woordjes E Flashcards
eau f, l’
het water
eau gazeuse f, l’
het spuitwater
éblouir
(iemand) verblinden
éblouissant
(een) verblindend (resultaat)
éboueur m, l’
de vuilnisman
ébouriffé
verward, verwilderd
ébranler
(de grondvesten) doen schudden
écarter
(de tafel) verwijderen (van de muur)
(een idee) afwijzen, verwerpen
ecclésiastique; ecclésiastique
kerkelijk (bestuur)
échafaudage m, l’
de steiger (stelling rond een gebouw)
échange m, l’
de uitwisseling
échanger
ruilen
échantillon m, l’
het staal (een staal waspoeder)
échapper
ontsnappen (aan)
écharpe f, l’
de sjaal
échauffement m, l’
de opwarming
échec m, l’
de mislukking
échelle f, l’
de schaal (landkaart) de ladder
échevin m, l’
de schepen (van de gemeente)
échelon m, l’
de sport (van een ladder)
échevin m, l’
de schepen (van de gemeente)
échiquier m, l’
het schaakbord
écho m, l’
de echo
échoir
vervallen
échouer
mislukken
éclaboussure f, l’
de spat (modder)
éclair m, l’
de bliksem
éclairage m, l’
de verlichting (van de kamer)
éclaircie f, l’
de opklaring (van het weer)
éclaircir
(een kleur) lichter maken
éclaircissement m, l’
de opheldering (van de feiten)
éclairé
verlicht (een verlichte kamer)
éclairer
(de kamer) verlichten
éclatant
blakend (een blakende gezondheid)
éclater
barsten
éclats m, les
de scherven (glasscherven)
éclore
ontluiken (bloemen ontluiken)
écluse f, l’
de sluis
école f, l’
de school
école communale f, l’
de gemeenteschool
école maternelle f, l’; les écoles maternelles
de kleuterschool
école primaire f, l’
de basisschool
école supérieure f, l’
de hogeschool
écolier m, l’
de scholier
éconduire
(iemand) afschepen
économe; économe
zuinig (zijn met iets)
économie f, l’
de economie
économique; économique
zuinig (zijn)
économique; économique
(een) economisch (stelsel)
économiser
besparen (op uitgaven)
économiste m/f, l’
de econoom, de econome
écossais
Schots
écoute f, l’
het luisteren
écouter; écouté
luisteren, geluisterd
écran m, l’
het scherm (van de televisie)
écrasant
(een) verpletterend (gewicht)
écraser
(een voetganger) overrijden
écrémé
afgeroomd (afgeroomde melk)
écrire; écrit
schrijven, geschreven
écrit
schriftelijk
écriteau m, l’
het bord
écriture f, l’
het handschrift (manier van schrijven)
écrivain m, l’
de schrijver
écrou m, l’
de moer, de schroefmoer
écroulement m, l’
de instorting
écueil m, l’
de klip (in zee)
écurie f, l’
de stal (dieren)
édifice m, l’
het gebouw (openbaar)
édifier
(een gebouw) oprichten
éditer
(een boek) uitgeven
éditeur m, l’
de uitgever
édition f, l’
de uitgave (van een boek)
éducation f, l’
de opvoeding
éduquer
opvoeden
effacé
(een) onopvallend (man)
effacer
uitwissen
effectif; effective
effectief (een effectieve maatregel)
effectivement
daadwerkelijk, inderdaad
effectuer
(werkzaamheden) verrichten
effet m, l’
het effect
efficace; efficace
doeltreffend (een doeltreffende remedie)
efficacité f, l’
de doeltreffendheid
effleurer
(een onderwerp) aanstippen
effondrement m, l’
de instorting (van het huis)
effort m, l’
de inspanning
effrayant
(een) schrikwekkend (geluid)
effrayer
doen schrikken
