
refus, le
de weigering
191
refuser; refusé
weigeren, geweigerd
192
réfuter
(een theorie) weerleggen
193
regagner
(naar zijn plaats) terugkeren
194
régal, le; les régals
het lievelingsgerecht
195
regard, le
de blik (manier van kijken)
196
regarder; regardé
kijken, gekeken
197
région, la
de streek (gebied)
198
régional; régionale; régionaux
(een) regionaal (akkoord)
199
registre, le
het register (rijksregister)
200
règle, la
de regel (norm)
201
règlement, le
het reglement
202
réglementer
reglementeren
203
régler
regelen
204
règne, le
het bewind (van Lodewijk XIV)
205
régner
regeren
206
régresser
achteruitgaan (de productie gaat achteruit)
207
regret, le
het spijt, het berouw
208
regrettable; regrettable
(een) betreurenswaardig (voorval)
209
regretter
spijt hebben (van)
210
régularité, la
de regelmatigheid
211
régulier; régulière
(een) regelmatig (ritme)
212
régulièrement
regelmatig (bezoeken)
213
rein, le
de nier
214
reine, la
de koningin
215
réinscrire
opnieuw inschrijven
216
rejet, le
het verwerpen (van een voorstel)
217
rejeton, le
de spruit, de zoon, de telg
218
rejoindre
zich voegen bij (een groep)
219
relater
verhalen
220
relatif à
(een discussie) betreffende (een bepaald onderwerp)
221
relation, la
de relatie
222
relativement
betrekkelijk (klein)
223
relativiser
relativeren
224
relevé de compte, le
het rekeningoverzicht
225
relèvement, le
de wederopbouw (van de economie)
226
relever
overeind zetten, weer doen opleven, | weer tot bloei brengen
227
religieux; religieuse; religieux
godsdienstig (zijn)
228
religion, la
de godsdienst
229
relire; relu
herlezen, herlezen
230
reluire
glimmen
231
remarquable; remarquable
(een) opmerkelijk (monument)
232
remarque, la
de opmerking
233
remarquer; remarqué
opmerken, opgemerkt
234
remboursement, le
de terugbetaling
235
rembourser
(een lening) terugbetalen
236
remerciement, le
de dank (bedankje)
237
remercier; remercié
(iemand) bedanken (voor een geschenk),bedankt
238
remettre
(een match) uitstellen (iemand een brief) overhandigen teruggeven weer op zijn plaats zetten
239
réminiscence, la
de herinnering (vage herinnering)
240
remise, la
de kwijtschelding (van schulden)
241
remontant
opwekkend
242
remonter
weer naar boven gaan
243
remonter
(een wekker) opwinden
244
remords, le
de wroeging
245
remorque, la
de aanhangwagen
246
remorquer
(een auto) wegslepen
247
remoudre
opnieuw malen
248
rempart, le
de wal (rond de stad)
249
remplaçant, le
de vervanger
250
remplacement, le
de vervanging
251
remplacer; remplacé
(een onderdeel) vervangen, vervangen
252
rempli
vol, gevuld
253
remplir
(een glas) vullen | (een formulier) invullen
254
remporter
(de overwinning) behalen
255
remuant
(een) woelig (kind)
256
remuer
(in een saus) roeren
257
renaître
herboren worden
258
renard, le
de vos
259
rencontre, la
de ontmoeting
260
rencontrer; rencontré
(iemand) ontmoeten, ontmoet
261
rendement, le
het rendement
262
rendez-vous, le; les rendez-vous
de afspraak
263
rendre
(een boek aan iemand) teruggeven
264
rendre service
(iemand) een dienst bewijzen
265
renfermer
opsluiten
266
renforcer
versterken
267
renommée, la
de bekendheid (vermaardheid)
268
renoncer; renoncé
afzien (van een beslissing), afstand | doen (van), opgeven, opgegeven
269
renouveler
(een contract) vernieuwen
270
renseignement, le
de inlichting
271
renseigner
(iemand) inlichten (over iets)
272
rentabiliser
rendabel maken
273
rentable; rentable
(een) winstgevend (werk)
274
rente, la
de rente
275
rentrer; rentrant, rentré
terugkeren, terugkerend, teruggekeerd
276
renversement, le
de wending, de ommekeer, de | totale verandering
277
renverser; renversé
(een voetganger) omverrijden, | omvergereden
278
renverser
omgooien, omverwerpen
279
renvoi, le
het ontslag
280
renvoyer
(een werknemer) afdanken
281
réorganisation, la
de reorganisatie, de reorganisatie
282
répandre
(water) morsen (op het tapijt)
283
répandu
(een algemeen) verbreid (vooroordeel)
284
réparable; réparable
herstelbaar
285
réparation, la
de herstelling
286
réparer; réparé
