woordjes I Flashcards
ici
hier
idéal; idéale; idéals (idéaux)
ideaal (zijn)
idéal m, l’; les idéaux
het ideaal
idéalisme m, l’
het idealisme
idée f, l’
het idee
identifier
identificeren
identique; identique
identiek (zijn)
identité f, l’
de identiteit
idiot
(een) idioot (gezicht)
idole f, l’
het idool
ignoble; ignoble
(een) laaghartig (gedrag)
ignorance f, l’
de onwetendheid
ignorant
onwetend (zijn)
ignorer
(het bestaan van iets) niet weten
ignorer; ignoré
negeren, genegeerd
il; (pron. pers.)
hij
il arrive que
het gebeurt dat (…)
il en résulte que
daaruit vloeit voort dat
il fait froid
het is koud
il faut que
het is nodig dat
il pleut
het regent
il pleut des cordes
het regent pijpenstelen
il s’agit de
het betreft
il se peut que
het is mogelijk dat
il s’est avéré
het is gebleken
il vaut mieux que
het is beter dat
il y a
er is (veel volk hier)
il y a tout lieu de
er is alle reden om te (denken dat…)
île f, l’
het eiland
illégal; illégale; illégaux
(een) onwettelijk (verblijf)
illégitime; illégitime
(een) onwettig (huwelijk)
illimité
onbeperkt (onbeperkte macht)
illisible; illisible
(een) onleesbaar (handschrift)
illuminer
(een zaal feestelijk) verlichten
illusion f, l’
de illusie
illustration f, l’
de illustratie
illustrer
illustreren
îlot m, l’
het eilandje
ils; (pron. pers.)
zij, ze
image f, l’
het beeld (prent)
imaginaire; imaginaire
(een) denkbeeldig (feit)
imagination f, l’
de verbeelding
imaginer
zich voorstellen, zich verbeelden
imbécile; imbécile
achterlijk (zijn)
imbiber
(een vod) drenken (in water)
imitation f, l’
de imitatie
imiter
(een persoon) nabootsen
immaculé
rein, onbevlekt
immangeable; immangeable
oneetbaar (een oneetbare vrucht)
immatriculation f, l’
de inschrijving, de registratie
immédiat; immédiate
direct, onmiddellijk (een directe ervaring)
immédiatement
onmiddellijk (komen)
immense; immense
onmetelijk (een onmetelijke ruimte)
immensité f, l’
de onmetelijkheid
immersion f, l’
de onderdompeling, de overstroming, het onderlopen
immeuble m, l’
het flatgebouw
immigré m, l’
de immigrant
immobile; immobile
onbeweeglijk (blijven staan)
immoral; immorale; immoraux
immoreel (gedrag)
immortel; immortelle
onsterfelijk (zijn)
impact m, l’
het effect, de invloed, de indruk
impair
(een) onpaar (getal)
impardonnable; impardonnable
onvergeeflijk (een onvergeeflijke daad)
imparfait
onvolmaakt (zijn)
impartial; impartiale; impartiaux
onpartijdig (zijn)
impasse f, l’
de doodlopende straat
impassible; impassible
(een) onbewogen (gezicht)
impatience f, l’
het ongeduld
impatient
ongeduldig (zijn)
impensable; impensable
ondenkbaar, onvoorstelbaar
impératrice f, l’
de keizerin
imperceptible; imperceptible
(een) onwaarneembaar (verschil)
imperfection f, l’
de onvolmaaktheid
impérial; impériale; impériaux
(een) keizerlijk (gebouw)
impérieux, impérieuse, impérieux
(een) gebiedend (gebaar)
imperméable f, l’
de regenjas
impersonnel, impersonnelle
(een) onpersoonlijk (gesprek)
impertinent
(een) onbeschaamd (gedrag)
imperturbable; imperturbable
(een) onverstoorbaar (man)
impétueux; impétueuse; impétueux
(een) onstuimig (karakter)
impitoyable; impitoyable
(een) meedogenloos (man)
