onderschikkende woorden (num-sive) Flashcards
1
Q
num
A
+conj
O/V vragend
of
2
Q
postquam
A
+ind
BWB tijd
nadat
3
Q
priusquam
A
+ind/+conj.
BWB tijd
voordat
4
Q
quamvis
A
+conj
BWB toegeving
hoewel
5
Q
quamquam
A
+ind
BWB toegeving
hoewel
6
Q
quia
A
+ind
BWB reden
omdat
7
Q
quid
A
+conj
O/V vragend
wie (zelfstandig)
8
Q
quis
A
+conj
O/V vragend
wat (zelfstandig)
9
Q
quod
A
+ind
BWB reden
omdat
10
Q
qui quae quod +ind
A
BVB
die, dat
11
Q
qui quae quod +conj
A
BVB
die, dat + moeten (doel)
om te (doel)
die, dat (gevolg)
O/V vragend
welke (bijvoegelijk)
12
Q
quoniam
A
+ind
BWB reden
aangezien
13
Q
si
A
+ind/+conj
BWB voorwaarde
als, indien
14
Q
sin
A
+ind/+conj
BWB voorwaarde
maar als
15
Q
sive
A
+ind/+conj
BWB voorwaarde
hetzij, of indien