effroyable; effroyable
(een) ontzettend (ongeval)
égal; égale; égaux
(het is mij) gelijk
également
eveneens
égaler
(iemand) evenaren
égalité f, l’
de gelijkheid (van burgers)
égayer
opvrolijken
église f, l’
de kerk
égoïste; égoïste
egoïstisch (zijn)
égout m, l’
de goot (straatgoot)
Égypte f, l’
Egypte
égyptien; égyptienne
Egyptisch
élaborer
(een project) uitwerken
élan m, l’
de geestdrift (met geestdrift praten)
élargir
verbreden
élastique m, l’
het elastiek
électeur m, l’
de kiezer
élection f, l’
de verkiezing (van een president)
électricien m, l’
de elektricien
électricité f, l’
de elektriciteit
électrique, électrique
elektrisch (toestel)
électronique, électronique
elektronisch
élégance f, l’
de elegantie
élégant
elegant (zijn)
élément m, l’
het element
élémentaire; élémentaire
(een) elementair (niveau)
éléphant m, l’
de olifant
élevage m, l’
de veeteelt
élévation de voix f, l’
de stemverheffing
élevé
(een goed) opgevoed (kind)
hoog, groot
élève m/f, l’
de leerling, de leerlinge
élever
(kinderen) grootbrengen, opvoeden
éleveur m, l’
de veehouder
élimination f, l’
de uitschakeling (van een rivaal)
éliminer
(een concurrent) uitschakelen
élire
(een president) verkiezen
elle; (pron. pers.)
zij, ze
elle: d’elle; (pron. pers.)
(over) haar
elle-même; (pron. pers.)
zichzelf
elles; (pron. pers.)
zij, ze
elles: (sans) elle; (pron. pers.)
(zonder) hen
éloge m, l’
de lofrede
éloigné
(een) verwijderd (dorp)
éloignement m, l’
de verwijdering (van iemand)
éloigner
verwijderen, wegzetten
éloquence f, l’
de welsprekendheid
éloquent
welsprekend (zijn)
élu
verkozen (zijn)
emballage m, l’
de verpakking
emballer
(het eetservies goed) inpakken
embarquer
aan boord gaan
embarras m, les
de moeilijkheden (problemen)
embarrasser
in verlegenheid brengen
embauchage m, l’
de aanwerving (van een arbeider)
embaucher
(een nieuwe arbeider) aanwerven
embellir
mooier maken
embêtant
vervelend
embêter
lastig vallen
embouchure f, l’
de monding (van een rivier)
embouteillage m, l’
de verkeersopstopping
embouteiller
(het verkeer) versperren
embrasser; embrassé
(grootmoeder) kussen, zoenen, omhelzen, gekust, omhelsd
émetteur m, l’
de zender (op t.v.)
émettre
uitzenden (op de televisie)
émeute f, l’
de volksoproer
émigration f, l’
emigratie, uitwijking
éminent
voortreffelijk (een voortreffelijke
dienst bewijzen)
émission f, l’
de uitzending (op televisie)
emménager
intrekken (in een woning)
emmener
meebrengen
emmitoufler
warm inpakken, warm aankleden
émotion f, l’
de ontroering
émouvant
(een) ontroerend (afscheid)
émouvoir
ontroeren
empêchement m, l’
de belemmering
empêcher
verhinderen
empereur m, l’
de keizer
empester
(de lucht) verpesten
empiler
(hout) opstapelen
empire m, l’
het keizerrijk
empirer
verslechteren
emplacement m, l’
de plek (om de tent op te slaan)
emploi m, l’
de betrekking (werk)
employé m, l’
de bediende (m)
employée f, l’
de bediende (v)
employer
gebruiken
employeur m, l’
de werkgever
empoisonner
vergiftigen
emporter
(iets) meenemen
empreinte f, l’
de afdruk (vingerafdruk)
empressé
(zeer) gedienstig (zijn)