implantation, l’
de implantatie
impliquer
impliceren
implorer
(iemands vergeving) afsmeken
impoli
onbeleefd (zijn)
importance f, l’
het belang
important
belangrijk (zijn)
important m, l’
de hoofdzaak, het voornaamste
importation f, l’
de invoer
importer; importé
(goederen) invoeren, ingevoerd
imposé
(een) opgelegd (werk)
imposer
(een verbod) opleggen
impossibilité f, l’
de onmogelijkheid
impossible; impossible
(het is) onmogelijk
impôts m, les
de belastingen
impression f, l’
de indruk
impressionnant
(een) indrukwekkend (resultaat)
impressionné
onder de indruk zijn
impressionner
indruk maken (op iemand)
imprévu
(een) onvoorzien (voorval)
imprimante f, l’
de printer (afdrukeenheid)
imprimé m, l’
het drukwerk
imprimer; imprimé
(een boek) drukken, gedrukt
imprimerie f, l’
de drukkerij
imprimeur m, l’
de drukker
impro f, l’
de improvisatie
improbable; improbable
(een) onwaarschijnlijk (feit)
improvisation f, l’
de improvisatie
imprudence f, l’
de onvoorzichtigheid
imprudent
onvoorzichtig (zijn)
impuissance f, l’
de onmacht (machteloosheid)
impuissant
machteloos (zijn)
impureté f, l’
de onzuiverheid
inachevé
(een) onafgewerkt (boek)
inadmissible; inadmissible
(een) ontoelaatbaar (gedrag)
inaperçu
(een) onopgemerkt (voorval)
inapte; inapte
ongeschikt, onbekwaam, onbruikbaar
inattendu
onverwacht (bezoek)
inattention f, l’
de onoplettendheid
inauguration f, l’
de inhuldiging
inaugurer
(een nieuw gebouw) inwijden
inca
Inca-
incalculable; incalculable
(een) onberekenbaar (gevolg)
incapable; incapable
onbekwaam (zijn)
incapacité f, l’
het onvermogen
incassable; incassable
onbreekbaar (glas)
incendie m, l’
de brand
incendier
(een huis) in brand steken
incertain
(een) onzeker (succes)
incertitude f, l’
de onzekerheid
incessant
(een) onophoudelijk (geluid)
incident m, l’
het voorval
incisif; incisive
bijtend (bijtende kritiek)
incitant m, l’
het stimulerend middel
inciter
(iemand) aanzetten (tot geweld)
incliner
(het hoofd) buigen
incolore; incolore
kleurloos (een kleurloze vloeistof)
incommode; incommode
(een) ongemakkelijk (werkinstrument)
incommoder
hinderen (dat geluid hindert me)
incommodité f, l’
het ongemak (last)
incomparable; incomparable
onvergelijkbaar (zijn)
incompatibilité f, l’
de onverenigbaarheid (van ideeën)
incompatible; incompatible
onverenigbaar (zijn met elkaar)
incompétent
(een) onbevoegd (departement)
incomplet; incomplète
onvolledig (een onvolledige groep)
incompréhensible, incompréhensible
(een) onbegrijpelijk (verhaal)
incompréhension f, l’
het onbegrip
inconnu
onbekend (zijn)
inconnu m, l’
de onbekende
inconscient
onbewust (zijn van het gevaar)
inconstant
onstandvastig (zijn in zijn ideeën)
incontestable; incontestable
onbetwistbaar, onweerlegbaar
inconvenant
(een) onbetamelijk (betoog)
inconvénient m, l’
het nadeel
incorrect
onjuist, verkeerd, onnauwkeurig
incorruptible; incorruptible
onomkoopbaar (zijn)
incroyable; incroyable
(een) ongelooflijk (feit)
inculpation f, l’
de aanklacht (beschuldiging)
inculper
(iemand) beschuldigen
inculte; inculte
(een) onbebouwd (terrein)
indécent
(een) onfatsoenlijk (gebaar)
indécis; indécise; indécis
(een) besluiteloos (karakter)