(een apparaat) herstellen
287
repartir
weer vertrekken
288
répartir
(een som) verdelen
289
répartition, la
de verdeling
290
repas, le; les repas
de maaltijd
291
repasser
(de was) strijken
292
repeindre
herschilderen
293
repentir, le
het berouw
294
répercuter
afschuiven, afwentelen
295
repérer
vinden, opsporen, lokaliseren
296
répertoire, le
het register (adressen)
297
répéter; répété
herhalen, herhaald
298
répétition, la
de herhaling
299
replet; replète
dik, gezet
300
repli, le
het in zichzelf teruggetrokken zijn
301
replier; replié
opvouwen, opgevouwen
302
répondre; répondu
antwoorden, geantwoord
303
réponse, la
het antwoord
304
reportage, le
de reportage
305
repos, le
de rust
306
reposant
(een) rustgevend (verblijf)
307
repousser
(de vijand) terugdrijven
308
reprendre
hernemen, terugnemen
309
représentant, le
de vertegenwoordiger
310
représentatif
representatief (zijn)
311
représenter; représenté
voorstellen, uitbeelden, uitgebeeld
312
représenter; représenté
vertegenwoordigen, vertegenwoordigd
313
répression, la
de onderdrukking (van de criminaliteit)
314
reprise, la
de herneming (van het toneelstuk)
315
réprobation, la
de afkeuring (veroordeling)
316
reproche, le
het verwijt
317
reprocher
(iemand iets) verwijten
318
reproduction, la
de reproductie
319
reproduire
reproduceren
320
république, la
de republiek
321
répugner
een afkeer hebben (om iets te doen)
322
réputation, la
de reputatie
323
requérir
vorderen
324
requin, le
de haai
325
rescapé, le
de overlevende
326
réseau, le; les réseaux
het netwerk (van wegen)
327
réseau ferroviaire, le
het spoorwegnet
328
réservation, la
de reservering
329
réserve, la
de reserve
330
réservé
(deze stoel is) voorbehouden (voor invaliden) terughoudend, ingetogen
331
réserver
(een plaats) reserveren
332
réservoir, le
de tank (van de auto)
333
résidence, la
de verblijfplaats
334
résider
verblijf houden (in België)
335
résignation, la
de berusting
336
résistance, la
de weerstand (tegen erosie)
337
résistant
bestand (zijn tegen water)
338
résister
(aan een bekoring) weerstaan
339
résolu
vastbesloten (zijn)
340
résolution, la
de resolutie
341
résonance, la
de weerklank
342
résonner
weergalmen
343
résoudre
(een probleem) oplossen
344
respect, le
de eerbied
345
respecter; respecté
in acht nemen, naleven, nageleefd
346
respecter
(iemand) eerbiedigen
347
respectueux; respectueuse; respectueux
eerbiedig (zijn)
348
respiratoire, respiratoire
ademhalings-
349
respirer
ademen, inademen
350
responsabilité, la
de verantwoordelijkheid
351
responsable; responsable
verantwoordelijk (zijn)
352
responsable, le
de verantwoordelijke
353
ressemblance, la
de gelijkenis
354
ressembler
(op iemand) gelijken
355
ressenti, le
het voelen
356
ressentir
(een gevoel) ervaren, sterk beleven
357
ressort, le
de veer (spiraalveer)
358
ressources f, les
de bronnen van inkomsten
359
restaurant, le
het restaurant
360
restaurer; restauré
(een monument) restaureren, | gerestaureerd
361
reste, le
de rest
362
rester
overblijven (er blijft nog een half brood over)
363
rester; restant, resté
blijven, blijvend, gebleven
364
rester debout
rechtop blijven staan
365
restituer
(iets) teruggeven (dat onrechtmatig | ontnomen was)
366
resto, le
het restaurant
367
résultat, le
het resultaat
368
résumé, le
de samenvatting
369
résumer
samenvatten
370
rétablir; rétabli
herstellen, genezen, hersteld
371
retard, le
de vertraging (oponthoud)
372
retarder
(iemand een tijd) ophouden
373
retenir
onthouden (niet vergeten)
374
retentir
weerklinken
375
retirer
(zijn kandidatuur) intrekken
376
retirer
weghalen, afhalen
377
retour, le
de terugkeer
378
retourner; retourné
teruggaan, teruggegaan
379
retraité, le
de gepensioneerde
380
retraité
gepensioneerd
381
retrancher
(enkele passages) schrappen (in een tekst)
382
retransmission, la
de heruitzending (televisie)
383
rétrécir
krimpen (in de was)
384
rétribuer
(iemand) bezoldigen
385
retrousser
(de mouwen) opstropen
386
retrouver; retrouvé
terugvinden, teruggevonden
387
rétroviseur, le
de achteruitkijkspiegel
388