emprisonner
(iemand) gevangen zetten
emprunt m, l’
de lening (bij de bank)
emprunter; emprunté
(een boek) lenen (van iemand), geleend
ému
ontroerd (zijn)
en
als, binnen, in, naar, er, er … van, er … over, er … toe, er … aan
en amont
stroomopwaarts (varen)
en apparence
schijnbaar (rustig zijn)
en arrière
(een pas) achteruit
en attendant
voorlopig, in afwachting
en aucun cas
in geen geval
en aval
stroomafwaarts (varen)
en avoir marre
het zat zijn
en bas
(de koffers staan) beneden
en bas de
onder
en bord de mer
aan zee
en cas de
in geval van
en ce qui concerne
wat betreft
en commun
gemeenschappelijk
en cours de route
onderweg
en dehors de
buiten
en dépit de
ondanks, in weerwil van
en dessous de
onder
en détresse
(schip) in nood
en échange de
in ruil voor
en effet
inderdaad
en état de
in staat van (oorlog)
en face de
aan de overzijde, tegenover
en fait
in feite
en faveur de
ten gunste van
en fin de compte
per slot van rekening
en fuite
op de vlucht (zijn)
en général
in het algemeen
en grande partie
grotendeels
en l’honneur de
ter ere van
en moyenne
gemiddeld (2 per week)
en outre
bovendien
en particulier
in het bijzonder
en partie
gedeeltelijk, voor een deel
en permanence
permanent, voortdurend, blijvend
en plein air
in open lucht
en principe
in principe
en profondeur
grondig
en retard
(de trein is) te laat
en revanche
daarentegen
en secret
in het geheim
en sens inverse
in tegengestelde richting
en somme
alles tezamen genomen
en sursaut
met een schok (wakker schrikken)
en un clin d’oeil
in een oogwenk
en vertu de
krachtens (de wet)
en vogue
in de mode
en vouloir
(iemand iets) kwalijk nemen
en vue de
met het oog op (het inwinnen van informatie)
encadrement m, l’
de omlijsting (van een schilderij)
encadrer
(een foto) inlijsten
encadrer; encadrant
omringen, omlijsten, omringende
encaisser
(een cheque) innen
encastrer; encastré
invoegen, inpassen, ingebouwd
encéphale m, l’
de (grote en kleine) hersenen
encercler
omcirkelen
enchaîner; enchaîné
ketenen, vastketenen, geketend
enchanté
aangenaam (Aangenaam, Mevrouw)
enchantement m, l’
de verrukking
enchanteur; enchanteresse
betoverend, verleidelijk
een verleidelijke vrouw
enclore
omheinen
encombrement m, l’
de opstopping (van het verkeer)
encore
nog
encourageant
(een) bemoedigend (woord)
encourager; encouragé
aanmoedigen, aangemoedigd
encourir
oplopen
encre f, l’
de inkt
encrier m, l’
de inktpot
encyclopédie f, l’
de encyclopedie
endive f, l’
de andijvie
endommager
beschadigen (de storm heeft het huis zwaar beschadigd)
endormi
ingeslapen, slaperig
endroit m, l’
de plaats (streek)
enduire
insmeren
endurer
(pijn) verdragen
énergie f, l’
de energie
énergie nucléaire f, l’
de kernenergie
énergie solaire f, l’
de zonne-energie
énergique, énergique
energiek (zijn)
énervant
(een) enerverend (werk)
énervé
zenuwachtig, gespannen
enfance f, l’
de kinderjaren
enfant m/f, l’
het kind
enfant prodige m/f, l’
het wonderkind
enfantillage m, l’
de kinderachtigheid,
het kinderachtig gedrag
enfantin; enfantine
kinderlijk (zijn)
enfer m, l’
de hel
enfermer; enfermé
