voc. 377-427

Question 1

temptare

Answer 1

-o
proberen, op de proef stellen

Question 2

dicere

Answer 2

-o
dixi, dictum
zeggen, spreken

Question 3

tangere

Answer 3

-o
tetigi, tactum
aanraken, bereiken, treffen

Question 4

impellere

Answer 4

-o
impuli, impulsum
aandrijven, aanzetten

Question 5

consistere

Answer 5

-o
constiti, -
halt houden, zich opstellen

Question 6

intermittere

Answer 6

-o
intermisi, intermissum
onderbreken

Question 7

excipere

Answer 7

-io
excepi, exceptum
uitnemen, opvangen

Question 8

augere

Answer 8

-eo
auxi, auctum
doen groeien, vermeerderen

Question 9

condere

Answer 9

-o
condidi, conditum
stichten, opbergen

Question 10

iactare

Answer 10

-o
slingeren

Question 11

occurrere +

Answer 11

+DAT
-o
occurri, occursum
tegemoet lopen

Question 12

esse, sum

Answer 12

fui, -
zijn, bestaan

Question 13

adducere

Answer 13

-o
adduxi, adductum
brengen naar

Question 14

obicere

Answer 14

-io
obieci, obiectum
stellen tegenover, verwijten

Question 15

adire

Answer 15

-eo
adii, aditum
gaan naar, bezoeken

Question 16

perire

Answer 16

-eo
perii, peritum
ten onder gaan

Question 17

mittere

Answer 17

-o
misi, missum
zenden, laten gaan

Question 18

queri

Answer 18

-or
questus sum
klagen over

Question 19

sperare

Answer 19

-o
hopen op

Question 20

metuere

Answer 20

-o
metui, metutum
vrezen

Question 21

vocare

Answer 21

-o
roepen, noemen

Question 22

oportere

Answer 22

-et
het is nodig

Question 23

agere

Answer 23

-o
egi, actum
voortdrijven, doen

Question 24

potiri +

Answer 24

+ABL
-ior
bemachtigen, beheersen

Question 25

spectare

Answer 25

-o bekijken, op het oog hebben

Question 26

reperire

Answer 26

-io repperi, repertum vinden, te weten komen

Question 27

complere

Answer 27

-eo complevi, completum vullen

Question 28

meminisse +

Answer 28

+GEN memini, - zich herinneren

Question 29

exspectare

Answer 29

-o afwachten, verwachteni

Question 30

imperare

Answer 30

-o bevelen, opeisen

Question 31

hortari

Answer 31

-or aansporen

Question 32

capere

Answer 32

-io cepi, captum nemen, krijgen

Question 33

nasci

Answer 33

-or natus sum geboren worden

Question 34

dare

Answer 34

-o dedi, datum geven

Question 35

mandare

Answer 35

-o toevertrouwen, opdragen

Question 36

patere

Answer 36

-eo openstaan, duidelijk zijn

Question 37

respondere

Answer 37

-eo respondi, responsum antwoorden

Question 38

praeesse +

Answer 38

+ DAT -sum praefui, - aan het hoofd staan van

Question 39

legere

Answer 39

-o legi, lectum lezen, kiezen, verzamelen

Question 40

poscere

Answer 40

-o poposci, - eisen

Question 41

polliceri

Answer 41

-eor beloven

Question 42

gerere

Answer 42

-o gessi, gestum dragen, voeren

Question 43

afficere

Answer 43

-io affeci, affectum treffen

Question 44

auferre

Answer 44

-fero abstuli, ablatum wegnemen

Question 45

subire

Answer 45

-eo subii, subitum ondergaan, bestijgen, naderen

Question 46

uti +

Answer 46

+ABL -or usus sum gebruiken, omgaan met

Question 47

cogere

Answer 47

-o coegi, coactum bijeenbrengen, dwingen

Question 48

permittere

Answer 48

-o permisi, permissum toestaan, toevertrouwen

Question 49

petere

Answer 49

-o petivi, petitum gaan naar, aanvallen, nastreven, vragen

Question 50

iungere

Answer 50

-o iunxi, iunctum verbinden

Question 51

conferre

Answer 51

-fero contuli, collatum bijeenbrengen, vergelijken