transgenese dieren Flashcards
1
Q
3 methoden
A
directe injectie
retrovirale/lentivirale vectoren
embryonale stamcellen cultuur
2
Q
directe injectie
A
transgeen construct (vector + prom + …) rechtstreeks in nucleus bevruchte eicel > non-targeted integration
> blastocyt > pseudozwangere muis
3
Q
voordelen & nadeel directe injectie
A
- geen chimeren
- heterozygoot
- vele soorten
x efficientie laag
4
Q
embryonale stamceltechnologie (EST)
A
- gemaniuleerde variant embryonale stamcellen injecteren in embryoblast in blastocytfase
- transfectie, transductie
- pluripotente stamcellen alle embryonale weefsels vormen
> multipotente stamcellen niet alle
> totipotente stamcellen alle gedifferentieerde cellen
5
Q
voordelen & nadelen embryonale stamceltechnologie
A
- selectie in vitro cultuur (efficient en ethisch)
- grote insertie
- targeted integration via homologe rec (knock-out & in)
x chimeren & heterozygoten terugkruising
x muizen en ratten
x slecht enkele injecteren deel embryoblast
x deel dier bevat mutatie
6
Q
retrovirale vectoren
A
- ontwikkeling tot 8-cellig stadium > infectie met replicatie-defectief retroviraal construct
7
Q
voordelen & nadelen retrovirale
A
- efficienter (geen naald)
x non-targeted (insertionele mutagenese)
x chimeren
x reïnfectief met retrovirus
x max 8 kb
8
Q
tekening targeted vs non-targeted integration
A
p103
9
Q
tweede merker
A
herpes simplex thymidine kinase + eigen promoter
-> TK cellen doden met ganciclovir antiviraal middel > thymidine inase > doden niet-gerichte integratie cellen