opsluiten, opgesloten
enfin
eindelijk
enfoncer
(een spijker) inslaan
enfreindre
(het reglement) overtreden
engagement m, l’
de indienstneming
engager; engagé
(een nieuwe bediende) aannemen, aangenomen
engendrer
(een kind) verwekken
engin m, l’
het werktuig
engrais m, l’
de mest
engraisser
(het vee) vetmesten
énigmatique, énigmatique
(een) raadselachtig (mysterie)
énigme f, l’
het raadsel
enjambée f, l’
de stap (een grote stap, schrede)
enjamber
stappen over (een muurtje)
enjeu m, l’
de inzet (bij een spel)
enjoindre
gelasten
enlèvement m, l’
de ontvoering, de schaking
enlever
(iemand) ontvoeren,(zijn trui) uittrekken,wegnemen
enneigé
(een) besneeuwd (plateau)
ennemi m, l’
de vijand
ennui m, l’
de verveling
ennuyé
bezorgd,ongerust, geërgerd
ennuyeux; ennuyeuse; ennuyeux
(een) vervelend (voorval)
énoncé m, l’
de uiting, de taaluiting, de zin
énoncer
(iets formeel) uiten
énorme, énorme
(een) enorm (aantal)
énormément
enorm, ontzettend, geweldig
enquête f, l’
het onderzoek, de enquête
enragé
razend (zijn)
enregistrement m, l’
de opname (van muziek)
enregistrer; enregistré
(iets) optekenen (in een akte),
opgetekend
enrhumé
verkouden
enrichi
verrijkt, verfraaid
enrichir
verrijken (lectuur verrijkt de geest)
enseignant m, l’
de lesgever
enseignement m, l’
het onderwijs
enseignement secondaire m, l’
het middelbaar onderwijs
enseigner
onderwijzen
ensemble
samen (weggaan)
ensoleillé
(een) zonnig (plekje)
ensuite
vervolgens
entasser
opeenstapelen
entendre; entendu
horen, gehoord
entendu!
begrepen!
entente f, l’
de verstandhouding
enterrement m, l’
de begrafenis
enterrer
begraven
enthousiasme m, l’
het enthousiasme
enthousiaste, enthousiaste
enthousiast (zijn)
entier; entière
(een) volledig (dossier)
entièrement
(een akte) volledig (bestuderen)
entouré
omringd (zijn door vrienden)
entourer
(iemand met vrienden) omringen
entracte m, l’
de pauze (tussen twee scènes)
entraide f, l’
de hulp, de bijstand
entraîné
getraind (zijn)
entraînement m, l’
de training
entraîner
(een voetbalploeg) trainen
entraîneur m, l’
de trainer
entraver
belemmeren
entre
tussen
entre lesquels, entre lesquelles; (pron. rel.)
tussen dewelke
entre parenthèses
tussen haakjes
entrebâiller; entrebâillé
op een kier zetten, open zetten, op een kier gezet
entrée f, l’
de ingang (van een huis)
entremets m, l’
het tussengerecht
entreprendre
ondernemen
entrepreneur m, l’
de aannemer
entreprise f, l’
de onderneming
entrer; entrant, entré
binnenkomen, binnengaan,
binnengaand, binnengegaan
entre-temps
ondertussen
entretenir; entretenu
(het huis) onderhouden, onderhouden
entretien m, l’
het onderhoud
entrevoir
vluchtig zien
entrevue f, l’
het onderhoud (ontmoeting)
entrouvrir
half openen, een stukje openen
énumération f, l’
de opsomming
énumérer
opsommen
envahir
overspoelen (buitenlandse producten
overspoelen de markt)
enveloppe f, l’
de envelop
envelopper
(een kindje in dekens) wikkelen
enversten
opzichte van, jegens, tegenover
envers m, l’
de keerzijde
envers lequel, envers laquelle, envers
lesquels, envers lesquelles; (pron. rel.)
