Spaans woordjes examen 1 zelfstudie Flashcards
la comida
het eten
una patata
een aardappel
un bistec
een biefstuk
freír
braden
una zanahoria
een wortel
un régimen
een regime, een dieet
el café
de koffie
el jerez
de sherry
la sangría
de sangria
la cerveza
het bier
una cerveza
een pintje
la industria
de industrie
el comercio
de handel
la compañía
het bedrijf
la secretaria
de secretaresse
la secretaría
het secretariaat
una reunión
een vergadering
una dirección
een adres
un capítulo
een hoofdstuk
un artículo
een artikel
turismo
toerisme
un globo
een ballon, luchtballon, een wereldbol
la estación
het seizoen
el verano
de zomer
la alegría
de vrolijkheid
una tribu
een stam
una galería
een galerij (kunst)
la artesanía
het ambachtelijke handwerk
un teléfono
een telefoon
dígame
zegt u het maar (telefoon)
un buró
een bureau
un lápiz
een potlood
un bolígrafo
een balpen
las tijeras
de schaar
la acción
de actie
la geografía
de geografie
la democracia
de democratie
un país
een land
un paraíso
een paradijs
la ciudad
de stad
la policía
de politie
un guía
een gids
una guía
een vrouwelijke gids
un autobús
een (auto)bus
un asiento
een zitplaats
la bicicleta
de fiets
un kilómetro
een kilometer
un aeropuerto
een luchthaven
aéreo
luchtvaart-
el transporte aéreo
het luchtvaartverkeer
una catástrofe
een ramp, een catastrofe
una vivienda
een woning
la habitación
de kamer
un dormitorio
een slaapkamer
la ropa
de kledij
un jersey
een trui
fácil
gemakkelijk
difícil
moeilijk
agradable
aangenaam
sólido
stevig
simpático
sympathiek
timido
timide
cómico
grappig, komiek
estúpido
dom, dwaas
delicioso
heerlijk
pálido
bleek
católico
katholiek
político
politiek
gratuito
gratis
lógico
logisch
la pensión
het pension
el rey
de koning
el abuelo
de grootvader
la puerta
de gate, de deur
limitar con
grenzen aan
la salud
de gezondheid
el dinero
het geld
un ojo
het oog
el pelo
het haar
verde
groen
negro
zwart
una mujer
een vrouw
precioso
waardevol
el tiempo
de tijd
una tienda de campaña
een (kampeer)tent
salir a
gaan naar
el campo
het platteland
un fin de semana
een weekend
estropeado
kapot
un paquete
een pakje
entero
helemaal
desaparecer
verdwijnen
un cigarillo
een sigaret
recibir
ontvangen
impropio de
ongepast voor
la posición
de positie
la categoria
de categorie
hacerse imprescindible
zich onmisbaar maken
un instrumento de trabajo
een werkinstrument
lo paso fatal
ik voel mij rot slecht
insoportable
onverdraaglijk
el día
de dag
el mapa
de landkaart
el planeta
de planeet
el programa
de programma
el idioma
de taal
el tranvía
de tram
el sistema
het systeem
el tema
het thema
el clima
het klimaat
el dentista
de tandarts
el colega
de collega
el periodista
de journalist
el poeta
de dichter
el naranja
het oranje
el rosa
het roos
la radio
de radio
la foto
de foto
la moto
de moto
la mano
de hand
la modelo
het fotomodel
la flor
de bloem
la labor
de arbeid
la edad
de leeftijd
la calidad
de kwaliteit
la nariz
de neus
la nación
de natie
la atención
de aandacht
la estación
het seizoen
la construcción
de constructie, bouw
la profesión
het beroep
la decisión
de beslissing
la confusión
de verwarring
la razón
de rede(n)
el pez
de vis
el corazón
het hart
la costumbre
de gewoonte
la serie
de serie
el capital - la capital
het kapitaal, de hoofdletter - de hoofdstad
el cura - la cura
de pastoor - de kuur
el frente - la frente
de voorkant, het front - het voorhoofd
el orden - la orden
de orde - het bevel
(estar) enfermo
ziek (zijn)
(estar) contento
tevreden (zijn)
alto
groot
moreno
donker (van haar)
rubio
blond
serio
ernstig
hablador
spraakzaam
(estar) feliz
gelukkig (zijn)
ideal
ideaal
auténtico
authentiek
feroz
wreed
peor
slechtste
inteligente
intelligent
valiente
dapper
hindú
hindoe
(estar) agradecido
dankbaar (zijn)
guapo
knap
gracioso
sierlijk
pesado
zwaar
un pesado
een zager
simpático
sympathiek
antipático
antipathiek
comilón
vraatzuchtig
veloz
snel
fatal
dodelijk
estar fatal
uitgeput zijn
juvenil
jeugdig
pequeño
klein
redondo
rond
(estar) roto
kapot (zijn)
barato
goedkoop
frío
koud
(estar) cansado
moe (zijn)
gris
grijs
perezoso
lui
vago
lui
dormilón
iemand die graag slaapt
cortés, cortesa
beleefd
vivaz
levendig
eficiente
efficiënt
(estar) ausente
afwezig (zijn)
(estar) presente
aanwezig (zijn)
interesante
interessant
guapo
knap