voc. 51-100 Flashcards
1
Q
dolor
A
doloris m
de pijn, het verdriet
2
Q
currus
A
currus
de renwagen
3
Q
mare
A
maris o.
de zee
4
Q
corpus
A
corporis o.
het lichaam
5
Q
ventus
A
venti
de wind
6
Q
signum
A
signi
het teken, het veldteken
7
Q
honestus
A
honesta, honestum
geëerd, hoogstaand
8
Q
litus
A
litoris o.
de kust
9
Q
sangius
A
sangius m.
het bloed
10
Q
miser
A
misera, miserum
ongelukkig
11
Q
fama
A
famae
het gerucht, de reputatie
12
Q
vis
A
geen gen v.
de kracht, het geweld
13
Q
dies
A
diei m/v
de dag
14
Q
provincia
A
provinciae
de provincie
15
Q
natio
A
nationis v.
de volksstam
16
Q
ingenium
A
ingenii
het karakter, het talent, het verstand
17
Q
custos
A
custodis m
de bewaker
18
Q
senex
A
senis m.
de oude man
19
Q
comes
A
comitis m.
de kameraad
20
Q
finis
A
finis m.
de grens, het einde, het doel