tegenover dewelke, tegenover hetwelk
envier
benijden
envieux, envieuse, envieux
afgunstig (zijn)
environ
ongeveer
environnement m, l’
de omgeving (milieu)
environner
omgeven (de bergen omgeven de stad)
envisageable, envisageable
denkbaar
envisager; envisagé
(een aankoop) overwegen, overwogen
envoi m, l’; les envois
de verzending (van de koopwaar)
envoyé spécial m, l’
de speciale verslaggever
envoyer; envoyé
zenden, gezonden
épais; épaisse, épais
(een) dik (boek)
épaisseur f, l’
de dikte (van de mist)
épargne f, l’
het spaargeld
épargner
(200 euro) sparen
éparpiller
(confetti) uitstrooien
épars
(bomen hier en daar) verspreid
épatant
(een) verbluffend (resultaat)
épaté
plat
épaule f, l’
de schouder
épave f, l’
het wrak
épée f, l’
het zwaard
épeler
(een woord) spellen
éphémère; éphémère
(alles is) vergankelijk
épi m, l’
de aar (korenaar)
épicerie f, l’
de kruidenier (winkel)
épicier m, l’
de kruidenier
épinards m, les
de spinazie
épine f, l’
de doorn
épingle f, l’
de speld (naaigerei)
éplucher
(aardappelen) schillen
éponge f, l’
de spons
époque f, l’
het tijdperk
épouse f, l’
de echtgenote
épouser
huwen (met iemand)
épousseter
(de kast) afstoffen
épouvantable, épouvantable
verschrikkelijk (een verschrikkelijke misdaad)
épouvante f, l’
de hevige schrik
épouvanter
angst aanjagen
époux m, l’; les époux
de echtgenoot
épreuve f, l’
de proef (test)
épris
smoorverliefd (zijn op iemand)
éprouvé
(een) beproefd (mens)
éprouver
op de proef stellen
épuisant
uitputtend, afmattend
épuisé
uitgeput
épurer
(water) zuiveren
équateur m, l’
de evenaar
équilibré
(een) evenwichtig (man)
équilibre m, l’
het evenwicht
équipage m, l’
de bemanning (van een schip)
équipe f, l’
de ploeg (groep)
équipement m, l’
de uitrusting (voor een sport)
équiper; équipé
(een schip) uitrusten, uitgerust
équitable, équitable
(een) billijk (man)
équivalent m, l’
het equivalent
équivaloir
gelijk zijn (aan)
équivoque, équivoque
(een) dubbelzinnig (woord)
ère f, l’
het tijdperk
errer
dwalen (door de straten)
erreur f, l’
de vergissing, de fout
erroné
(een) verkeerd (citaat)
érudit
(een) geleerd (man)
escalade f, l’
de beklimming, de bestijging
escale f, l’
de tussenlanding (van een vliegtuig)
escalier m, l’
de trap (naar de tweede verdieping)
escalier roulant m, l’
de roltrap
escapade f, l’
het tussendoortje, het uitstapje,
het avontuurtje
escarpé
steil (een steile berg)
esclavage m, l’
de slavernij
esclave m/f, l’
de slaaf, de slavin
escroc m, l’
de oplichter
escroquerie f, l’
de oplichting (zwendel)
espace m, l’
de ruimte (er is genoeg ruimte hier)
Espagne f, l’
Spanje
espagnol
Spaans
espèce f, l’
de soort
espérance f, l’
de verwachting
espérer; espérant, espéré
hopen (dat), hopende (dat),
gehoopt (dat), verwacht
espion m, l’
de spion
espoir m, l’
de hoop (hoop hebben voor de toekomst)
esprit m, l’
de geest (verstand)
esquisse f, l’
de schets (van een schilderij)
essai, l’; les essais
de proef, de poging
essaim m, l’
de zwerm (bijen)
essayer; essayé
proberen, geprobeerd
essence f, l’
de benzine
essentiel; essentielle
(een) essentieel (element)
essentiellement
voornamelijk, in hoofdzaak
essor m, l’
de bloei (van een firma)
essuie-glace m, l’; les essuie-glaces
de ruitenwisser
essuie-main m, l’; les essuie-mains
de handdoek
essuyer; essuyé
afdrogen, afgedroogd
est m, l’
het oosten
esthétique, esthétique
(een) esthetisch (oordeel)
estimation f, l’
de schatting (van een schilderij)
estime f, l’
de achting (voor iemand)
estimer; estimé
menen (dat…), gemeend
estimer; estimé
schatten, ramen, geschat
estival; estivale; estivaux
(een) zomers (weertje)
estomac m, l’
de maag, de buik
et
en
établi
gevestigd
établir; établi
opmaken, opbouwen, opgemaakt, opgebouwd
établir
(een fabriek) vestigen
établissement m, l’
de instelling, de vestiging
étage m, l’
de verdieping (van het hotel)
étagère f, l’
de boekenplank
étal m, l’
het kraam, het marktkraam
étalage m, l’
het uitstalraam
étaler
(zijn koopwaar) uitstallen
étang m, l’
de vijver
étant donné que
gezien het feit dat, gezien
étape f, l’
de etappe
État m, l’
de Staat
état-major m, l’
de staf (militaire leiding)
États-Unis m, les
de Verenigde Staten
etc.
