woordjes L Flashcards
la; (pron. pers.)
hem, haar, ze
là
(kijk) daar
là-bas
ginds
labeur, le
het harde werk (inspanning)
laboratoire, le
het laboratorium
laborieux; laborieuse; laborieux
(een) hardwerkend (man)
labourer
(het land) omploegen
lac, le
het meer (van Genève)
lacer
(zijn schoenen) vastmaken (met veters)
lacet, le
de veter
lâche; lâche
laf (zijn)
lâcher
(de duiven) loslaten
lâcheté, la
de lafheid
lacune, la
de leemte (in een tekst)
là-dedans
daarin, daarbinnen
lady, la; les ladies
de lady
là-haut
daarboven
laïc, le
de leek
laid
lelijk (zijn)
laideur, la
de lelijkheid
lainage, le
de wollen stof
laine, la
de wol
laisser; laissé
laten, gelaten
lait, le
de melk
lait battu, le
de karnemelk
laiterie, la
de melkerij
laitue, la
de sla (groentesoort)
lambeau, le
de lap (gescheurde stof)
lame, la
het lemmet
lamentable; lamentable
erbarmelijk (een erbarmelijke oefening)
lampadaire, le
de staande lamp, de schemerlamp
lampe, la
de lamp
lampe de chevet, la
het bedlampje
lancer
(een bal) gooien
lancer; lancé
(een raket) lanceren, gelanceerd
langoureusement
smachtend, kwijnend
langue, la
de taal (Engels)
langue maternelle, la
de moedertaal
lapin, le
het konijn
larcin, le
de kruimeldiefstal
lard, le
het spek
large; large
breed (zijn)
l’argent ne fait pas le bonheur
geld maakt niet gelukkig
largeur, la
de breedte
larme, la
de traan
las; lasse
(een) vermoeid (kind)
lasagne, la
de lasagne
latin, le
het Latijn
lavable; lavable
wasbaar (een wasbare stof)
lavabo, le
de lavabo, de wastafel
laver; lavé
wassen, gewassen
lave-vaisselle, le
de vaatwasmachine
le long de
(bomen planten) langs (de weg)
le, l’, la; (pron. pers.)
het (LV)
lécher
likken
leçon, la
de les
lecteur, le; la lectrice
de lezer, de lezeres
lecture, la
de lectuur
légal; légale; légaux
wettelijk (de wettelijke leeftijd)
légende, la
de legende
léger; légère
licht (een lichte koffer)
légèrement
licht, lucht, een beetje
légèreté, la
de lichtheid
législatif; législative
(een) wetgevend (orgaan)
légitime; légitime
(een) wettig (kind)
légitimement
rechtmatig (iets verworven hebben)
légumes m, les
de groenten
lendemain, le
de volgende dag
lent
traag (zijn)
lentement
langzaam, traag
lenteur, la
de traagheid
lentille, la
de lens
lequel, laquelle, lesquels, lesquelles; (pron. int.)
dewelke, hetwelk
les; (pron. pers.)
hen, ze (LV)
lésion, la
de verwonding, het letsel, de wond
lessive, la
het wasmiddel
lettre, la
de brief
lettre, la
de letter
lettre recommandée, la
de aangetekende brief
leur; (pron. pers.)
hen, hun (MV)