woordjes L Flashcards
1
Q
la; (pron. pers.)
A
hem, haar, ze
2
Q
là
A
(kijk) daar
3
Q
là-bas
A
ginds
4
Q
labeur, le
A
het harde werk (inspanning)
5
Q
laboratoire, le
A
het laboratorium
6
Q
laborieux; laborieuse; laborieux
A
(een) hardwerkend (man)
7
Q
labourer
A
(het land) omploegen
8
Q
lac, le
A
het meer (van Genève)
9
Q
lacer
A
(zijn schoenen) vastmaken (met veters)
10
Q
lacet, le
A
de veter
11
Q
lâche; lâche
A
laf (zijn)
12
Q
lâcher
A
(de duiven) loslaten
13
Q
lâcheté, la
A
de lafheid
14
Q
lacune, la
A
de leemte (in een tekst)
15
Q
là-dedans
A
daarin, daarbinnen
16
Q
lady, la; les ladies
A
de lady
17
Q
là-haut
A
daarboven
18
Q
laïc, le
A
de leek
19
Q
laid
A
lelijk (zijn)
20
Q
laideur, la
A
de lelijkheid
21
Q
lainage, le
A
de wollen stof
22
Q
laine, la
A
de wol
23
Q
laisser; laissé
A
laten, gelaten
24
Q
lait, le
A
de melk
25
lait battu, le
de karnemelk
26
laiterie, la
de melkerij
27
laitue, la
de sla (groentesoort)
28
lambeau, le
de lap (gescheurde stof)
29
lame, la
het lemmet
30
lamentable; lamentable
erbarmelijk (een erbarmelijke oefening)
31
lampadaire, le
de staande lamp, de schemerlamp
32
lampe, la
de lamp
33
lampe de chevet, la
het bedlampje
34
lancer
(een bal) gooien
35
lancer; lancé
(een raket) lanceren, gelanceerd
36
langoureusement
smachtend, kwijnend
37
langue, la
de taal (Engels)
38
langue maternelle, la
de moedertaal
39
lapin, le
het konijn
40
larcin, le
de kruimeldiefstal
41
lard, le
het spek
42
large; large
breed (zijn)
43
l'argent ne fait pas le bonheur
geld maakt niet gelukkig
44
largeur, la
de breedte
45
larme, la
de traan
46
las; lasse
(een) vermoeid (kind)
47
lasagne, la
de lasagne
48
latin, le
het Latijn
49
lavable; lavable
wasbaar (een wasbare stof)
50
lavabo, le
de lavabo, de wastafel
51
laver; lavé
wassen, gewassen
52
lave-vaisselle, le
de vaatwasmachine
53
le long de
(bomen planten) langs (de weg)
54
le, l', la; (pron. pers.)
het (LV)
55
lécher
likken
56
leçon, la
de les
57
lecteur, le; la lectrice
de lezer, de lezeres
58
lecture, la
de lectuur
59
légal; légale; légaux
wettelijk (de wettelijke leeftijd)
60
légende, la
de legende
61
léger; légère
licht (een lichte koffer)
62
légèrement
licht, lucht, een beetje
63
légèreté, la
de lichtheid
64
législatif; législative
(een) wetgevend (orgaan)
65
légitime; légitime
(een) wettig (kind)
66
légitimement
rechtmatig (iets verworven hebben)
67
légumes m, les
de groenten
68
lendemain, le
de volgende dag
69
lent
traag (zijn)
70
lentement
langzaam, traag
71
lenteur, la
de traagheid
72
lentille, la
de lens
73
lequel, laquelle, lesquels, lesquelles; (pron. int.)
dewelke, hetwelk
74
les; (pron. pers.)
hen, ze (LV)
75
lésion, la
de verwonding, het letsel, de wond
76
lessive, la
het wasmiddel
77
lettre, la
de brief
78
lettre, la
de letter
79
lettre recommandée, la
de aangetekende brief
80
leur; (pron. pers.)