enz.
et cetera
enzovoorts
été m, l’
de zomer
éteindre; éteint
(het licht) uitdoen, (een sigaret) doven uitgedaan, gedoofd
étendre
(een deken) uitspreiden (op de grond)
étendu
(een) uitgestrekt (gebied)
étendue f, l’
de uitgestrektheid
éternel, éternelle
(een) eeuwig (verdrag)
éternité f, l’
de eeuwigheid
étinceler
schitteren (kristallen voorwerpen schitteren)
étincelle f, l’
de vonk
étiquette, l’
het etiket, het label, het kaartje
étoffe f, l’
de stof (van het rokje)
étoilé
met sterren bezaaid, stervormig
étoile f, l’
de ster (aan de hemel)
étonnant
(een) verwonderlijk (feit)
étonné
verwonderd (zijn)
étonnement m, l’
de verbazing
étonner
verbazen
étouffant
(een) verstikkend (klimaat)
étourderie f, l’
de onbezonnenheid
étourdi
(een) onbezonnen (daad)
étrange; étrange
(een) vreemd (geval)
étranger m, l’
het buitenland,de vreemdeling
étrangler
wurgen
être
zijn
liggen (het boek ligt op de tafel)
être m, l’
het wezen, het schepsel
être à bout de souffle
buiten adem, uitgeput zijn
être à temps
op tijd zijn
être à tête
aan het hoofd staan (van een bedrijf)
être âgé de
(24 jaar) oud zijn
être au courant
op de hoogte zijn
être bien disposé
goed gehumeurd zijn
être brouillé
(met iemand) overhoop liggen
être chargé de
belast zijn (met een taak)
être chez soi; (pron. pers.)
thuis zijn
être d’accord
het eens zijn, akkoord gaan
être de retour
terug zijn
être dupe
bedrogen uitkomen
être en avance
te vroeg zijn
être en congé
met verlof zijn
être en dérangement
defect zijn (de telefoon is defect)
être en désaccord avec quelqu’un
het met iemand oneens zijn
être en forme
in vorm zijn, zich lekker voelen
être en panne
pech hebben
être en route
op weg zijn (naar Brussel)
être en train
bezig zijn (iets te doen)
être fâché
boos zijn (op iemand), kwaad zijn
être gêné
in verlegenheid zijn, in verwarring gebracht worden
être las de
(zijn studies) beu zijn
être occupé
bezig zijn, het druk hebben
être sur le point de
op het punt staan te (vertrekken)
étreindre
(passioneel) omhelzen
étrennes f, les
de nieuwjaarsgeschenken
étroit
smal (een smalle doorgang)
étude f, l’
de studie
étudiant m, l’
de student
étudiante f, l’
de studente
étudier; étudié
studeren, onderzoeken,
gestudeerd, onderzocht
étui m, l’
het etui, de doos, de koker
euro m, l’
de euro
Europe f, l’
Europa
européen; européenne
(een) Europees (land)
eux; (pron. pers.)
zij
eux: par) eu; (pron. pers.)
(door) hen
eux-mêmes; (pron. pers.)
zijzelf
évacuer
(een brandend warenhuis) ontruimen
évaluer
evalueren
évasion f, l’
de ontsnapping
éveil m, l’
het wakker worden, het ontwaken
événement m, l’
de gebeurtenis
éventail m, l’; les éventails
de waaier
éventuellement
eventueel (komen ze)
évêque m, l’
de bisschop
évidemment!
natuurlijk!
