voc. 715-750 Flashcards
1
Q
priusquam
A
voordat
2
Q
quoniam
A
aangezien
3
Q
quin
A
dat, dat niet
4
Q
quasi
A
alsof
5
Q
aut
A
of
6
Q
at
A
maar
7
Q
vero
A
inderdaad, maar
8
Q
si
A
als
9
Q
autem
A
maar, echter
10
Q
verum
A
maar
11
Q
sed
A
maar
12
Q
postquam
A
nadat
13
Q
nec of neque
A
en niet, ook niet
14
Q
quod
A
omdat
15
Q
dum
A
terwijl, zolang als, totdat
16
Q
nisi
A
als niet, tenzijn
17
Q
nam
A
want
18
Q
enim
A
want
19
Q
quamquam
A
hoewel
20
Q
ut + ind
A
zoals, toen, wanneer
21
Q
ut + conj
A
dat, (om) te, opdat, zodat
22
Q
et
A
en, ook
23
Q
igitur
A
dus
24
Q
-que
A
en
25
ergo
dus
26
ubi
toen, wanneer
27
cum + ind
toen, wanneer
28
cum+ conj
toen, omdat, hoewel
29
ac of atque
en
30
tamquam
zoals, alsof, als het ware
31
quia
omdat
32
ne
dat niet, (om) niet te, dat, opdat niet
33
quamvis
hoewel, hoe .. ook
34
sive of seu
hetzij, of als
35
velut
zoals
36
non
niet