voc. 101-150 Flashcards
1
Q
sedes
A
sedis v.
de zitplaats, de verblijfplaats
2
Q
gens
A
gentis v.
het geslacht, de volksstam
3
Q
consilium
A
consilii
het overleg, de raad, het plan
4
Q
fatum
A
fati
het lot
5
Q
iniura
A
iniuriae
het onrecht
6
Q
dulcis
A
dulcis, dulce, dulcis
zoet, lief
7
Q
alter
A
altera, alterum, alterius
de ander(e)
8
Q
dux
A
ducis m.
de leider
9
Q
pugna
A
pugnae
het gevecht
10
Q
alius
A
alia, aliud, alterius
een ander(e)
11
Q
vacuus +
A
+ABL
vacua, vacuum
leeg, vrij van
12
Q
invidia
A
invidiae
de jaloezie, de haat
13
Q
decus
A
decoris o.
de eer, het sieraad
14
Q
servus
A
servi
de slaaf
15
Q
via
A
viae
de weg
16
Q
barbarus
A
barbara, barbarum
vreemd, onbeschaafd
17
Q
preces
A
precum v. mv.
de smeekbeden
18
Q
opus
A
operis o.
het werk
19
Q
pax
A
pacis v.
de vrede
20
Q
communis +
A
+DAT
communis, commune, communis
gemeenschappelijk aan