évidence f, l’
de vanzelfsprekendheid
évident
(een) vanzelfsprekend (feit)
évier m, l’
de gootsteen
éviter; évitant
vermijden, vermijdende
évoluer; évolué
evolueren, geëvolueerd
évolution f, l’
de evolutie
évoquer
(een herinnering) oproepen
exact
precies (het precieze aantal)
exactement
precies, nauwkeurig
exactitude f, l’
de nauwkeurigheid
exagération f, l’
de overdrijving
exagéré
(een) overdreven (prijs)
exagérer
overdrijven
examen m, l’
het examen
examen pour le permis m, l’
het rijexamen
examinateur m, l’
de examinator
examiner; examiné
onderzoeken, nagaan,
onderzocht, nagegaan
exaspérer
mateloos ergeren
excavatrice f, l’
de graafmachine
excédent m, l’
het overgewicht (teveel gewicht)
excéder
(een bedrag) overschrijden
excellence f, l’
de uitmuntendheid
excellent
(een) uitstekend (gerecht)
exceller
uitmunten (in zijn vak)
excepté
uitgezonderd, behalve
exception f, l’
de uitzondering
exceptionnel; exceptionnelle
(een) uitzonderlijk (formaat)
excès m, l’
de overmaat
excessif, excessive
(een) buitensporig (gedrag)
excité
opgewonden (zijn)
exclamation f, l’
de uitroep
exclure
uitsluiten
excursion f, l’
de uitstap (naar Amsterdam)
excuse f, l’
het excuus, de verontschuldiging
excuser
verontschuldigen
excusez-moi!
verontschuldig mij!
exécuter; exécuté
(een werk) uitvoeren, verrichten,
uitgevoerd, verricht
exécutif, exécutive
uitvoerend (de uitvoerende macht)
exécution f, l’
de uitvoering (van een project)
exemplaire; exemplaire
voorbeeldig, exemplarisch
exemplaire m, l’
het exemplaar
exemple m, l’
het voorbeeld
exercer
(een beroep) uitoefenen
exercice m, l’
de oefening
exigeant
veeleisend (zijn)
exigence f, l’
de eis
exiger
(iets) eisen
exil m, l’
de ballingschap
exiler; exilé
verbannen, verbannen
existence f, l’
het bestaan
exister
bestaan
exonérer
(iemand) ontheffen (van belastingen)
exotique; exotique
exotisch
expédier
(goederen) verzenden
expéditeur m, l’
de afzender
expérience f, l’
de ervaring
expérimental, expérimentale; expérimentaux
(in een) experimenteel (stadium)
expérimentation f, l’
de proefneming
expert m, l’
de deskundige
expirer
uitademen
explication f, l’
de uitleg (verklaring)
explicite, explicite
ondubbelzinnig, duidelijk
expliquer; expliqué
uitleggen, uitgelegd
exploit m, l’
de topprestatie
exploitation f, l’
de uitbating
exploiter
(een zaak) uitbaten
explorateur m, l’
de ontdekker
explorer
(een gebied) verkennen
exploser
ontploffen (de bom ontploft)
explosion f, l’
de ontploffing
exportation f, l’
de uitvoer
exporter
(producten) uitvoeren (naar
het buitenland)
exposé m, l’
de uiteenzetting (spreekbeurt)
exposé à
blootgesteld aan (de zon)
exposer
tentoonstellen
exposition f, l’
de tentoonstelling
exprès m, l’
de spoedbestelling
express m, l’
de sneltrein
expression f, l’
de uiting (van gevoelens)
exprimer
(gedachten) uitdrukken
expulser
(indringers) verdrijven
exquis; exquise, exquis
(een) voortreffelijk (gerecht)
extase f, l’
de vervoering (in vervoering zijn)
extension f, l’
de uitbreiding
exténuer
afmatten
extérieur
buitenlands, buiten-, uitwendig
externe; externe
uitwendig (gebruik)
extincteur m, l’
het brandblusapparaat
extinction f, l’
het blussen (van een brand)
extraire
(ertsen) delven
extraire
extraheren
extrait m, l’
het uittreksel (van een akte)
extraordinaire, extraordinaire
(een) buitengewoon (succes)
extrêmement
uiterst (duur)
extrémité f, l’
het uiteinde