hen, hun (MV)
81
levée, la
het lichten (van de brievenbus)
82
lever ; levé
(de zitting) opheffen, sluiten, gesloten
83
levier, le
de hendel
84
lèvre, la
de lip
85
levure, la
de gist
86
lézard, le
de hagedis
87
liaison, la
de verbinding (trein)
88
libanais; libanaise; libanais
Libanees
89
libeller
(een akte) opstellen
90
libéral; libérale; libéraux
liberaal (zijn)
91
libéralisme, le
het liberalisme
92
libération, la
de bevrijding
93
libérer
bevrijden
94
liberté, la
de vrijheid
95
libraire, le
de boekhandelaar
96
librairie, la
de boekhandel
97
libre; libre
vrij (zijn)
98
libre-service, le
de zelfbediening
99
licence, la
de licentie (in rechten)
100
licenciement, le
het ontslag
101
licencier
(iemand) ontslaan
102
lié
gelinkt
103
Liège f
Luik
104
lien, le
de band (de huwelijksband)
105
lier
(twee stukken met elkaar) verbinden
106
lierre, le
de klimop
107
lieu, le; les lieux
de plaats, de plek
108
lieu de naissance, le;
| les lieux de naissance
de geboorteplaats
109
lieu de stationnement, le;
| les lieux de stationnement
de parkeerplaats (voor 1 wagen)
110
lieue, la
de mijl (afstandsmaat)
111
lieutenant, le
de luitenant
112
lièvre, le
de haas
113
lifting, le
de facelift, de metamorfose
114
ligne, la
de lijn (streep), de lijn, het figuur
115
limitation, la
de beperking
116
lime, la
de vijl
117
limité
(een) beperkt (aantal)
118
limiter
beperken
119
limpide; limpide
doorzichtig (water)
120
linge, le
de was (de vuile was)
121
lingot, le
de baar (een baar goud)
122
lion, le
de leeuw
123
liquide; liquide
vloeibaar (vloeibare zeep)
124
liquide, le
de vloeistof
125
lire; lu
lezen, gelezen
126
lisible; lisible
(een) leesbaar (artikel)
127
lisse; lisse
(een) glad (oppervlak)
128
lissé
glad gemaakt, plat
129
liste, la
de lijst (met namen)
130
lit, le
het bed
131
literie, la
het beddengoed (lakens en matrassen)
132
litre, le
de liter
133
littéraire; littéraire
literair (een literaire prijs)
134
littérature, la
de literatuur
135
littoral, le
de kuststreek
136
livraison, la
de levering
137
livre, la
het pond (een pond suiker)
138
livre, le
het boek
139
livrer
(koopwaar) leveren
140
livret, le
het boekje
141
livreur, le
de bezorger (leverancier)
142
local; locale; locaux
plaatselijk (de plaatselijke krant)
143
local, le; les locaux
het lokaal
144
localement
plaatselijk
145
localité, la
het oord (plaats)
146
locataire, le
de huurder
147
location, la
het verhuren (van appartementen)
148
locuteur, le
de spreker
149
locution, la
de uitdrukking (zegswijze)
150
locutrice, la
de spreekster
151
logement, le
de huisvesting
152
loger
logeren
153
logiciel, le
de software
154
logique; logique
(het is) logisch
155
logistique, la
de logistiek
156
logistique; logistique
logistiek, logistisch
157
loi, la
de wet
158
loin
(de stad is) ver (van hier)
159
lointain
(een) ver verwijderd (dorp)
160
loisir, le
de vrije tijd
161
Londres m
Londen
162
long; longue
lang (een lange draad)
163
longer
lopen langs (de huizen)
164
longitude, la
de lengte (geografisch)
165
longtemps
lang (wachten)
166
longuement
langdurig (praten)
167
longueur, la
de lengte
168
look, le
de look
169
lors de
gedurende, tijdens
170
lorsque
wanneer (ze komen, dan ...)
171
loto, le
de lotto
172
louche, la
de soeplepel (om soep uit te scheppen)
173
louche; louche
verdacht, duister, onguur
174
louer; loué
huren, gehuurd
175
loup, le
de wolf
176
loupe, la
de loep, het vergrootglas
177
lourd
zwaar (een zware koffer)
178
lourdeur, la
de logheid (van geest)
179
Louvain m
Leuven
180
loyal; loyale; loyaux
loyaal (zijn)
181
loyer, le
de huurprijs
182
lucarne, la
het dakvenster, het zolderraam
183
lueur, la
het schijnsel (licht)
184
lui; (pron. pers.)
hem, haar
185
lui; (pron. pers.)
hij
186
lui-même; (pron. pers.)
hijzelf
187
luire
glanzen
188
luisant, le
de glans (van een satijnen stof)
189
lumière, la
het licht
190
lumineux; lumineuse; lumineux
lichtgevend (een lichtgevende
| wijzerplaat)
191
lundi
maandag
192
lune, la
de maan
193
lune de miel, la
de wittebroodsweken
194
lunettes f, les
de bril
195
l'urgence f
de dienst spoedgevallen
196
lustre, le
de hanglamp, de luchter
197
lutte, la
de strijd (tegen kanker)
198
lutter
(tegen een ziekte) strijden
199
luxe, le
de luxe
200
lycée, le
de middelbare school