réunion, la
de vergadering
389
réunir
verenigen, bijeenbrengen, verzamelen
390
réussir; réussi
slagen (in zijn opzet), geslaagd
391
réussite, la
het slagen (in zijn opzet)
392
revaloir
vergelden
393
rêve, le
de droom
394
réveil, le
de wekker
395
réveille-matin, le; les réveille-matin
de wekker
396
révélateur; révélatrice
onthullend
397
révélation, la
de onthulling (van een geheim)
398
révéler; révélé
(een geheim) bekendmaken, | bekendgemaakt
399
revenant, le
de geest (een verhaal over geesten en spoken)
400
revendications salariales f, les
de looneisen
401
revendiquer
(een loonsverhoging) opeisen
402
revenir; revenu
terugkomen, teruggekomen
403
revenus m, les
de inkomsten (publieke inkomsten)
404
rêver; rêvé
dromen, gedroomd
405
réverbère, le
de lantaarn
406
rêverie, la
de mijmering
407
réviser
(een tekst) herzien
408
revivre
herleven
409
revoir
weerzien
410
révoltant
(een) wraakroepend (gedrag)
411
révolte, la
de opstand
412
révolution, la
de revolutie
413
révolutionnaire; révolutionnaire
revolutionair (zijn)
414
revue, la
het tijdschrift
415
rez-de-chaussée, le
het gelijkvloers
416
rhum, le
de rum
417
ricaner
grinniken
418
riche; riche
rijk (zijn)
419
riche, le
de rijke
420
richesse, la
de rijkdom
421
ridé
(een) gerimpeld (gezicht)
422
rideau, le; les rideaux
het gordijn
423
ridicule; ridicule
belachelijk (zijn)
424
rien (ne)
niets
425
rien à déclarer
niets aan te geven (bij de douane)
426
rigide; rigide
stijf (karton)
427
rigoler
pret hebben
428
rigoureux; rigoureuse; rigoureux
streng (een strenge winter)
429
rinceau, le
de rankenversiering
430
rire
lachen
431
rire aux éclats
schateren (hard lachen)
432
risque, le
het risico
433
risquer
(zijn leven) wagen
434
rite, le
de ritus
435
rivaliser
wedijveren
436
rive, la
de oever (van een aanzienlijke stroom)
437
rivière, la
de rivier
438
rixe, la
de knokpartij
439
riz, le
de rijst
440
robe, la
de jurk
441
robe de chambre, la
de kamerjas
442
robe nuptiale, la
het bruiloftskleed
443
robinet, le
de kraan (waterkraan)
444
robuste; robuste
(een) robuust (man)
445
rocher, le
de rots
446
rocheux; rocheuse; rocheux
(een) rotsachtig (landschap)
447
rôder
(verdacht ergens) rondhangen
448
rognure, la
de snipper (papier)
449
roi, le
de koning
450
rôle, le
de rol (in een toneelstuk)
451
roman, le
de roman
452
roman
(de) Romaanse (taal)
453
romancier, le
de romanschrijver
454
romantique; romantique
(een) romantisch (restaurant)
455
rompre
(elk contact) verbreken
456
rompre
breken
457
rond
(een) rond (voorwerp)
458
rond-point, le; les ronds-points
de rotonde
459
ronger
knagen (op een been)
460
ronger; rongé
aantasten, wegvreten, aangetast
461
rose, la
de roos (bloem)
462
roseau, le
het riet
463
rosée, la
de dauw
464
rossignol, le
de nachtegaal
465
rôti, le
het gebraad
466
rotin, le
de rotan
467
rôtir
braden
468
rottweiler, le
de rottweiler
469
roue, la
het wiel
470
roue de secours, la
het reservewiel
471
rouge; rouge
rood
472
rouge à lèvres, le
de lippenstift
473
rougir; rougi
rood worden, rood geworden
474
rouiller
roesten
475
rouleau, le
de rol (behangpapier)
476
rouler; roulé
rijden (deze wagen rijdt goed), gereden
477
rousseur, la
de rossigheid
478
route, la
de weg
479
routier; routière
(de) wegen(kaart)
480
routier, le
de vrachtwagenchauffeur
481
roux; rousse
ros (een rosse schijn)
482
royal; royale; royaux
(het) koninklijk (paleis)
483
royaume, le
het koninkrijk
484
ruban, le
het lint
485
ruban adhésif, le
het kleefband
486
rubikscube, le
de Rubik's Cube
487
rubis, le
de robijn
488
rude; rude
ruw (een ruwe kerel)
489
rue, la
de straat
490
ruelle, la
het steegje
491
rugir
brullen (de leeuw brult)
492
ruine, la
de ruïne
493
ruiné
geruïneerd (zijn)
494
ruiner
ruïneren
495
ruisseau, le; les ruisseaux
de beek
496
ruisseler
stromen (de regen stroomde neer)
497
rumeur, la
het gerucht (praatjes)
498
rupture, la
de breuk (in de vriendschap)
499
rural; rurale; ruraux
landelijk (een landelijke omgeving)
500
ruse, la
de list
501
rusé
listig (zijn)
502
russe; russe
Russisch
503
rythme, le
het ritme